Vers 21 – “
21Toen kwam Petrus naar Hem toe en zei: Heere, hoeveel keer zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven? Tot zevenmaal toe?”
- De norm van die tijd, wat de Rabbijnen handhaafde, was dat men, iemand die tegen hen gezondigd had, tot maximaal drie keer moest vergeven.
- Petrus, die een beetje van de vergevingsgezindheid van God begon te begrijpen vraagt Jezus of hij een broeder/zuster die tegen hem gezondigd heeft tot zeven keer toe moet verge-ven!
Vers 22 – “
22Jezus zei tegen hem: Ik zeg u: niet tot zevenmaal, maar tot zeventig maal zevenmaal.”
- In het antwoord van Jezus zien wij de vergaande en de alom-vattende vergevingsgezindheid van God!
Jezus zegt dat ik mijn broeder of zuster die tegen mij gezon-digd heeft, zeventig maal zevenmaal moet vergeven.
- Dit is 490 keer! Maar het idee erachter is dat je je broers en zussen onbeperkt moet blijven vergeven. Want dat is wat God voor jou én jouw broers en zussen heeft gedaan en doet.
- Ik geloof dat Petrus en de andere discipelen helemaal versteld stonden toen Jezus dit zei.
- Ik kan me voorstellen dat zij zoiets hadden van: “Maar dit gaat toch veel te ver?!? Wie kan nou zo veel vergeven? Wie kan nou blijven vergeven, zoals U dat nu zegt? Geen enkel mens is ertoe in staat om zo vergevingsgezind te zijn”.
- Daarom verteld Jezus hen hier een gelijkenis. In dit geval is de gelijkenis bedoelt om de discipelen én ons iets duidelijk te maken.
Vers 23 – “
23Daarom kan het Koninkrijk der hemelen vergeleken worden met een zeker koning die afrekening wilde houden met zijn slaven.”
- Overal in de Bijbel, waar een zin of een hoofdstuk met het woord ‘daarom’ begint, moet je jezelf afvragen: ‘waarom?’.
- De ‘daarom’ hier in vers 23 duidt op wat Jezus net gezegd had in vers 22. Dus, vers 22 is het antwoord op ‘waarom?’.
- Jezus gebruikt in Zijn gelijkenissen altijd voorbeelden uit het dagelijks leven van zijn toehoorders. Wat Jezus hier dus gaat vertellen is voor hen bekend. Zij zullen snappen wat Jezus hiermee bedoeld.
En in dit verhaal gaat het om een zekere koning die met zijn slaven wil afrekenen.
- Wij moeten het woord slaven niet zien in de moderne zin van het woord, maar zoals het toen gebruikt werd.
Jezus heeft het hier over mannen die in dienst waren bij de Koning. Dit waren hoogstwaarschijnlijk rijksambtenaren die financiële zaken of belastingszaken voor de koning beheerde.
- Het was in die tijd, in Palestina gebruikelijk dat zo’n rijks-ambtenaar de belastingsrechten van een bepaalde regio bin-nen het koninkrijk kocht.
- Zo’n man inde vervolgens de nodige heffingen en gaf het afgesproken deel aan de koning en de rest hield hij voor zichzelf.
- Er waren verschillende constructies mogelijk, maar dat doet er nu niet toe, dus ik ga hier ook niet dieper op in.
- Het punt namelijk is dat de koning zijn geld wilde hebben dat hem toekwam.
Vers 24 – “
24Toen hij begon af te rekenen, werd er iemand bij hem gebracht die hem tienduizend talenten schuldig was.”
- Deze man kwam blijkbaar niet vrijwillig, want hij werd bij de koning gebracht. Als ik hem was, dan was ik ook niet vrijwillig gegaan, want deze man had een gigantische schuld.
- Tienduizend talenten zegt ons niets, want wij hebben hier-voor geen referentiekader.
- In het Bijbelboek Daniël staat in hoofdstuk 7 dat Daniël een visioen kreeg en in deze visioen ziet Hij God op de troon. En in vers 10 staat dat er tienduizendmaal tienduizenden voor Gods aangezicht stonden.
- In het bijbelboek Openbaring kreeg de apostel Johannes een visioen en in hoofdstuk 5 vers 11 staat dat er tienduizen-den tienduizendtallen voor de Troon van God stonden.
- Het Grieks woord dat in Openbaring 5 én hier in Matthe-üs 18:24 gebruikt wordt betekent ontelbaar.
- Het is een woord die destijds gebruikt werd om het hoogst bedrag die zij kenden te omschrijven.
