- Ik geloof dat Jezus de spreuk en deze gelijkenis gegeven had om Zijn twaalf discipelen een belangrijke les te leren m.b.t. hoe zij zichzelf én anderen in het Koninkrijk der hemelen zien.
- Net voordat Jezus de gelijkenis gaf, zei Petrus in hoofdstuk 19:27: “Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn?”
- Petrus en het team van discipelen waren continu bezig met de gedachte van de oprichting van het Koninkrijk hier op aar-de. Zelfs nadat Jezus hen herhaaldelijk had verteld dat het Ko-ninkrijk pas later gevestigd zou worden bleven zij vragen wanneer het Koninkrijk gevestigd zou worden.
- In Handelingen 1, net voordat Jezus opvoer naar de hemel beloofde Jezus Zijn discipelen dat zij binnenkort gedoopt zouden worden met de Heilige Geest waardoor zij kracht zouden ontvangen om een getuige van Jezus te zijn.
- En het eerste dat zij aan Jezus vroegen was: “Heere, zult U in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstel-len?”
- Zij staarde zich blind op de vestiging van het Koninkrijk hier op aarde waardoor zij zichzelf afsloten voor wat Jezus hen duidelijk probeerde te maken.
- En omdat zij hier continu mee bezig waren, waren zij ook continu bezig met de gedachte van, wie van hen de belang-rijkste in het Koninkrijk zou zijn.
- Markus 9:33-34 – “33En Hij kwam in Kapernaüm en toen Hij thuisgekomen was, vroeg Hij hun: ‘Waarover had u het met elkaar onderweg?’ 34Maar zij zwegen, want zij hadden onderweg een woordenwisseling met elkaar gehad over wie de belangrijkste was.”
- En dan zelfs tijdens de instelling van het Heilig Avond-maal ruzieden zij hierover. . .
- Lukas 22:24 – “Er ontstond ook onenigheid on-der hen over wie van hen geacht werd de belangrijkste te zijn.”
- En dan ook in Mattheüs 20, zelfs nadat Jezus deze ge-lijkenis had gegeven. . .
- Mattheüs 20:20-24 – “20Toen kwam de moeder van de zonen van Zebedeüs met haar zonen naar Hem toe. Zij knielde voor Hem neer om Hem iets te vragen. 21Hij zei tegen haar: Wat wilt u? Zij zei tegen Hem: Zeg dat deze twee zonen van mij mogen zitten, de één aan Uw rechter en de ander aan Uw linkerhand in Uw Koninkrijk. 22Maar Jezus antwoordde en zei: U weet niet wat u vraagt; kunt u de drinkbeker drinken die Ik drinken zal, en met de doop gedoopt worden waarmee Ik gedoopt word? Zij zeiden tegen Hem: Dat kunnen wij. 23En Hij zei tegen hen: Mijn drinkbeker zult u wel drinken, en met de doop waarmee Ik gedoopt word, zult u gedoopt worden; maar het zitten aan Mijn rechter- en aan Mijn linkerhand is niet aan Mij om te geven, maar het zal gegeven worden aan hen voor wie het bestemd is door Mijn Vader. 24En toen de andere tien dit hoorden, namen zij het de twee broers zeer kwalijk.”
- Als het nog niet erg genoeg was dat de discipelen ermee bezig waren, nu zien we ook dat de moeder van Jakobus en Johannes de ereplaats voor haar zoons on-der de discipelen wilde verzekeren.
- Wellicht hadden zij een beeld van de troon van Jezus in het midden, met zes tronen aan de ene kant en zes tronen aan de andere kant.
- En zij wilde per se direct naast Jezus zitten, de één aan Zijn rechterhand en de ander aan Zijn linker-hand.
- De reden waarom de andere tien het hen kwalijk namen was niet zo zeer omdat zij zo inte-ger waren, nee, de overige tien waren gepikeerd omdat zij het zelf niet als eersten aan Jezus heb-ben gevraagd.
- Er leefde in de harten van de discipelen een mate van trots en wedijver, en herhaal-delijk tracht Jezus dit bij hen eruit te krijgen.
- En zo ook weer hier in deze gelijkenis. Jezus wil hiermee hun trots en hun wedijver aan de kaak stellen.
- “Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn?”
- Petrus en de overige 11 discipelen waren er vanaf het begin. Zij waren als het ware, de eerste ploeg die om 06:00 uur ‘s ochtends al begonnen.
