Romeinen 12:8 (7-7-2024) God geeft barmhartigheid aan Zijn kinderen
Vorige week hebben we naar de 6e genadegave gekeken, ‘leidinggeven’. We zagen dat dit nodig is, Gods liefde laat zien en dat wij mogen zoeken naar Gods leiding over volgen en leiden. God heeft structuren ingesteld, wij mogen volgen (en leiden) naar Zijn wil; naar Jezus’ voorbeeld.
- Vanochtend zien we: God geeft barmhartigheid aan Zijn kinderen.
Door onze studie in Romeinen 12 heen, hebben we gezien dat God van ons houdt. Hij zorgt voor Zijn kinderen, de kerk (Romeinen 8); zoals Hij ook voor Israël, Zijn oogappel zorgt. En Hij doet dat o.a. door de “genadegaven” heen. Die gaven zijn bedoeld om Zijn lichaam, de kerk, te zegenen.
- Elk van de gaven voorziet in een nood die iemand of het hele lichaam heeft. Elk van de gaven, in Romeinen en 1 Korinthe, zijn gericht op het dienen van God in relatie tot de ander. Zoals elk deel van het menselijk lichaam in dienst staat van de rest van het lichaam.
Wat een vereiste hierbij is, is dat een lichaamsdeel doet wat het moet doen. Dit is een cruciaal punt voor het lichaam, maar ook voor Christus’ lichaam, de kerk. Iedereen ís een onderdeel van het lichaam, met een God-gegeven taak. We hebben het nodig dat ieder deel zijn/haar taak uitvoert.
1 Korinthe 12:11-18 “Al deze dingen echter werkt één en dezelfde Geest, Die aan ieder afzonderlijk uitdeelt zoals Hij wil. Want zoals het lichaam één is en veel leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, hoewel het er veel zijn, één lichaam zijn, zo is het ook met Christus. Ook wij allen immers zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij dat wij Joden zijn, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen; en wij allen zijn van één Geest doordrenkt. Want ook het lichaam bestaat niet uit één lid, maar uit vele. Als de voet zou zeggen: Omdat ik geen hand ben, ben ik niet van het lichaam, is hij daarom dan niet van het lichaam? En als het oor zou zeggen: Omdat ik geen oog ben, ben ik niet van het lichaam, is het daarom dan niet van het lichaam? Als het hele lichaam oog was, waar zou het gehoor zijn? Als het hele lichaam gehoor was, waar zou de reuk zijn? Maar nu heeft God de leden, elk van hen afzonderlijk, in het lichaam een plaats gegeven zoals Hij gewild heeft.”
- Paulus wijst ons er hierop, in relatie tot “genadegaven”, dat de Geest “aan ieder afzonderlijk uitdeelt zoals Hij wil” (v11). Dat betekent dat jíj een genadegave hebt gekregen van de Geest en dat je daar iets mee móet. Het is Zijn gave aan jou, om Zijn lichaam te dienen en zegenen.
- Vervolgens gaat hij verder naar het lichaam (v12-18), om te laten zien dat íedereen een taak heeft en die eigen taak moet uitvoeren. Zijn gave is gegeven, wij mogen leren wandelen naar die gave, onder Zijn soevereine leiding.
- Laten we niet verlangen naar wat een ander heeft, maar juist verlangen om te weten (en doen naar) wat Hij zegt en geeft. Zijn leiding voor jou is wat cruciaal is voor de ander, voor het hele lichaam.
- Vervolgens gaat hij verder naar het lichaam (v12-18), om te laten zien dat íedereen een taak heeft en die eigen taak moet uitvoeren. Zijn gave is gegeven, wij mogen leren wandelen naar die gave, onder Zijn soevereine leiding.
Daarom is mijn vraag: weet jij welke gave God jou gegeven heeft? Waar gaat je hart sneller van kloppen als je over die gave hoort? Waarbij merk je dat de Geest tot je hart spreekt en je het idee geeft dat het bij je past? Zelfs als je van jezelf vindt dat het niet zo is; wat is Zijn leiding?
- Wij, ik, de kerk, heeft het nodig dat wij allemaal die vraag stellen. En dat we biddend Zijn leiding zoeken hierin. Als iedereen die vraag oprecht stelt en open is voor Zijn leiding, zal Hij zéker leiden. De kerk heeft meer Geest-geleide, dienende mensen nodig.
Stedman: “De kerk is primair en fundamenteel een lichaam dat ontworpen is om door ieder individueel lid het leven en de inwonende Heere te laten zien, en is toegerust door de Heilige Geest met gaven die ontworpen zijn om dat leven laten zien.”
