2025.0323 – Als Kerk Zijn We Samen Huisgenoten In Christus
Samen Kerk Zijn #10
Galaten 6:10
[CC Haarlemmermeer, 23 maart 2025]
Alle Schriftreferenties zijn genomen van de Herziene Statenvertaling (HSV), tenzij anders aangegeven
INTRODUCTIE
Sla alsjeblieft je Bijbel open naar Galaten hoofdstuk zes. We zijn inmiddels in onze tiende sessie van onze serie over wat het betekent om samen kerk te zijn. Als je kijkt naar de onderwerpen die tot nu toe behandeld zijn dan zit daar een bepaalde opbouw in. We bewegen ons steeds van identiteit naar activiteit, van zijn naar doen. We vinden onze identiteit in Christus, zodat we samen vanuit die identiteit in Christus leren leven. We laten ons samen leiden door Christus in de identiteit, zodat we ons samen als één lichaam in Christus leren bewegen. Het was hun identiteit in Christus wat Paulus en Barnabas bewoog om het Evangelie te prediken en vele discipelen te maken in Derbe (ongeacht de vervolging vlak daarvoor in Lystre), en vervolgens terug te keren naar waar ze eerder discipelen hadden gemaakt en hen te sterken en aan te sporen om in het geloof te blijven ondanks de verdrukkingen. Vanuit hun identiteit in Christus was hun activiteit het evangeliseren en het maken en opbouwen van discipelen, en daaruit vloeide voort dat er nieuwe gemeenten ontstonden op plekken waar nog geen gemeenten waren. Dus ook hier zien we steeds een beweging van identiteit naar activiteit. Ook vorige week toen Casper gekeken heeft naar dienen in de context van genade en hard werken, zien we dit beeld van identiteit en activiteit. Paulus weet door genade wie hij is in Christus, en daardoor weet hij dat hij genade heeft in Christus. Omdat hij zijn identiteit in Christus zo duidelijk voor ogen heeft kan hij rustend in die genade zo hard werken.
We zien in al dit hoe belangrijk het is om onze identiteit in Christus duidelijk te hebben, want onze identiteit voedt onze activiteit. Onze activiteit vloeit voort uit onze identiteit, en dus als we onze identiteit niet duidelijk hebben, als we niet weten wie we zijn in Christus, dan zal daar onherroepelijk een activiteit uit voortvloeien die niet in lijn is met wie we zijn in Christus. Vandaar dat het zo belangrijk is om veranderd te worden door de vernieuwing van ons denken, zodat we meer en meer leren te “onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.”[1] Met andere woorden, meer en meer leren leven (denken, voelen, handelen) vanuit onze identiteit in Christus.
Waarom zeg ik dit? Omdat we vandaag gaan kijken naar één vers uit Galaten hoofdstuk zes wat spreekt over een activiteit, maar dat vers is eigenlijk het slotakkoord van Paulus’ hele brief (daarna volgen alleen nog zijn afsluitende woorden), en de hele brief spreekt van het weten en kennen en leren wandelen in onze identiteit wat moet leiden tot de samenvattende activiteit in dat ene vers. Dus, laten we samen dit ene vers lezen en gaan kijken hoe dit past in de hele context van de brief.
“Laten wij dus, terwijl wij gelegenheid hebben, goeddoen aan allen, maar vooral aan de huisgenoten van het geloof.” (Gal. 6:10)
Laten we bidden.
[Openingsgebed]
DE GROTERE CONTEXT VAN DE HELE BRIEF
De brief aan de Galaten werd door Paulus aan een handjevol gemeenten in de regio van Galatië. Sterker nog, het zijn onder andere de gemeenten in Lystre, Derbe, en Ikonium uit Handelingen 14, waar Casper het de laatste vijf weken over gehad heeft. En we hebben rondom die verzen kunnen lezen dat er vooral van de Joden in die tijd veel weerstand was dat nu in Christus ook de Heidenen als het volk van God verwelkomd werden. Zij geloofden dat als de Heidenen werkelijk onderdeel van Gods volk wilden worden, dat ze besneden moesten worden en zich aan de wet van Mozes moesten houden. Dus het gebeurde dat enige tijd nadat Paulus en Barnabas uit deze regio vertrokken waren dat die Joden deze nieuwe en jonge gemeenten infiltreerden en hun valse Evangelie van Jezus plus besnijdenis en wet begonnen te onderwijzen. Ze trokken hierbij ook het apostelschap van Paulus en zijn steun uit Jeruzalem in twijfel. Toen Paulus hiervan hoorde schreef uit diepe bezorgdheid hij deze krachtige corrigerende brief om hen recht te zetten in hun begrip van het Evangelie.