- Zij hadden het hardst gewerkt, zij hadden het langst gewerkt en dit maakte hen trots, dit maakte dat zij het idee hadden gekregen dat zij recht hadden op meer dan alle anderen die ná hen zouden komen.
- Blinden waren het uitschot van de maatschappij. Zij kon-den zelf helemaal niets, zij waren volkomen afhankelijk van anderen, zij zaten alleen maar langs de kant van de weg of bij de poorten van de stad te bedelen. Dat is alles dat zij konden.
- En in het laatste gedeelte van Mattheüs 20 zien wij twee blinden die riepen: “Heere, Zoon van David, ontferm U over ons!”
- Zij noemde Jezus ‘Zoon van David’ wat een be-noeming is voor de Joodse Messias.
- En nadat Jezus hen ziende gemaakt had, staat er in vers 34 dat zij Jezus navolgden; zij kwamen tot geloof.
- Ik kan me voorstellen dat de twaalf discipelen zoiets hadden van, jullie tweeën komen pas kijken, wij zijn er al vanaf het begin. Wij zijn meer belangrijk dan jullie! Terug naar de gelijkenis:
Vers 8-9 – “
8Toen het avond geworden was, zei de heer van de wijngaard tegen zijn rentmeester: ‘Roep de arbeiders en geef hun het loon, te beginnen bij de laatsten, tot de eersten’.
9En zoen zij kwamen die omstreeks het elfde uur ingehuurd waren, ontvingen zij ieder een penning.”
Vers 10 – “
10En toen de eersten kwamen, dachten zij dat zij meer ontvangen zouden; maar ook zij ontvingen ieder een pen-ning.”
Vers 11-12 – “
11Toen zij die ontvangen hadden, morden zij te-gen de heer des huizes
12en zeiden: Deze laatsten hebben maar één uur gewerkt, en u hebt ze gelijkgesteld met ons, die de last van de dag en de hitte verdragen hebben.”
Vers 13 – “
13Maar hij antwoordde en zei tegen een van hen: Vriend, ik doe u geen onrecht; bent u het niet met mij eens geworden over een penning?”
Vers 14-15 – “
14Neem wat van u is, en vertrek. Ik wil aan hem die het laatst kwam, hetzelfde geven als aan u.
15Of is het mij niet geoorloofd met het mijne te doen wat ik wil? Of bent u af-gunstig omdat ik goed ben?”
Vers 16 – “
16Zo zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten…”
- De heer van de wijngaard was totaal niet oneerlijk jegens de eerste ploeg. Hij gaf hen precies wat zij overeengekomen wa-ren, het exacte bedrag dat zij verdiend hadden.
- Het probleem waarmee deze eerste ploeg te kampen had was niet dat zij te weinig hadden gekregen, maar dat de ande-ren, in hun ogen te veel hadden gekregen; veel meer dan zij verdiend hadden.
- Zij hadden moeite met het gunstbewijs van de heer van de wijngaard jegens degenen die minder gewerkt hadden.
- Zij vonden dat degenen die minder gewerkt hadden minder zouden moeten krijgen.
- Uiteindelijk heeft deze kwestie van ‘oneerlijkheid’ niets met eerlijkheid/oneerlijkheid te maken, het heeft met afgunst te maken.
- De eerste ploeg had de hele dag lopen zwoegen om hun brood te verdienen en de laatste ploeg had slechts een uurtje gewerkt.
- En om deze laatste ploeg, de klaplopers dan gelijk te stellen aan de hardwerkende ploeg, tja, dat kon er bij hen in.
- Oke, nog even de geestelijke parallel van de gelijkenis op een rijtje:
- In de gelijkenis vertegenwoorigd de heer van de wijngaard, God.
- De wijngaard vertegenwoordigd het Koninkrijk van God, het Koninkrijk van genade waar God nu in de harten van mensen regeert.
- De arbeiders zijn wij, de gelovigen die Gods redding heb-ben aanvaardt. Wij die wedergeboren zijn door Zijn genade.
- De werkdag vertegenwoordigd een mensenleven hier op aarde. Van wedergeboorte tot hun dood.
- De avond vertegenwoordigd de eeuwigheid.
- De loon, oftewel, de penning vertegenwoordigd het eeuwig leven.
- Volgens deze gelijkenis krijgen alle ware gelovigen dezelfde loon, het eeuwig leven.
- Het maakt niet uit of je bij de eerste ploeg hoort of de laatste ploeg.