Het leven dat we hebben gekregen als christenen, is het leven als lichaam. We horen samen te werken, voor elkaar te zorgen, elkaar te dienen en lief te hebben. Dat is waar Paulus o.a. naartoe aan het werken is in Romeinen 12. Hij wil dat we inzien dat dit het logische gevolg is van alles dat hij zei.
- Als je gered bent, geheiligd wordt en Gods trouw ziet, kán je niet anders dan gaan dienen. Dat is nou eenmaal hoe de Geest leidt. Kijk maar naar Paulus, de apostelen, en vele anderen door de eeuwen heen. God en Zijn werk zien, leidt tot het gehoorzaam dienen in en van de kerk.
v8 God geeft barmhartigheid aan Zijn kinderen
Een van de manieren waarop de kerk gezegend wordt, is door omzien naar elkaar. Omzien naar elkaar in lijden, in pijn, in moeite en verdriet. Dat zijn namelijk situaties en tijden waarin niemand alleen hoort te staan. En dat is iets dat God weet en waarom Hij, o.a., de “genadegaven” gegeven heeft.
- God laat zien dat Hij ons kent, dat Hij weet wie wij zijn. Hij weet dat wij stof zijn, dat wij in de gebroken wereld hier op aarde leven. Hij weet waar jij doorheen gaat, wat je meegemaakt hebt, Hij kent jouw pijn.
Als ouders is lijden of pijn van je kind een van de moeilijkste dingen om te zien. Het is heel natuurlijk om dan iets te willen dóen aan dat lijden, om te helpen, het weg te willen nemen. En tegelijk is dat niet altijd wat goed is. Soms moeten we door lijden heen, jong en oud, om bepaalde dingen te leren.
- Gods hart voor ons is groter dan ons hart voor (onze) kinderen. Hij weet precies waar we doorheen gaan, welk lijden we meemaken. Hij is rechtvaardig in dat lijden (Romeinen 9:14), maar gelukkig is Hij méér dan dat. Hij is ook barmhartig in het lijden.
Barmhartig betekent in deze context ‘vriendelijkheid of goede wil richting de ellendige en diepbedroefde, gecombineerd met een verlangen om hen te helpen’. Dat is wat God voor ons voelt, dit laat zoveel van Zijn hart zien. Dit bewijst zoveel van Zijn liefde voor jou, dat jij zeer geliefd bent.
- God toont deze barmhartigheid namelijk naar ons, falende mensen. Wij verdienen niet om dit te ontvangen van Hem, en tóch geeft Hij dit. Hij wíl ons helpen, Hij wíl ons dat geven wat we nodig hebben in ellendige en bedroevende situaties.
- En laat dat nou ook iets zijn dat de kerk keihard nodig heeft. We hebben allemaal te maken met de ellendigheid van deze wereld. Iedereen komt bedroevende dingen tegen in dit leven. En in dat alles hebben we hulp nodig, Gods hulp.
Daarom heeft Hij deze genadegave gegeven aan Zijn kerk. We hebben het nodig om barmhartigheid te ontvangen in lastige tijden. We hebben het nodig dat iemand langszij komt in lijden en er voor ons is. We hebben die ontferming nodig; dat is o.a. waarom God dit aan ons gegeven heeft.
- Zeker als je kijkt naar al het lijden dat er in de wereld is, dat er in de kerk is, dan is het keihard nodig dat mensen langszij komen. We hebben allemaal ‘barmhartigheid’ nodig. We willen allemaal dat mensen zíen dat we worstelen en dat er geholpen wordt in de lastige tijd.
- Mensen met deze gave zullen zíen dat iemand worstelt, de Geest maakt dat duidelijk. Hij zal mensen op je pad brengen die ‘ontferming’ nodig hebben. Je zal ook ‘aantrekkingskracht’ hebben voor mensen die worstelen; dat is iets dat de Geest je geeft.
- Je mag je dan ontfermen over hen, “met blijmoedigheid”. Denk hierbij aan dat je dit “met blijmoedigheid” doet, dus niet zuchtend en steunend. Je mag het voorrecht inzien van mensen helpen, zelfs als hun situaties heftig en zwaar zijn.
- Dit gaat ook om het idee van ‘blijmoedige ontferming’ geven. Dus dat wat je de ander geeft ook met ‘vreugde’ zal gebeuren. Dat is, op een gepaste manier, vaak nodig voor hen die het zwaar hebben. Dat iemand met de vreugde van de Heere hen dient.