Paulus doet dit door in de eerste twee hoofdstukken te laten zien dat hij dit Evangelie rechtstreeks van God ontvangen had in een openbaring, en dat hij vervolgens ook de goedkeuring van dit Evangelie had gekregen van het leiderschap in Jeruzalem. Dat Paulus zelfs Petrus kon aanspreken en corrigeren op zijn gedrag toen dat niet in overeenstemming was met het Evangelie is doorslaggevend als het gaat om de apostolische autoriteit die Paulus had ontvangen. Vervolgens zijn de volgende twee hoofdstukken, drie en vier, zijn theologische betoog. Paulus begint dit betoog door de gemeenten te vragen of ze de Heilige Geest ontvangen hadden door geloof of door het oude verbond, wat een retorische vraag was. En Paulus laat dan zien dat hun ervaring overeenkomt met de ervaring van Abraham. God verklaarde hem namelijk rechtvaardig door geloof, niet door de wet, en beloofde dat iedereen (dus inclusief de Heidenen) die geloof hebben (nu specifiek in Jezus) gezegend zullen worden samen met Abraham. De wet die pas 430 jaar later kwam kan het geloof dus niet vervangen. De wet was slechts naderhand gegeven als een tijdelijke leermeester om mensen op Jezus te wijzen, en nu dat Jezus gekomen is, is de noodzaak van de wet voorbij.
Daarom zegt Paulus aan het einde van hoofdstuk drie vanaf vers zesentwintig, “25Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een leermeester. 26Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus. 27Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed. 28Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus.” Geloof in Jezus Christus is het enige dat telt, niet alleen voor de Jood maar ook voor de Heiden; en dat is voor ons Heidenen goed nieuws dat het Evangelie ook voor ons is! Daarom kan Paulus een paar verzen later, in 4:7-9, zeggen dat we door geloof God Vader kunnen noemen en dat we door God gekend zijn. O hoe heerlijk is dat, niet, om door God gekend te worden! Paulus sluit zijn theologische betoog af door hen te wijzen op het verhaal Hagar en Sara en de geboorte van Ismaël en Izak, en hoe Ismaël symbool staat voor de wet en slavernij, en Izak symbool staat voor geloof, belofte, en vrijheid, en hij roept daarbij de Galaten, en dus ook ons, op om vast te houden aan de vrijheid die er is in het geloof en niet te kiezen voor het juk van de wet.
Dit is dan ook waar Paulus mee concludeert in het eerste vers van hoofdstuk vijf, “Sta dan vast in de vrijheid waarmee Christus ons vrijgemaakt heeft, en laat u niet weer met een juk van slavernij belasten.” In de eerste helft van hoofdstuk vijf laat Paulus dan zien dat het najagen van dit valse Evangelie het voltooide werk van Jezus aan het kruis ineffectief voor je maakt, en dus niet de manier is om het christelijk leven te leven. In de rest van het hoofdstuk legt hij uit hoe dan wel, namelijk door geloof dat werkt door liefde in de kracht van Geest. Het wandelen in de vrijheid die Jezus voor ons aan het kruis heeft bewerkstelligd, het wandelen in de Geest, leidt tot de vrucht van de Geest, en dat is de vervulling van de wet, “want de hele wet wordt in één woord vervuld, namelijk hierin: U zult uw naaste liefhebben als uzelf.”[2]
Met andere woorden, we zien door de hele Galaten brief hoe Paulus de nadruk legt op onze identiteit in Christus, en hoe belangrijk onze identiteit in Christus is zodat de juiste activiteit uit ons voortvloeit. Als we ons eigen werken toevoegen aan wat Jezus gedaan heeft, en wandelen in het vlees, dan maken we onszelf los van Christus en is er geen genade meer. Echter, als we wandelen in onze identiteit in Christus, als we wandelen in de Geest, dan wandelen we in Zijn genade, en is de activiteit de vrucht van de Geest; dan is de activiteit geloof wat zich uitwerkt in liefde.