- Het kan dus heel goed zijn dat wat Jezus hier in vers 24 zegt is dat deze beambte de koning een ontelbaar bedrag schuldig was.
- Nou, als je daar geen genoegen mee neemt, dan kunnen wij de tienduizend ook gewoon als tienduizend beschouwen. En in dit geval gaat het om tienduizend talenten.
- Nu is het vrij lastig om precies te weten wat de huidige waarde van tienduizend talenten is. Maar, om een idee te krijgen van hoeveel het ongeveer was, kunnen wij in ieder geval kijken naar wat het toen waard was.
- Eén talent was gelijk aan 6.000 denariën. Eén denarius was ongeveer het dagloon van een gemiddelde dagarbei-der. Dus, op basis van een werkweek van 6 dagen, zou de gemiddelde dagloner 19,5 jaar lang moeten werken om slechts één talent te verdienen.
- Op basis van deze berekening is deze beambte de koning dus 195.000 jaarlonen schuldig!!
- Het kon net zo goed een ontelbaar bedrag zijn want dit was simpelweg onmogelijk om terug te kunnen betalen.
Vers 25 – “
25En toen hij niet kon betalen, gaf zijn heer opdracht dat men hem zou verkopen, én zijn vrouw en kinderen en alles wat hij had, en dat de schuld betaald moest worden.”
- Wanneer men een schuld niet kon betalen was het destijds ge-bruikelijk om als slaven verkocht te worden.
Vers 26 – “
26De slaaf (oftewel de beambte) dan knielde voor hem neer en zei: Heer, heb geduld met mij en ik zal u alles beta-len.”
- Deze beambte wordt geconfronteerd met de ernst en de zwaar-te van zijn schuld. Hij komt tot het besef dat hij volkomen machteloos is om de schuld te kunnen betalen.
En dan doet hij twee dingen: één goed en één fout.
- Hij doet het helemaal goed in de zin dat hij zichzelf over-geeft aan zijn Heer en koning. Hij smeekt de koning om gena-de, om geduld.
- Wat hij fout doet is dat hij op dit moment, blijkbaar uit wanhoop de koning belooft dat hij alles terug zal betalen.
- Dit is fout omdat hij sowieso nooit in zijn leven op aarde in staat zou zijn om die schuld af te kunnen lossen. Hij belooft iets dat hij niet waar kan maken.
- Vandaag de dag doen mensen precies hetzelfde met God. Mensen komen op één of andere wijze in aanraking met God, zij worden geconfronteerd met hun zonde, en vervolgens ma-ken zij allerlei beloftes aan God dat zij hun levens gaan veran-deren en op orde gaan krijgen.
- Maar zij hebben totaal niet door dat ze niets uit zichzelf kunnen doen òf laten om God te kunnen behagen, om Gods recht te kunnen bevredigen.
- Wanneer je geconfronteerd wordt met je eigen zondigheid, dan is er niets anders aan te doen dan dat je jezelf volledig overgeeft aan Degene die jou genade, pardon, vergiffenis kan schenken.
- Want het heeft totaal geen zin om te proberen om het goed te maken bij God.
- Als je Gods genade en pardon weigert aan te nemen, dan zal je voor je eigen zonde moeten boeten.
- En de Bijbel leert ons dat allen die Gods pardon weigeren aan te nemen, de eeuwige dood tegemoet zullen komen.
- Maak alsjeblieft geen beloftes aan God die je niet na kunt komen!
Vers 27 – “
27En de heer van deze slaaf was innerlijk met ontfer-ming bewogen, liet hem gaan en schold hem de schuld kwijt.”
- De beambte smeekt zijn heer om geduld en om meer tijd, maar zijn heer doet veel meer en gaat tot het uiterste. Hij schold hem de schuld helemaal kwijt.
- God weet hoe zondig en schuldig je bent. Hij weet ook dat jij niet in staat bent om ooit van die schuld af te komen. Vandaar dat God in Zijn liefde en genade Zelf met een oplossing is ge-komen om jou van je zonde en schuld te verlossen.
- En de oplossing is Jezus Christus. Alleen door Jezus Chris-tus is kwijtschelding van schuld mogelijk. Alleen door Jezus Christus is vergeving van zonde… is pardon mogelijk.
- God is altijd en bij iedereen innerlijk met ontferming bewo-gen. Er is geen enkele zondaar die God zal afwijzen wanneer hij/zij oprecht tot inkeer komt en God om genade smeekt.