- Het maakt niet uit of je je hele leven lang de Heere hebt gedient, of als je op je sterfbed in de laatste minuten van je leven hier op aarde, Jezus als Redder en Heere hebt aanvaardt.
- Zowel de eersten als de laatsten zullen het eeuwig leven van God krijgen.
- Nu is het mens eigen om dingen in het leven niet eerlijk te vinden; of ze nu eerlijk zijn of niet.
- Daarom is het belangrijk om onderscheid te maken tussen iets dat uit genade wordt ontvan-gen en beloning voor iets dat je hebt verdient.
- Ons heil, onze redding, toegang tot het Koninkrijk van God, het eeuwig leven, de mogelijkheid om een persoonlijke relatie met God te hebben, verzegeld te mogen zijn door de H.Geest; dit hebben wij als wedergeboren christenen van God kado ge-kregen.
- God is niet zoals Sinterklaas. Hij geeft ons deze dingen niet op basis van goed gedrag, of op basis van verdienste.
- God geeft dit puur en alleen op basis van Zijn genade. Hij heeft er bewust voor gekozen om het aan jou en mij te geven. Dit staat helemaal los van mij als persoon.
- Efeze 2:8-9 – “8Want uit genade bent u zalig gewor-den, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; 9niet uit werken, opdat niemand zou roemen.”
Efeze 2:8-9 – “
8Door Zijn genade bent u gered; doordat u in Hem ging geloven. Dat is niet uw eigen verdienste, maar een geschenk van God.
9Niemand zal zich erop kun-nen beroemen het zelf gepresteerd te hebben.” (het boek)
- Je slaat de plank dus volslagen mis wanneer je vindt dat het niet eerlijk is dat God Zijn genade aan iemand schenkt waarvan jij van mening bent dat hij/zij het niet verdient. Want niemand verdient Gods gena-de.
- Gods genade is geen beloning. Je kunt nooit zeg-gen dat God jou meer genade schenkt dan aan een ander omdat jij het zo goed doet.
- Gods genade is simpelweg niet te verdienen; an-ders was het geen genade.
- Trouwens, in het Engels spreekt men van ‘mercy en grace’. Grace is genade en mercy is barmhartigheid. Vaak denkt men dat deze twee hetzelfde zijn, maar dat is niet zo.
- Door Gods genade krijg ik wat ik niet verdien. Door Gods barmhartigheid krijg ik niet wat ik wél verdien.
- a.w. door Gods genade krijg ik het eeuwig leven. Door Gods barmhartigheid krijg ik niet de eeuwige verdoemenis.
- Dus, de eerst volgende keer dat je vindt dat God niet eerlijk is tegen jou, moet je niet tegen God gaan lopen zeuren om jou te geven wat je verdient. Want het enige dat je verdient is de dood en de verdoemenis.
- Oke, dus onze redding hebben wij niet gekregen omdat wij het verdiend hebben. Maar de Bijbel belooft ons ook dat wij beloond gaan worden. Hoe zit het nu met beloning?
- 1 Korinthe 3:5-15 – “5Wie is Paulus dan, en wie is Apol-los, anders dan dienaren, door wie u tot geloof gekomen bent, en dat zoals de Heere aan ieder van hen gegeven heeft? 6Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft laten groeien. 7Dus is dan noch hij die plant iets, noch hij die be-giet, maar God, Die laat groeien. 8En hij die plant en hij die begiet, zijn één, maar ieder zal zijn eigen loon (beloning) ont-vangen overeenkomstig zijn eigen inspanning. 9Want Gods medearbeiders zijn wíj. Gods akker en Gods bouwwerk bent ú. 10Overeenkomstig de genade van God die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd en een an-der bouwt daarop. Ieder dient er echter op toe te zien hoe hij daarop bouwt. 11Want niemand kan een ander fundament leg-gen dan wat gelegd is, dat is Jezus Christus. 12Of nu iemand op dit fundament bouwt met goud, zilver, edelstenen, hout, hooi of stro, 13ieders werk zal openbaar worden. De dag zal het namelijk duidelijk maken, omdat die in vuur verschijnt. En hoe ieders werk is, zal het vuur beproeven. 14Als iemands werk dat hij op het fundament gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen. 15Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen.”
- Wat ik uit dit Schriftgedeelte wil benadrukken is:
- Dat “ieder zijn eigen loon (beloning) zal ontvangen overeenkomstig zijn eigen inspanning.” vers 8
- En, “hoe ieders werk is, zal het vuur beproeven. 14Als iemands werk dat hij op het fundament gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen.” vers 13-14
- De apostel Paulus leert ons hier dat ik naast het krijgen van het eeuwig leven ook nog eens beloond zal worden voor mijn inspanning voor Jezus Christus en Zijn Koninkrijk.