DE GROTERE CONTEXT VAN GALATEN 6:10
Paulus laat dan in de eerste tien verzen van hoofdstuk zes een mooi compleet beeld zien van een gezond geestelijk leven, met een goede balans tussen onze eigen verantwoordelijk voor ons eigen leven en tegelijk een uitkijken naar de behoefte van anderen. En dat is waar we samen kerk zijn, want deze balans kunnen we niet alleen in standhouden. Het is als het ware een continu heen en weer van onderling geven en ontvangen. Degenen die vandaag iemand herstellen kunnen morgen misschien zelf herstel nodig hebben. Degenen wiens lasten vandaag wellicht door een ander worden gedragen kunnen morgen worden gevraagd de lasten van een ander te tillen. Paulus schetst hier een beeld van onderlinge steun aan elkaar en van elkaar, en hij grijpt hierin als het ware terug naar het beeld van 1 Korinthe 12 dat we allemaal onderdeel zijn van één lichaam, waarbij iedereen even belangrijk is en afhankelijk van elkaar is om samen God eer te brengen.
En het is hier dat Paulus zegt in vers negen en tien, “9En laten wij niet moe worden goed te doen, want te zijner tijd zullen wij oogsten, als wij het niet opgeven. 10Laten wij dus, terwijl wij gelegenheid hebben, goeddoen aan allen, maar vooral aan de huisgenoten van het geloof.” Voordat we dit vers praktisch gaan uitdiepen in de context van de hele brief is het goed hier kort twee dingen over zeggen zodat we allemaal op één lijn zitten.
Ten eerste, Paulus roept ons op om niet moe te worden in het goed doen, en niet op te geven, maar wat is goed doen? Waar we in het Nederlands in beide verzen het woord ‘goed’ hebben, gebruikt Paulus twee verschillende woorden waarin veel overlap zit, maar met een nuanceverschil. Bijbelcommentator Stewart Custer[3] zegt het volgende, “Beide woorden kunnen verwijzen naar wat moreel goed is, maar met dit onderscheid: [het woord in vers 10] duidt gewoonlijk op datgene wat goed is omdat de resultaten ervan gunstig zijn, terwijl [het woord in vers 9] goedheid aangeeft die voor anderen zichtbaar is.” Met andere woorden, als je ze samen neemt kunnen we zeggen dat Paulus ons aanmoedigt om goed te doen aan iedereen op een manier dat anderen kunnen zien en ervaren en ook de vruchten ervan plukken. Hij roept ons op niet moe te worden of op te geven maar te volharden hierin, omdat hij weet dat goed blijven doen een uitdaging is en ontmoedigend kan zijn als we geen vrucht zien van ons goed doen. Maar net als dat Jezus in Johannes 4:35 tegen Zijn discipelen zei dat er tijd zit tussen planten en oogsten, zo zegt Paulus dat we hierin mogen volharden in het zaaien van goedheid omdat de goede oogst zal komen, mits we zaaien vanuit de Geest.
Ten tweede, Paulus maakt een woordspeling die er in het Nederlands niet lekker uitkomt. Wat in het Nederlands als “te zijner tijd” en “gelegenheid” wordt vertaald is in de grondtekst hetzelfde woord[4] wat ‘tijd’ betekent, maar niet tijd zoals op een klok, maar ‘tijd’ als in een ‘aangewezen bepaalde tijd’. Met andere woorden, er zal een aangewezen bepaalde tijd zijn waarin we zullen oogsten als we ook gebruikmaken van elke door de Geest geleide aangewezen bepaalde tijd in het goed doen. Dit woord voor ‘tijd’ in de grondtekst betekent dat als we een gelegenheid om goed te doen eenmaal gemist hebben niet meer terugkrijgen. We kunnen de ‘tijd’ van de oogst niet missen, en dus we willen de ‘tijd’ van het goed doen niet missen. In beide gevallen, als de ‘tijd’ voorbij is zal het niet meer terugkomen. Hoe vaak hebben we niet teruggekeken en spijt gehad dat we een kans hebben gemist om een woord van bemoediging te zeggen of een vriendelijke daad te doen? Dus, Paulus roept ons op om van elke gelegenheid gebruik te maken goed te doen aan een ieder, zoals God dit leidt. En als aan een ieder dan helemaal natuurlijk naar elkaar binnen het lichaam van Christus, omdat we broeders en zusters van elkaar zijn – en dus dan juist goed willen doen.