- En dat is de enige voorwaarde. Men MOET zélf tot het besef komen dat hij/zij voor God schuldig is, dat hij/zij een zondaar is.
- En wanneer iemand echt tot dit besef komt, dan is er slechts één ding dat hij/zij kan doen, en dat is God om genade te smeken.
- Wanneer iemand zichzelf ziet in het licht van Jezus Christus, dan zal hij/zij zichzelf zien zoals hij/zij daadwer-kelijk is. . . een hopeloze zondaar die zich alleen maar kan beroepen op Gods genade.
- En dát zien wij hier in deze gelijkenis. De beambte zag zichzelf als een hopeloze schuldenaar en hij wierp zichzelf op de genade van zijn heer.
Vers 28-30 – “
28Maar deze slaaf ging naar buiten en trof een van zijn medeslaven aan, die hem honderd penningen schuldig was. Hij pakte hem beet, greep hem bij de keel en zei: Betaal mij wat u schuldig bent.
29Zijn medeslaaf dan liet zich voor hem neervallen en smeekte hem: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen.
30Hij wilde echter niet, maar ging heen en wierp hem in de gevangenis, totdat hij de schuld betaald zou hebben.”
- Vergeleken met de schuld die de beambte aan zijn koning had, is deze schuld het niet eens waard om te noemen.
- Destijds was honderd penningen gelijk aan drie maanden salaris. Dit was peanuts vergeleken met 195.000 jaar salaris-sen.
- Ondanks dat zijn medeslaaf hem smeekte om genade, om geduld, zoals hij zelf bij zijn koning deed, wierp hij hem de schuldenaar’s gevangenis in.
Vers 31-33 – “
31Toen zijn medeslaven zagen wat er gebeurd was, werden zij erg bedroefd; zij gingen naar hun heer en ver-telden hem alles wat er gebeurd was.
32Toen riep zijn heer hem bij zich en zei tegen hem: Slechte slaaf, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, omdat u mij dat smeekte.
33Had ook u geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ik ook me-delijden met u had?”
- Dit is de kern van deze gelijkenis. “Had ook u geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ik ook medelijden met u had?”
- Het medelijden hebben met zijn collega slaaf is het meest logische, het meest juiste, het meest rechtvaardige dat de beambte had kunnen doen.
- En het kwijtschelden van de schuld, de vergeving van de zonde was het allerminst dat deze beambte had kun-nen doen!
Vers 34-35 – “
34En zijn heer, boos als hij was, gaf hem aan de pijnigers over, totdat hij alles wat hij hem schuldig was, betaald zou hebben.
35Zo zal ook Mijn hemelse Vader met u doen, als niet ieder van u van harte de misdaden van zijn broeder vergeeft.”
- Ik geloof dat wat hier in vers 35 staat twee dingen kan bete-kenen. En dan niet het één of het ander, maar allebei.
- Ten eerste leren wij uit Jesaja 59:1-2 dat het bewust zon-digen tegen God, scheiding tussen God en de mens teweeg brengt.
- Jesaja 59:1-2 – “1Blijft redding uit omdat Gods arm niet ver genoeg reikt? Vinden jullie soms geen gehoor omdat hij doof is? 2Nee, het ligt aan jullie eigen zonden! Zij staan als een muur tussen jullie en je God. Het zijn jullie zonden die God beletten je te horen!” (GNB)
- Dus, wanneer ik, als Gods kind mijn broer of zus niet wil vergeven, dan zondig ik ten eerste tegen God. Want volgens Psalm 51 is alle zonde ten eerste tegen God.
- En als ik bewust tegen God zondig, dan zal hij mij niet zomaar m’n gang laten gaan. God zal mij bestraf-fen zoals een vader zijn zoon bestraft, teneinde om mij te corrigeren.
- Hebreeën 12:6-8 – “6Want de Heere be-straft wie Hij liefheeft, en Hij geselt iedere zoon die Hij aanneemt. 7Als u bestraffing verdraagt, behandelt God u als kinderen. Want welk kind is er dat niet door zijn vader bestraft wordt? 8Maar als u zonder bestraffing bent, waar allen deel aan hebben gekregen, bent u bastaarden en geen kin-deren.”
- De manier waarop God Zijn kinderen bestraft is geheel aan Hem. Het kan heel goed zijn dat als je momenteel een broeder of zuster niet wil vergeven, dat je zelf niet lekker in je geestelijke vel zit.
- Het kan zijn dat de afstand die je voelt tussen jou en God Zijn bestraffing is omdat je niet wil vergeven.
