De zeven beweringen van de kerkganger
Diverse verzen uit 1 Johannes
Het komt vaak voor dat mensen in de kerk dingen over zichzelf beweren die niet waar zijn. Bij voorbeeld, iemand beweert: ‘Ja, ik ben een Christen!’ Maar, die persoon leest z’n Bijbel niet, leeft als een wereldling, maakt geen actief deel uit van de gemeenschap, heeft anderen niet onvoorwaardelijk lief, en houdt geen rekening met God enz. Zo’n bewering heeft dan totaal geen waarde want als je beweert een Christen te zijn, dan beweer je daarmee als Christus te zijn, als God te zijn. Dit is helaas een eeuwenoud fenomeen. Al heel vroeg had de kerk hiermee te maken. Het feit dat Johannes zich genoodzaakt voelde om hierover te schrijven is het bewijs daarvan. De vraag die in mij opkomt is dan: hoe kan ik zeker weten òf ik zelf een echte Christen ben, òf dat degenen waarmee ik in de kerk in aanraking kom echte Christenen zijn?
Vanuit Gods Woord, de Bijbel is deze vraag niet moeilijk te beantwoorden. De moeilijkheid ligt in de misvatting over het wel of niet mogen oordelen over mijn naasten.
Deze misvatting uit zich vaak in de vorm: ‘Ja, ik zie natuurlijk wel dat de levenswijze van die persoon niet van Christus getuigt, maar de Bijbel zegt dat ik niet mag oordelen’, of, ‘Tja, weetje, ik ben zelf onvolmaakt, dus wie ben ik om over hem/haar te oordelen.’
Hoe nobel zo’n uitspraak ook klinkt, het is niet Bijbels en het is niet logisch.
De Bijbel leert ons het verschil tussen goed en kwaad, tussen wat God van Zijn kinderen wil en wat God niet van Zijn kinderen wil, wat God van de wedergeboren Christen vereist en wat de Christen pertinent moet laten, hoe een Christen eruitziet en hoe een goddeloze eruitziet, de vrucht van de Geest en de werken van het vlees. De contrasten zijn duidelijk!
Maar om die contrasten te kunnen waarnemen en om aan de hand van die contrasten te kunnen bepalen waar iemand geestelijk staat, is een goddelijke, Heilige Geest gedreven onderscheidingsvermogen vereist, oftewel, ik moet in de Geest in staat zijn om deze contrasten te kunnen oordelen of beoordelen. Dit geldt voor mijn eigen beoordeling én het geld wanneer ik een ander moet beoordelen.
1 Korinthe 2:15a – “Want hij die de Geest ontvangen heeft, is in staat alles te beoordelen. . . (GNB)
Dus, hoe kan ik zeker weten òf ik zelf een echte Christen ben, òf dat degenen waarmee ik in aanraking kom echte Christenen zijn?
Het antwoord op deze vraag is dat je in de Geest tot een Bijbels oordeel kan komen.
Hierin spelen gevoelens geen rol, ook niet wat jij vindt of wat jij denkt, maar puur geleid door de Heilige Geest kan je aan de hand van Gods Woord tot een juist oordeel komen.
1 Johannes helpt ons hierbij!
Johannes heeft in zijn brief voorbeelden geschreven over dit soort mensen; mensen die iets geestelijk oftewel, iets Christelijk beweren te zijn of te doen, maar hun doen en laten komt daar niet mee overeen.
Johannes geeft ons in zijn brief zeven van dit soort beweringen. Ik heb jullie reeds één geven, de overige zes moesten jullie zelf gaan vinden.
In de eerste vijf verzen schrijft Johannes over Jezus Christus, de eeuwige God die mens geworden is, die Johannes en de andere discipelen hebben horen spreken, met eigen ogen gezien hebben, met eigen handen aangeraakt hebben.
Johannes is door Zijn ontmoeting met Jezus en door zijn wandel met Jezus voor altijd positief verandert. Hij tast niet meer in het duister, hij weet nu alles, hij weet wie Hij in Christus is, wat zijn doel op aarde is, waar hij in het hiernamaals naartoe gaat, hij weet wat het Jezus gekost heeft om hem vrij te kopen uit de zonde en de dood.