- Paulus maakt hier ook onderscheid tussen werken die stand houden en werken die verbranden, oftewel, werken die niet stand houden.
- Het is dus mogelijk om allerlei dingen ‘voor de Heere’ te doen zonder dat je deze werken ‘in de Heere’ doet. En deze werken hebben voor Je-zus geen waarde. Deze werken zullen uiteindelijk niet stand houden.
- Maar voor de werken, voor de dingen die ik in Christus doe, die wél stand houden, dingen die ik in- en door de H.Geest heb gedaan, daarvoor zal ik een beloning krijgen.
- En op basis van wat Paulus in vers 8 zegt, name-lijk dat ieder zijn eigen beloning zal ontvangen over-eenkomstig zijn eigen inspanning, zal de één meer beloning ontvangen dan de ander.
- Dus, v.w.b. de werken die men in Christus verricht, werken die stand houden, is er wel spra-ke van verdienste.
- Maar dit zullen wij pas zien wanneer wij de eeuwigheid in zullen stappen. Het heeft dus totaal geen zin om het hier nu over te hebben.
- Tot slot nog één laatste gedachte:
1) Wij kunnen niet afgunstig zijn jegens een ander die het eeuwig leven van God krijgt, omdat ook
wij het niet verdient hebben.
2) Omdat wij pas in de eeuwigheid onze beloning zullen ont-vangen voor de werken die wij hier op aarde in Christus ver-richten, kunnen wij ook niet afgunstig zijn jegens een ander.
3) Maar, afgunst en jaloezie zijn altijd actief op zoek naar iets om afgunstig of jaloers over te zijn.
- Ik zou bijvoorbeeld jaloers kunnen zijn op CC Siegen. Waarom hebben zij een eigen gebouw en wij niet? Waarom hebben zij drie volle zondagsdiensten en wij zitten hier met 40 man? Waarom worden andere zendelingen wél volledig finan-cieel ondersteund en Marnie en ik niet?
- Of, mijn drie oudere broers, die zijn alle drie Christen. Ik ben het jongste broertje, ik ben een nakomertje! Ik geloof niet dat zij dit denken, maar stel dat zij zoiets hebben van: “Hallo, wij zijn al veel eerder tot geloof gekomen. Wij horen bij de eerste ploeg. Wij hebben zelfs jaren lang voor Stan gebeden. Waarom is hij voorganger en wij niet?”
- Ook de mogelijkheid voor deze foute gedachten en gevoel-ens, heeft God uitgesloten.
- Paulus zegt in vers 5 dat het de Heere is, Die aan Paul-us en aan Apollos hun bediening gegeven heeft. En in vers 10 zegt Paulus dat God het hem uit genade gegeven heeft. Nogmaals Paulus heeft het niet verdient; het is genade.
- Johannes 3:22-27 – “22Daarna ging Jezus met Zijn di-scipelen naar het Judese land en verbleef daar met hen en doopte. 23Maar ook Johannes doopte in Enon bij Salim, omdat daar veel water was; en de mensen kwamen daar en werden gedoopt, 24want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen. 25Er ontstond dan een woorden-strijd vanuit de discipelen van Johannes met de Joden over de reiniging. 26En zij gingen naar Johannes en zeiden tegen hem: Rabbi, Hij Die bij u was aan de overkant van de Jordaan, van Wie u getuigenis gaf, zie, Hij doopt en allen komen bij Hem. 27Johannes antwoordde en zei: Een mens kan niets aannemen, als het hem niet uit de hemel gegeven is.”
“
27Johannes antwoordde: ‘Niemand kan zich ook maar iets toeeigenen als God het hem niet heeft gegeven.” (nbv)
- Ik heb mijn bediening uit genade van God mogen ontvangen. Ik heb het mij niet toegeëigend. Hetzelfde geldt voor Alex Kruse in Siegen.
- Dus, als ik in God geloof, als ik van God houdt, als ik erop vertrouw dat God rechtvaardig is, dat Hij eerlijk is, dat Hij veel beter weet wat Hij aan het doen is dan dat ik het weet, dan is er totaal geen ruimte voor ja-loezie en afgunst.
- Uiteindelijk is alles uit genade, dus als er jaloezie en afgunst in je hart leeft, dan moet dat gekruisigd worden.