- Het kan zijn dat de onverschilligheid in jouw relatie met God Zijn bestraffing is, omdat je niet wil vergeven.
- Het kan zijn dat Gods bestraffing tot uiting komt door niets in je leven te laten lukken.
- Misschien zit je nu al maanden lang of jaren lang in een vicieuze cirkel en wat je maar ook probeert, je komt er gewoon niet uit.
- Ik ben er stellig van overtuigd dat als je bewust en hardnekkig bent in het niet te willen vergeven van een broer of zus, of meerdere broers of zussen, God je niet zomaar je gang laat gaan.
- Hij zal je op verschillende wijze gaan bestraf-fen om je aandacht te krijgen. Dat is één.
- Het tweede wat vers 35 kan betekenen is dat je Gods ver-geving zelf nooit heb aanvaardt, waardoor je uiteindelijk toch niet bij hem hoort.
Nu bebrijp ik heel goed dat er mensen zullen zijn die het hier-mee niet eens zijn, maar zo zie ik het op dit moment.
- Lees Mattheüs 6:12, 14-15
- Hier zegt Jezus nadrukkelijk dat als ik anderen niet vergeef, God mij niet zal vergeven.
- Mijn redding, mijn zekerheid op het eeuwig leven samen met God is gebaseerd op de vergeving van mijn zonden. Er zal nooit iemand in de hemel komen wiens zonden niet vergeven zijn.
- Dus, in mijn optiek kan het niet zo zijn dat als ik, als een wedergeboren christen mijn broer of zus niet vergeef dat God mij ineens niet vergeeft.
- Ik ben er van overtuigd dat als ik een wedergeboren christen ben, dan ben ik per definitie in mijn nieuwe natuur in Christus, iemand die vergevingsgezind is.
- a.w. als ik iemand niet wil vergeven, dan moet ik mezelf ernstig gaan afvragen of ik wel de nieuwe natuur van Jezus Christus heb aangedaan.
- Nog simpler gezegd, als het Jezus Christus eigen is om iedereen te kunnen en willen vergeven maar ik niet, ben ik dan wel een christen? Want het woord christen betekent “zoals Christus”.
- Kijk, een hond blaft omdat het een hond is. Een hond is niet een hond omdat het blaft.
- En zo ook, zondig ik omdat ik van natuur een zon-daar ben. Ik ben geen zondaar geworden toen ik begon te zondigen. Nee, ik was als een zondaar ter wereld gekomen en ik zondig omdat ik een zondaar ben.
- Nu dit. Ik ben geen christen omdat ik vergevings-gezind ben, nee, ik ben vergevingsgezind omdat ik een christen ben.
- Als ik beweer dat ik christen ben, d.w.z. als Christus, en ik weiger iemand van harte te vergeven, dan is dat het bewijs dat ik zelf Gods vergeving niet heb ontvangen.
- Want het één vloeit voort uit het ander. Dit is een geestelijk wet. Als ik ervan doordrongen ben dat God mij van mijn ontelbare zonde, van al mijn ellendige keuzen heeft vergeven, dan is de vrucht daarvan dat ik iedereen vervolgens zou kunnen en willen vergeven.
- De apostel Paulus, wiens ontelbare schuld door Jezus Chris-tus werd kwijtgescholden wist als geen ander dat hij iedereen van harte moest vergeven zoals Jezus Christus iedereen zou vergeven schreeft dit:
- Kolossenzen 3:12-13 – “Bekleed u dan, als uitverkore-nen van God, heiligen en geliefden, met innige gevoelens van ontferming, vriendelijkheid, nederigheid, zachtmoedigheid, geduld. Verdraag elkaar en vergeef de een de ander, als iemand tegen iemand anders een klacht heeft; zoals ook Christus u vergeven heeft, zo moet ook u doen.”
- Efeze 4:31-32 – “Laat alle bitterheid, woede, toorn, geschreeuw en laster van u weggenomen worden, met alle slechtheid, maar wees ten opzichte van elkaar vriendelijk en barmhartig, en vergeef elkaar, zoals ook God in Christus u vergeven heeft.”
- Toen Jezus aan het kruis hing badt Jezus tot God de Vader: “Vader, vergeeft het hun, want zij weten niet wat zij doen…” Lukas 23:34a
- Toen Stefanus in Handelingen 7 gestenigd werd viel hij op z’n knieën en terwijl de stenen van de menigte tegen hem aan vielen badt hij tot God: “Heere, reken hun deze zonde niet toe!”