Dat maakt weer des te meer duidelijk dat dit een gave van de Geest is. Zonder Zijn leiding merken we vaak niet eens op dat mensen ergens mee zitten, laat staan dat we ‘ontferming’ of ‘barmhartigheid’ willen/kunnen geven. Gods zorg wordt zo duidelijk, want Hij weet dat iedereen dit nodig heeft.
- Kijkend naar de gaven in relatie tot ‘de waarheid’, kan je het als volgt zien: profetie is het bekendmaken van de waarheid, dienen is het beoefenen van de waarheid, onderwijzen is het uitleggen van de waarheid, bemoedigen is het toepassen van de waarheid.
- Geven is het ondersteunen van de waarheid en de gave van ‘leidinggeven’ is het organiseren van de waarheid. Ontferming is het dienen mét de waarheid; je brengt de waarheid van Gods Woord in iemands leven, waar ze dat zelf op dat moment niet kunnen.
Dienen met de waarheid is heel hard nodig. Op momenten dat we er doorheen zitten, dat we het zwaar hebben, etc. is Gods waarheid vaak het laatste waar we aan denken. En toch is dat we nodig hebben, is God Wie we nodig hebben.
- Om ons te helpen heeft Hij de “genadegave” van ‘ontferming’ gegeven. Hij wil daarmee o.a. laten zien dat Hij je ziet, je kent, weet waar je in zit en dat Hij bij je is. Zijn liefde en zorg komen duidelijk naar voren in en door de genadegaven.
- Hoe deed Jezus dit?
Een van de dingen waar Jezus om bekend stond, was barmhartigheid, ontferming. Er zijn meerdere plekken in de Evangeliën waar we zien dat Jezus gevraagd wordt om ‘barmhartigheid’. Daar wordt dan hetzelfde woord gebruikt als Romeinen 12:8, “over anderen ontfermt”.
- We zien dat blinden (Mat. 9:27), ouders van demonisch bezeten kinderen (Mat. 15:22; 17:15) en melaatsen (Luk. 17:13) Hem om “barmhartigheid” vragen. Dit waren allemaal mensen in nood, met heftige situaties. En ze wisten dat ze alleen bij Jezus terecht konden voor hulp.
- Dat is het eerste punt dat belangrijk voor ons is; we mogen leren dat échte zorg in pijn en verdriet alléén bij Jezus vandaan komt. Hij gebruikt menselijke instrumenten om die zorg te verlenen, maar uiteindelijk is Jezus Degene Die de zorg verleent.
Mattheüs 17:14-21 “En toen zij bij de menigte gekomen waren, kwam er iemand bij Hem, die voor Hem op de knieën viel en zei: Heere, ontferm U over mijn zoon, want hij is maanziek en heeft veel te lijden, want dikwijls valt hij in het vuur en dikwijls in het water. En ik heb hem bij Uw discipelen gebracht, maar zij konden hem niet genezen. Jezus antwoordde en zei: O ongelovig en ontaard geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn, hoelang zal Ik u nog verdragen? Breng hem hier bij Mij. En Jezus bestrafte hem, en de demon ging van hem uit; en het kind was vanaf dat moment genezen. Toen kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden, toen zij alleen waren: Waarom konden wij hem niet uitdrijven? Jezus zei tegen hen: Vanwege uw ongeloof, want voorwaar, Ik zeg u: Als u een geloof had als een mosterdzaad, u zou tegen deze berg zeggen: Verplaats u van hier naar daar! En hij zou gaan, en niets zou voor u onmogelijk zijn. Maar dit soort gaat niet uit dan door bidden en vasten.”
Jezus krijgt hier, na de verheerlijking op de berg, een heftige situatie voor Zich. Een ‘maanzieke’ jongen, die demonisch bezeten is, waar Zijn discipelen niks mee konden. En de vraag is: “Heere, ontferm U over mijn zoon” (v15). Jezus’ zorg is hier zowel geestelijk, als fysiek gericht.
- Hij ‘geneest’ de jongen door de demon uit te drijven (v18), wat tegelijk ook fysieke genezing was, omdat hij nu niet meer ‘in het water en vuur’ zou vallen. De zorg, barmhartigheid, van Jezus is te zien in het feit dat Hij luistert, dat Hij bevrijdt en geneest, maar ook dat Hij leert.