GALATEN 6:10 IN HET PRAKTISCHE LICHT VAN DE HELE BRIEF
De bredere context van vers 10 is dat we in de vrijheid van de Geest mogen wandelen waarin ons geloof zich uitwerkt door liefde in het elkaar dienen. Dit is de hartsgesteldheid die we hierin naar elkaar mogen hebben, want de vrucht van de Geest is altijd ander-gericht. Het goed doen voor elkaar is het in liefde dienen van elkaar. Het is zoals Paulus in 1 Korinthe 12:25 over het één lichaam zijn zegt, dat de leden gelijke zorg zouden dragen voor elkaar. Dit zorgdragen betekent letterlijk dat we ons zorg maken over het welzijn van elkaar. We willen er zijn voor elkaar, we willen goed doen voor elkaar, we willen dat het goed gaat met de ander en willen goed doen om hierin bij te dragen. Het is wat Paulus over het karakter van Timotheüs zei in Filippenzen 2:19-20: “19En ik hoop in de Heere Jezus Timotheüs spoedig naar u toe te sturen, opdat ook ik goedsmoeds mag zijn als ik van uw zaken weet. 20Want ik heb niemand van gelijke gezindheid, die oprecht voor uw zaken zorg zal dragen.” Dat is hoe wij bekend mogen staan, vooral onder elkaar. Het is een reflectie van Gods goedheid. We zien dit bijvoorbeeld zo mooi terug in Psalm 145(:8-9,14-19) waar David zegt, “8Genadig en barmhartig is de HEERE, geduldig en groot aan goedertierenheid. 9De HEERE is voor allen goed, Zijn barmhartigheid rust op al Zijn werken. 14De HEERE ondersteunt allen die vallen, Hij richt alle gebogenen op. 15De ogen van allen wachten op U, U geeft hun hun voedsel op zijn tijd. 16U doet Uw hand open en verzadigt al wat leeft, naar Uw welbehagen. 17De HEERE is rechtvaardig in al Zijn wegen, goedertieren in al Zijn werken. 18De HEERE is allen nabij die Hem aanroepen, allen die Hem in waarheid aanroepen. 19Hij vervult het verlangen van wie Hem vrezen, Hij hoort hun hulpgeroep en verlost hen.” Dit is de hartsgesteldheid waar Paulus op doelt.
Met dit fris op het netvlies laten we kijken wat dit “goeddoen aan allen, maar vooral aan de huisgenoten van het geloof” betekent in de context van wat Paulus zojuist heeft geschreven. Ik wil dat doen door naar twee negatieve kenmerken te kijken uit hoofdstuk vijf (oftewel, wat we juist niet moeten doen), en twee positieve kenmerken uit hoofdstuk zes (oftewel, wat we juist wel moeten doen). Laten we eerst de twee negatieve kenmerken doen.
Het eerste negatieve kenmerk vinden we in Galaten 5:14-15 waar Paulus zegt, “14Want de hele wet wordt in één woord vervuld, namelijk hierin: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. 15Maar als u elkaar bijt en verslindt, pas dan op dat u niet door elkaar verteerd wordt.” Paulus zet onze naaste liefhebben lijnrecht tegenover elkaar bijten, verslinden en verteren. Deze drie werkwoorden nemen in intensiteit toe, en geven een beeld van wilde dieren die in een dodelijke strijd verwikkeld zijn. Dit was een daadwerkelijk probleem in deze gemeenten vanwege het conflict met de valse leraren en de verwarring die zij onderling veroorzaakten, en zo onderstonden er facties binnen de gemeenten. Sommigen gingen mee met de wetgerichte leraren, anderen bleven bij Paulus en het Evangelie, en weer anderen besloten om al hun zondigheden na te jagen op basis van de “vrijheid” die ze in Christus hadden. Ze waren het oneens over fundamentele kwesties, en als piranha’s vernietigden ze elkaar.