En nu, zo’n zestig jaar nadat Jezus voor hem gekruisigd werd, opstond uit de dood en terugvoer naar God de Vader in de hemel is hij op zijn oude leeftijd er nog helemaal vol van.
Lees 1 Johannes 1:1-5
Bewering nummer 1
1 Johannes 1:6 – “Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij toch in de duisternis wandelen, liegen wij en doen de waarheid niet.”
Johannes en de discipelen hadden onvervalste gemeenschap met God en hun leven getuigde daarvan. Men kon aan alles zien dat zij werkelijke gemeenschap met de God van de Bijbel hadden.
Als bewijs van deze gemeenschap zei Jezus in Mattheüs 5:14 tegen Johannes en de discipelen dat zij het licht van de wereld waren, zoals Jezus Zelf het licht van de wereld is.
Zij wandelden dus niet alleen in het licht, maar door hun innige gemeenschap met God, die licht is, waren zij zelf ook het licht geworden.
Gemeenschap komt van het Grieks woord, koinonia. Dit is niet met één Nederlands woord te beschrijven. Het betekent gemeenschap hebben aan, het betekent partnerschap, het betekent deelhebben aan.
De gemeenschap, de koinonia die God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest met elkaar hebben betekent o.a. heel simplistisch gezegd, wat van jou is, is van mij en wat van mij is, is van jou.
Het is het geheel geven van jezelf aan de ander, die zich tegelijkertijd ook geheel aan jou geeft. Dit is de gemeenschap die de discipelen met Jezus hebben en dit is hoe het voor de echte, wedergeboren christen eruit hoort te zien.
Dus, als iemand beweert gemeenschap met God, die licht is te hebben, en ondanks de bewering toch in de duisternis wandelt, dan is die persoon een leugenaar, niet een dader van Gods Woord, de waarheid.
Licht en duisternis kunnen niet co-existeren, zij sluiten elkaar uit.
2 Korinthe 6:14 – “Vorm geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeenschappelijk met wetteloosheid, en welke gemeenschap is er tussen licht en duisternis?”
Duisternis heeft in de Bijbel meerdere betekenissen. Een zo’n betekenis heeft te maken met de afwezigheid van licht, oftewel, de afwezigheid van God.
Als men in duisternis leeft, dan is Gods invloed, Gods aanwezigheid, Gods leiding, Gods voorzienigheid, Gods wijsheid, Gods waarheid, Gods openbaring van Zijn Woord, Gods bemoeienis, niet aanwezig.
Dit sluit de gemeenschap met God dus helemaal uit. Vandaar dat Johannes schrijft:
1 Johannes 1:6-7 – “6Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij toch in de duisternis wandelen, liegen wij en doen de waarheid niet. 7Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.”
Bewering nummer 2
1 Johannes 1:8 – “Als wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons.”
Er zijn mensen die beweren geen zondaar te zijn. Zij vinden dat zij van nature goede mensen zijn, want zij verrichten goede daden, geven aan de minderbedeelden, vermoorden niemand, dus goede mensen. Het woord zonde of zondaar past niet bij hun.
De Gnostieken, de valse leraren die Johannes met deze brief aan het bestrijden is, geloofden ook niet dat zij van nature zondaren waren.
Deze gedachtegang sluit de noodzaak van Jezus’ kruisdood geheel uit.
Dus, als iemand van zichzelf vindt dat hij/zij geen zondaar is, dan heeft hij/zij het offer van Jezus aan het kruis niet nodig.
Dan zijn zij misleid door de vader van de leugen, de duivel, zij houden zichzelf voor de gek, en de waarheid van het Evangelie krijgt bij hen geen ingang.
Er zijn zat van dit soort mensen die zichzelf op een valse basis, een christen weten te noemen.
Bewering nummer 3
1 Johannes 1:10 – “Als wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot leugenaar en is Zijn woord niet in ons.”
In vers 8 wijst het zelfstandig naamwoord zonde op de geaardheid en de gezindheid waaruit de zondige daden, de daadwerkelijke zonden voortkomen.