- Hij leert Zijn discipelen, die dit ook hadden moeten kunnen, hóe dit te doen. Hij wijst ze op ongeloof vs geloof (v20) en “bidden en vasten” (v21). Het doel van Zijn bediening was o.a. dat de discipelen het over zouden nemen. Hij leert ze hier hoe.
De barmhartigheid van Jezus ging uit naar vader en zoon. De vader vroeg om de zorg, de zoon ontving de zorg. Jezus gaf wat nodig was, namelijk bevrijding van de demon; tegelijk gaf Hij reden om in Hem te geloven. Hij deed het onmogelijke, namelijk deze jongen bevrijden van zijn situatie.
- Het patroon van Jezus’ bediening op aarde, is dat Hij zorg, ‘ontferming’ gaf aan mensen. Hij stond bekend om die zorg, die liefde, die “barmhartigheid”. Mensen kwamen naar Hem toe hiervoor, omdat ze wisten dat ze dit van Hem konden ontvangen.
- Hoe deed de eerste kerk dit?
Wat Jezus deed, deden Zijn discipelen. De “leer van de apostelen” (Handelingen 2:42) is o.a. dat de apostelen doorgaven aan de kerk wat Jezus hen had verteld én laten zien. Ze deden wat Hij deed en dat was het voorbeeld dat gevolgd werd. Dat gebeurde ook ver buiten Jeruzalem, in Aniochië.
Handelingen 11:27-30 “En in die dagen kwamen enkele profeten vanuit Jeruzalem naar Antiochië. En een van hen, van wie de naam Agabus was, stond op en gaf door de Geest te kennen dat er een grote hongersnood zou zijn over heel de wereld, die ook gekomen is onder keizer Claudius. En de discipelen besloten, ieder naar vermogen, iets te sturen ten dienste van de broeders die in Judea woonden, en dat deden zij ook. En zij stuurden het naar de ouderlingen door de hand van Barnabas en Saulus.”
- Paulus en Barnabas zullen niet alleen in praktische noden voorzien hebben. Kijkend naar hun karakter, zullen ze geestelijk én materieel geholpen hebben. De kerk gaf, aan hen die in nood waren. Ze gaven “ieder naar vermogen” voor hen die zelfs niks hadden.
Dat is wát Jezus deed, dat is hóe Hij deed. Hij gaf, Hij diende, Hij zorgde voor hen die hulp het hardste nodig hadden. Dat zien we door het NT heen. De apostelen deden wat Hij voordeed, ze deelden uit naar Zijn voorbeeld.
- Het mooie is dat dit een gave is die door álle christenen ontvangen mag worden. Paulus, die toch vaak een voorbeeld is van dingen géven, mag deze genadegave zelf ook ontvangen. Toen hij gevangen zat, kreeg hij bezoek van een broeder die zich níet van Paulus afkeerde.
2 Timotheüs 1:15-18 “Dit weet u dat allen die in Asia zijn, zich van mij afgekeerd hebben. Tot hen behoren Fygellus en Hermogenes. Moge de Heere aan het huis van Onesiforus barmhartigheid bewijzen, want hij heeft mij vaak bemoedigd en heeft zich voor mijn boeien niet geschaamd. Integendeel, toen hij in Rome aangekomen was, heeft hij mij ijverig gezocht, en hij heeft mij gevonden. Moge de Heere hem geven dat hij barmhartigheid vindt bij de Heere op die dag. En hoezeer hij in Efeze gediend heeft, weet u zelf het beste.”
Paulus bid hier voor “barmhartigheid” voor Onesiforus, maar hij ontving het zelf ook. In de gevangenis, alleen, verlaten door veel mensen; dat is de tijd, emotie, situatie waarin Onesiforus uitreikte naar Paulus. Hij ging naar hem toe, diende hem, schaamde zich totaal niet om met Paulus te zijn.
- Dat is ‘goede wil’ naar de ander hebben en uiten, dat is ‘ontferming’ “met blijmoedigheid”. De Geest heeft hem geleid om bij iemand te komen die het zwaar had en die persoon te geven wat hij nodig had. Woorden, spullen, steun, etc.
Onesiforus wist van Paulus’ nood, luisterde naar de leiding van de Geest en ontfermde zich. Dát is waar deze genadegave over gaat, dat is wat vele mensen nodig hebben. Dit is waar Gods zorg, in lijden en pijn, naar voren komt. Hij stuurt mensen om naar elkaar om te zien en zich te ontfermen.
- Hoe wordt dit praktisch?
Allemaal hebben we zorg nodig van tijd tot tijd. De genadegaven zijn ons als kerk gegeven om in de noden te voorzien die er praktisch gezien zijn. Het is dan ook belangrijk dat we als christenen zíen dat er noden zijn en gevoelig zijn voor de leiding van de Heilige Geest.