Als we de drijvende en dringende motivatie van de liefde verliezen dan worden we kritisch op elkaar, stoppen we met goed doen naar elkaar en stoppen we met het goede zoeken in elkaar, en zien we alleen fouten. We praten over elkaar in plaats van met elkaar. We focussen ons op de tekortkomingen van de ander in plaats van op hun sterke punten. We stoppen met bidden voor elkaar. We stoppen met elkaar op hartsniveau te bevragen. We stoppen met het beste in elkaar te hopen, ook als we het niet zien. Als iemand niet lekker in zijn vel zit dan irriteert dat ons eerder dan het ons doet uitreiken naar die persoon. We stoppen met in elkaars leven betrokken te zijn. We moeten zo oppassen voor vernietigende kritiek, en niet alleen de kritiek die we uitspreken, maar ook zeker, of misschien wel meer, de kritiek die we in ons hart herbergen. Dat is waar het bijten, verslinden, en verteren namelijk begint. We bijten, verslinden, en verteren anderen in ons hart, in onze gedachten, en we laten het ons beïnvloeden hoe we over de ander nadenken en hoe we de ander behandelen; hoe we over hen praten en tegen hen praten. Het begint met bijten, en als we het dan niet stoppen dan gaan we verslinden, en als we dat niet stoppen dan verteren we elkaar. Op een gegeven moment is er geen houden meer aan!
Maar als we dat doen, als we dat toestaan, dan staan we niet in de vrijheid van Christus, maar zijn we slaven van de zonde geworden. Echter, in Christus regeert Hij, niet wij. In Christus regeert de liefde, niet de zonde. In Christus is onze focus op de ander, niet op zelf. En dat betekent juist dat we ander willen liefhebben en ons zorgen maken over het welzijn van de ander, en dus voordat we ook maar enigszins bijtende gedachten krijgen, of zeker als we merken als we bijtende gedachten krijgen, nemen we dat in gebed, reiken we naar de ander uit, delen we ons hart, vragen we om vergeving als dat nodig is, vragen we oprecht hoe de ander is en hoe we kunnen bijdragen aan hun welzijn. Weet je, we zijn allemaal zondige mensen en hebben allemaal ons rugzakje en filteren allemaal wat we ervaren door wat we ervaren hebben. We kennen vaak de strijd en worstelingen niet van de ander, maar liefde voor elkaar bedekt en gelooft en hoopt alle dingen. Als we elkaar oprecht liefhebben; als de liefde regeert en we voor elkaar zorgdragen; als we in elkaars leven betrokken zijn, en elkaar beter leren kennen in wat ons echt bezighoudt en waar onze worstelingen zitten, dan zal je zien dat er geen enkele sprake zal zijn van elkaar willen bijten, verslinden of verteren. Liefde is hét tegengif tegen kritiek.
Het tweede negatieve kenmerk vinden we in Galaten 5:25-26 waar Paulus zegt, “25Als wij door de Geest leven, laten wij dan ook door de Geest wandelen. 26Laten wij geen mensen met eigendunk worden, elkaar niet uitdagen en benijden.” Hier zet Paulus het wandelen door de Geest lijnrecht tegenover mensen met eigendunk worden die elkaar uitdagen en benijden. Bijbelcommentator John Stott[5] zegt, “Dit is een zeer leerzaam vers omdat het laat zien dat ons gedrag tegenover anderen wordt bepaald door onze mening over onszelf.” Mensen met eigendunk hebben een buitengewoon positieve mening over hun eigen kunnen en belangrijkheid. Het is een vorm van hoogmoed en arrogantie. Er is duidelijk een gevaar dat op de loer ligt dat we eigendunk ontwikkelen in ons wandelen in de Geest. Het gevaar is dat je denkt overal gelijk in te hebben (omdat je in de Geest wandelt), en dus denk je dat de rest geen gelijk heeft. Dit kan er heel geniepig insluipen, en dus waarschuwt Paulus om geen mensen van eigendunk te worden.