Hier in vers 10 wijst het werkwoord op het zondigen.
Je moet het zo zien. Je bent geen zondaar omdat je zondigt, nee, je zondigt omdat je een zondaar bent.
Het is hetzelfde als het voorbeeld van een hond. Een hond is geen hond omdat hij blaft, nee, een hond blaft omdat het een hond is.
En hier ook, als iemand zegt dat hij geen zondaar is, zoals in vers 8, dan zou zo’n zelfde persoon van zichzelf kunnen beweren dat hij ook niet gezondigd heeft.
Niet alleen houden degenen die zeggen dat zij van nature geen zondaar zijn of geen zonden gedaan hebben zichzelf voor de gek, maar hun houding houdt in dat zij God tot leugenaar maken en Hem op één lijn stellen met de duivel, die volgens Jezus in Johannes 8:44 een leugenaar is vanaf het begin.
Het bekennen dat je van nature een zondaar bent en dat je nog steeds zondigt is een goed teken en dat kan wijzen op het echt Christen zijn.
Ik heb vaker gezegd dat naarmate ik dichter naar God toe groei, naarmate Christus meer gestalte in mij krijgt, hoe meer ik zondig.
Hiermee bedoel ik niet dat ik in de praktijk echt meer ga zondigen, maar dat ik steeds meer en meer bewust wordt van mijn zonden en van mijn zondig natuur. A la Romeinen 7 . . . ellendig mens dat ik ben.
Bewering nummer 4
1 Johannes 2:4 – “Wie zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet in acht neemt, is een leugenaar en in hem is de waarheid niet.”
In het Hoge Priesterlijk gebed van Jezus in Johannes 17 zegt Jezus tot God de Vader dit: “Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die U gezonden hebt.”
Jezus zegt hiermee dat wanneer een mens door zijn geloof in Jezus Christus het eeuwig leven van God ontvangt, hij/zij God de Vader en God de Zoon gaan kennen.
Het kennen van God, het steeds beter leren kennen van God is voor de echte Christen niet alleen mogelijk, het hoort zijn/haar hoogste prioriteit te zijn.
Naarmate de echte Christen God gaat kennen zal hij/zij niets anders willen dat Gods geboden in acht nemen. De echte Christen moet God niet, maar wil God juist gehoorzaam zijn.
Het persoonlijk kennen van de levende God houdt per definitie dus in dat je de geboden van God in acht zal nemen, oftewel, dat je leven gekenmerkt wordt door jouw gehoorzaamheid aan het Woord van God, de Bijbel.
Paulus, in zijn brief aan Titus schreef over mensen die dezelfde bewering maakten als wat Johannes hier aangeeft:
Titus 1:16 – “Zij beweren God te kennen, maar hun daden spreken dat tegen. Het zijn afschuwelijke mensen, die niet willen luisteren en die voor niets deugen.” Harde woorden!
Het tegenovergestelde biedt ons zekerheid:
1 Johannes 2:3 – “En hierdoor weten wij dat wij Hem kennen, namelijk als wij Zijn geboden in acht nemen.”
Bewering nummer 5
1 Johannes 2:6 – “Wie zegt in Hem te blijven, moet ook zelf zo wandelen als Hij gewandeld heeft.
In Johannes 15 leert Jezus ons over de innige relatie en de gemeenschap tussen Hem en Zijn discipelen. Over deze relatie zegt Jezus dat wij in Hem blijven.
Dus wanneer iemand beweert in Christus te zijn, dan beweert hij dat hij zijn leven met Christus deelt, dat hij die innige gemeenschap met Christus heeft.
Het logische gevolg daarvan is dat hij ook zelf zo wandelt als Jezus gewandeld heeft.
M.a.w. de echte Christen zal vanuit zijn nieuw natuur in de voetsporen van Jezus wandelen. Hij zal doen wat Jezus deed, zijn houding zal die van Jezus zijn, hij zal liefhebben zoals Jezus liefheeft, zal rechtvaardigheid liefhebben enz.