- Ben jij gevoelig voor Zijn leiding?
Bij alle genadegaven is het nodig om je biddend af te vragen of jij gevoelig bent voor Zijn leiding. Als we willen leven naar Zijn wil, moeten we hóren wat Zijn wil is. Niet alleen in de grote lijnen, maar ook in de details van wat Hij wil dat je elke dag doet.
- Vraag Hem om jou te laten zien of er dingen tussen jou en Hem in staan. Zonde, bitterheid, etc. kunnen jou in de weg zitten van Zijn stem goed verstaan. Daarnaast kan dat ervoor zorgen dat je de nood van een ander niet serieus neemt en niet voorziet in de zorg die Hij wil geven.
- Barmhartigheid tonen
Galaten 6:2 “Draag elkaars lasten, en vervul zo de wet van Christus.”
Het is zo nodig om langszij te komen bij een broeder of zuster die worstelt, die een last heeft. Dat kan fysiek, geestelijk, etc. zijn. Maar het punt van langszij komen gaat om zorg, liefde, luisteren, de ander helpen, etc. Daar wil de Geest jóu voor gebruiken, daar wil Hij je in leiden.
- Deel jij je lasten?
Om de last van een ander te kunnen dragen, moet je daar wel over praten. Déél je hart met broeders en/of zusters; laat merken dat je worstelt, verdriet hebt, etc. Het is nodig om te delen met elkaar, zodat we ook biddend kunnen vragen hoe elkaar te helpen.
- (H)erken jij het als iemand een last draagt?
God kan je gevoelig maken, zodat je mensen met een last herkent. De vraag is of jij luistert naar die stem en doet wat Hij vraagt? Je kan namelijk zíen dat iemand worstelt, en het negeren. Je kan zíen dat iemand lijdt, en niks doen. Laat God bepalen, niet jij, wie, hoe en wanneer jij dient.
- Laat de Geest bepalend zijn in tijdsbesteding, energie, etc. Hij weet waar Hij jou voor gemaakt heeft, waar Hij jou toe leidt. Laat Zijn leiding de doorslag geven, niet wat jij denkt of voelt, niet wat een ander mens zegt. Dien de ander met ‘ontferming’.
God is een God van barmhartigheid, van liefdevolle zorg voor ons. Hij weet precies wie we zijn, wat we nodig hebben, hoe ons in te zetten voor de ander. God ontfermt Zich over Zijn kinderen, zoals alleen Hij dat kan. Laat Hem Zich over jou ontfermen door de genadegaven en laat Hem jou gebruiken.
De ultieme uiting van zorg die God ons gegeven heeft, is het kruis. Jezus Christus kwam naar de aarde en stierf voor de zonde van de wereld (1 Johannes 2:2). Hij wist dat wij dat nodig hebben, dat wij anders het loon van de zonde moeten ontvangen, de dood (Romeinen 6:23).
- Jezus is gekomen om ons de zorg te geven die we het meest nodig hadden, zorg voor onze ziel. En daar mogen we Hem zeer dankbaar voor zijn. Het kruis is hét bewijs van Gods liefde, Gods trouw, Zijn praktisch zichtbare zorg voor ieder mens.
Lukas 22:14-20 “En toen het uur gekomen was, ging Hij aan tafel aanliggen, en de twaalf apostelen met Hem. En Hij zei tegen hen: Ik heb er vurig naar verlangd dit Pascha met u te eten, voordat Ik ga lijden. Want Ik zeg u dat Ik daar zeker niet meer van zal eten, totdat het vervuld is in het Koninkrijk van God. En nadat Hij een drinkbeker genomen had en gedankt had, zei Hij: Neem deze en deel hem onder elkaar. Want Ik zeg u dat Ik niet drinken zal van de vrucht van de wijnstok, totdat het Koninkrijk van God gekomen is. En Hij nam brood en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het aan hen met de woorden: Dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt. Doe dat tot Mijn gedachtenis. Evenzo nam Hij ook de drinkbeker na het gebruiken van de maaltijd en zei: Deze drinkbeker is het nieuwe testament in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt.”
2 Thessalonicenzen 2:16-17 “En onze Heere Jezus Christus Zelf en onze God en Vader, Die ons heeft liefgehad en ons een eeuwige troost en goede hoop gegeven heeft uit genade, moge uw harten vertroosten en u in elk goed woord en werk versterken.”