Een resultaat van eigendunk en denken altijd gelijk te hebben is je vaak anderen gaat uitdagen of provoceren. Het woord wat Paulus hier gebruikt betekent ‘iemand toeroepen om naar voren te komen, vaak in een vijandige zin’. Je leeft daardoor eigenlijk vaak op het scherpst van de snede met anderen. Elke conversatie wordt een soort tikkende tijdbom die op elk moment kan afgaan, omdat je continu mensen wilt uitdagen in hoe zij het verkeerd zien. Met andere woorden, conflict ligt altijd op de loer omdat je constant jouw waarheid wil delen, en jouw waarheid is belangrijk, essentieel zelfs, zeker als anderen dit niet delen. Dit is een hartsgesteldheid en houding die niet van de Geest is. We zien dit helaas maar al te vaak terug als het gaat om doctrine of bepaalde paradepaardjes. Vaak kunnen we op dit gebied lijden aan een soort intellectuele hoogmoed. Je kent niet alleen je Bijbel, maar je hebt bepaalde onderwerpen diep bestudeerd. Je weet de voors en de tegens en je bent klaar om elke discussie aan te gaan, en te winnen.
Geloof me, ik weet er alles van, want dat was ik. Er was een tijd dat ik dacht dat ik het theologisch allemaal beter wist en ging maar al te graag de discussie aan, met het doel te winnen. En God heeft die hoogmoed door de jaren heen flink de kop ingedrukt, gelukkig maar. Deze houding is zo zelfgericht, want jij wilt je gelijk halen; jouw mening is waarheid; en elke doctrine, elk onderwerp, is essentieel omdat jij dat vindt. Echter, het gaat compleet voorbij aan de ander en wat hij/zij vindt en weet en is in zijn/haar wandel. Een betere houding is om een gesprek te hebben en oprecht geïnteresseerd te zijn in hoe de ander ergens over denkt en hoe ze hiertoe zijn gekomen en welke waarde ze hieraan hechten en waarom. En dan daarin in liefde de verschillen in inzicht naast elkaar leggen, zodat er aan beide kanten ruimte tot groei is in geloof en begrip. Zo scherpen we elkaar en bouwen we elkaar op in Christus.
Een ander resultaat van eigendunk en denken altijd gelijk te hebben is dat we elkaar benijden, waarbij dus anderen de mensen met eigendunk gaan benijden en ook zo willen worden. Mensen met eigendunk komen namelijk veelal heel beleerd over. Ze kennen bijvoorbeeld hun Bijbel, hebben gedegen verstand van bijvoorbeeld doctrines en kunnen dat allemaal heel duidelijk uitleggen. Het gevaar is dan dat we dit ook willen. En terwijl er helemaal niets mis is met bijvoorbeeld goed je Bijbel kennen en doctrines duidelijk kunnen uitleggen, is er van alles mis met een hoogmoedige houding van eigendunk, en willen we dat niet als voorbeeld stellen. Het kan ook zijn dat het in plaats van benijden meer afgunst wordt, omdat deze mensen met eigendunk iets hebben wat door hun omgeving gewaardeerd wordt maar jij niet hebt. Beide zijn niet goed en zijn een werk van het vlees, en we worden er in 1 Petrus 2:1 toe opgeroepen om dit af te leggen. Paulus roept ons op om vol van de Geest te zijn; niet vol van onszelf.
Dit waren de twee negatieve kenmerken uit hoofdstuk vijf, oftewel wat er gebeurd als we juist niet goed doen en wandelen in het vlees. Laten we afsluiten met twee positieve kenmerken uit hoofdstuk zes, waarin we een verschuiving zien van het wandelen in het vlees naar wandelen in de Geest. Actief wandelen in onze identiteit in Jezus voorkomt niet alleen deze twee negatieve kenmerken, maar creëert ook een cultuur waarin de twee positieve kenmerken mogelijk zijn. Alle twee deze positieve kenmerken vergen namelijk een volwassen geestelijke houding, waarbij Paulus een goede balans slaat tussen onze individuele verantwoordelijkheid naar elkaar toe en onze individuele verantwoordelijkheid naar God. Je zou ze zelfs twee kenmerken van een gezond geestelijk leven kunnen noemen, en net als bij de negatieve kenmerken zet Paulus ze alle twee in de context van het samen kerk zijn.