Als je niet weet hoe Jezus geleefd heeft, lees de Evangeliën en let vooral op hoe Jezus optrad, hoe Jezus met mensen omging, hoe Hij met moeilijke situaties omging, hoe Jezus als volkomen onschuldige Zichzelf uiteindelijk heeft overgegeven om ons te redden.
Bewering nummer 6
1 Johannes 2:9 – “Wie zegt dat hij in het licht is en zijn broeder haat, die is tot nog toe in de duisternis.”
Iemand die beweert in het licht te zijn beweerd dat hij/zij met God wandelt, met God gemeenschap heeft, God gehoorzaamt.
Als zo’n iemand dit beweerd en toch zijn/haar broeder of zuster haat, dan wandelt deze persoon niet met God, dan heeft deze persoon geen gemeenschap met God, dan gehoorzaamt deze persoon God niet.
Zoals licht en liefde God beschrijven, beschrijft duisternis en haat de satan.
Jezus zei in Mattheüs 6 heel duidelijk dat men niet twee heren kan dienen. Het is dus onmogelijk om in het licht te zijn en tegelijkertijd duistere haat voor iemand in je hart te hebben.
Bewering nummer 7
1 Johannes 4:20 – “Als iemand zou zeggen: Ik heb God lief, en hij zou zijn broeder haten, dan is hij een leugenaar. Want wie zijn broeder, die hij ziet, niet liefheeft, hoe kan hij God liefhebben, Die hij niet gezien heeft?”
“De liefde tussen God en de gelovigen kan niet zonder gevolgen blijven voor de relatie van de gelovige met zijn broeder. Wanneer wij onze medegelovige niet onzelfzuchtig en op een praktische manier liefhebben, zoals God ons, dan kennen wij Hem die liefde is, niet. Zo iemand, zegt Johannes, is een leugenaar. De toetssteen voor onze liefde ten opzichte van God is niet allerlei godsdienstige activiteit, maar de liefde voor de ander. Het is daarom beslist onjuist te zeggen God lief te hebben en de broeder die naar Gods beeld is geschapen, links te laten liggen, te haten.” (CvB)
In vers 7-8 schrijft Johannes: “7Geliefden, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde is uit God; en ieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God. 8Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde.”
God liefhebben met heel ons hart, ziel, kracht en verstand is het voornaamste gebod en komt tot uiting in het tweede gebod dat hieraan gelijk is, en dat is om onze naasten lief te hebben zoals wij onszelf liefhebben.
De Bijbel leert ons hier absoluut niet dat wij onszelf eerst leren lief te hebben voordat wij een ander lief kunnen hebben. Dit is iets dat de humanistische psychologie leert en dat is niet wat Jezus bedoelt.
Het liefhebben van elkaar zoals Jezus ons liefheeft heeft verstrekkende gevolgen voor het uitvoeren van de grote opdracht.
Jezus zei in Johannes 13:34-35: “34Een nieuw gebod geef Ik u, namelijk dat u elkaar liefhebt; zoals Ik u liefgehad heb, moet u ook elkaar liefhebben. 35Hierdoor zullen allen inzien dat u Mijn discipelen bent: als u liefde onder elkaar hebt.”
Als mensen toch echt willen gaan geloven dat wij echte Christenen zijn dan kan dat niet zonder dat wij elkaar onvoorwaardelijk liefhebben.
Dit betekent overigens ook dat als iemand beweerd God lief te hebben, maar niets met de kerk te maken wil hebben, of zich niet wil aansluiten aan de plaatselijke kerk, dan is hij eveneens een leugenaar.
Tot slot. Weet je dat je kan beweren dat je gemeenschap met God hebt, dat je God kent, dat je in Christus blijft, dat je in het licht bent, en dat je God liefhebt. Wij kunnen dat allemaal!
Maar Johannes waarschuwt ons dat onze beweringen tot uiting moeten komen in hoe wij leven. Onze woorden moeten zich uiten in onze daden. Zonder het bewijs, zijn onze beweringen vergeefs, zonder inhoud.
Hieraan kunnen wij in de Geest dus oordelen of wij zelf of dat een ander wel of geen echte Christen is.