Het eerste positieve kenmerk vinden we in Galaten 6:1 waar Paulus zegt, “Broeders, ook als iemand onverhoeds tot enige overtreding komt, moet u die geestelijk bent, zo iemand weer terechtbrengen, in een geest van zachtmoedigheid. Houd intussen uzelf in het oog, opdat ook u niet in verzoeking komt.” Paulus legt de nadruk hier op de ‘wie’ en ‘hoe’ van correctie. De ‘wie’ van de overtreding is iemand die in zonde is gevallen en zichzelf gevangen vindt op een plek waarvan hij of zij nooit had gedacht daar te zijn. Het gaat niet om moedwillige zondigen. Het gaat niet om corrigeren van foute doctrine. Nee, het gaat hier om situaties waarin het aan het licht komt dat iemand al langer gevangen zit in een bepaalde zonde, door dwaling, verwaarlozing, gebrek aan waakzaamheid of gewoon zwakte, in plaats van een opzettelijke vertreding. De ‘wie’ die zo iemand weer terechtbrengen of herstellen zijn degenen die geestelijk zijn. Oftewel, degenen die in de Geest wandelen. Dit zijn dus niet de geestelijke elite of alleen de oudsten. Nee, een ieder die in de Geest wandelt wordt hier toe opgedragen. Waarom hen specifiek? Twee redenen. Ten eerste, vanwege de ‘hoe,’ namelijk herstel in een geest van zachtmoedigheid, en dit is een vrucht van de Geest. Degenen die zich door de Geest laten leiden en door de Geest leven en wandelen zijn het die met de juiste zachtmoedigheid dit kunnen doen. Ten tweede, vanwege het gevaar dat op de loer ligt. Als Paulus zelfs de geestelijken, die “het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd” hebben, vatbaar zijn voor verzoeking hierin, des te meer geldt dit voor degenen die nog naar het vlees wandelen. Iemand met eigendunk die bijt en verslind en uitdaagt is niet de persoon om iemand met zachtmoedigheid te herstellen, want dit zal alleen maar olie op het vuur zijn in zowel de situatie alswel de hoogmoed van de persoon.
Het woord ‘terechtbrengen’ (herstellen) werd vroeger op drie manieren gebruikt. Het was een medische term voor het zetten van een gebroken bot. In die context betekent herstel dus pijn verlichten en genezing bevorderen. Het werd gebruikt voor een visnet repareren. In die context betekent het gebroken relaties weer herstellen. En het betekende een schip opnieuw uitrusten na een moeilijke reis. In die context betekent het de persoon weer helemaal op de been brengen zodat hij of zij weer verder kan. Voor al dit is zachtmoedigheid nodig, is liefde nodig, is geduld nodig. Dit vergt zorg en tijd en onderscheidingsvermogen. Maar hoe nodig is dit in het samen kerk zijn en hoe mooi is het als we er op deze manier voor elkaar kunnen zijn. Dit is echt iets wat ons mag aanmoedigen en uitdagen om in de Geest te wandelen en een cultuur van herstel te hebben.
Het tweede positieve kenmerk vinden we in Galaten 6:2 waar Paulus zegt, “2Draag elkaars lasten, en vervul zo de wet van Christus. 3Want als iemand denkt iets te zijn, terwijl hij niets is, bedriegt hij zichzelf.” Het woord voor ‘last’ hier is letterlijk ‘een zwaar gewicht of steen’ dat iemand voor een lange afstand moest dragen. Figuurlijk kreeg het de betekenis van elke onderdrukkende beproeving of tegenslag die moeilijk te dragen was. Net als mensen die lange wandeltochten maken met zware bepakking, dragen we niet alleen onze eigen rugzakken, maar helpen we ook met de lasten van anderen wanneer het pad te steil wordt, ze te moe worden, of hun voeten blaren krijgen. We moeten dit niet verwarren met het eigen last of eigen pak dragen waar Paulus het in vers 5 over heeft. Vers 2 gaat over het helpen van iemand anders met zijn of haar last omdat deze momenteel te zwaar is, terwijl vers 5 gaat over het dragen van onze eigen verantwoordelijkheid welke niet te zwaar is.
We hebben allemaal lasten, en ze kunnen verschillen in grootte en vorm en soort. Voor sommigen is het de last van verleiding en de gevolgen ervan (zoals in vers 1). Voor anderen kan het een fysiek of mentaal iets zijn, een familiecrisis, of een gebrek aan werk. Geen enkele christen is vrijgesteld van lasten. Maar God wil niet dat we onze lasten alleen dragen. We zijn juist aan elkaar gegeven om zo voor elkaar te zorgen. Samen kunnen we de lasten van allen dragen. Psalm 55:23 zegt, “Werp uw zorg op de HEERE, en Híj zal u onderhouden.” Maar soms is dit gewoon moeilijk om te doen. Soms hebben een broeder of zuster nodig die dichtbij komt, onze handen vastpakt en ze op het kruis legt als we zelf te moe of uitgeput zijn om zelfs maar onze handen op te tillen. Hoe mooi dan als iemand langszij komt die dit voor en met ons doet, en blijft doen totdat we onszelf weer kunnen vasthouden. Bijbelcommentator David Guzik[6] zegt, “Dit is een eenvoudig gebod om te gehoorzamen. Zoek een broeder of zuster met een last en help ze ermee. Het is niet ingewikkeld en het vereist geen enorm programma of infrastructuur om het te doen. Zoek gewoon naar een last om te dragen en draag het.” Het is een prachtige manier van goed doen naar elkaar en er voor elkaar zijn en voor elkaar zorgen, en zo onze naaste lief te hebben. En als we ons allemaal nederig opstellen hierin en erkennen dat we allemaal lasten hebben waarvan we het fijn zouden vinden als we die met anderen zouden kunnen delen, dan zal er ook geen ruimte zijn voor enige hoogmoed omdat we denken te geestelijk te zijn om onze lasten te delen, of omdat we andermans lasten op ons nemen om zo enige aandacht op onszelf te vestigen. Wederom, dat is niet van de Geest.
CONCLUSIE
Als kerk zijn we samen huisgenoten in Christus. We zijn aan elkaar gegeven om goed te doen naar elkaar, maar dit kan alleen als we wandelen in onze identiteit in Christus. Alleen dan zal de juiste activiteit naar voren komen. Alleen dan zal geloof werkzaam zijn door liefde. Alleen dan kunnen we elkaar dienen door de liefde. Alleen dan kan er indien nodig herstel plaatsvinden in de geest van zachtmoedigheid. Alleen dan zullen we elkaars lasten dragen en zo de wet van Christus vervullen en onze naaste liefhebben als onszelf.
Als je je identiteit nog niet in Christus gevonden hebt dan is vandaag het moment. Vertrouw niet langer op je eigen werken, maar vertrouw op het volbrachte werk van Jezus aan het kruis dat alleen de vrijheid kan bieden om in de Geest vrucht te dragen tot eeuwig leven.
Broeder, zuster, in de afsluitende verzen van deze brief pakt Paulus zelf de pen op en sluit hij af met een zeer relevante uitdaging voor ons in vers 14, “Maar ik zal mij volstrekt niet beroemen op iets anders dan op het kruis van onze Heere Jezus Christus, door Wie de wereld voor mij gekruisigd is, en ik voor de wereld.” Dit is de houding waartoe we ons van moment tot moment naar mogen uitstrekken.
Laten we bidden.
[1] Rom. 12:2
[2] Gal. 5:14
[3] “Both these words may refer to what is morally good, but with this distinction: ἀγαθός usually designates that which is good because its results are beneficial, whereas καλός denotes goodness which is evident to others.” ~ S. Custer, A Treasury of New Testament Synonyms
[4] καιρός
[5] “This is a very instructive verse because it shows that our conduct to others is determined by our opinion of ourselves” ~ John Stott, The Message of Galatians: Only One Way
[6] “This is a simple command to obey. Look for a brother or a sister with a burden, and help them with it. It isn’t complicated, and it doesn’t take a huge program or infrastructure to do it. Just look for a burden to bear and bear it.” ~ David Guzik, Galatians