Als kerk zijn we bouwstenen in Jezus’ handen

Als kerk zijn we bouwstenen in Jezus’ handen

Het is alweer een tijdje geleden dat we vanuit ‘Samen kerk zijn’ naar Gods Woord hebben gekeken. Vorige keer zijn we geëindigd in 2 Petrus, waar we gezien hebben dat we een roeping hebben die we waar horen te maken. Die roeping is liefde; liefde naar elkaar, de kerk, en liefde naar de hele wereld.

  • Vanochtend wil ik de serie afsluiten door naar 1 laatste stuk tekst te kijken. We gaan naar Mattheüs 16, waar Jezus ons laat zien dat Hij Zijn kerk bouwt. En dat wij daarin allemaal een rol spelen: Als kerk zijn wij allemaal bouwstenen in Jezus’ handen.

Als kerk zijn wij bouwstenen in Jezus’ handen
Mattheüs 16:13-18 “Toen Jezus gekomen was in het gebied van Caesarea Filippi, vroeg Hij aan Zijn discipelen: Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben? Zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper, en anderen: Elia, en weer anderen: Jeremia of een van de profeten. Hij zei tegen hen: Maar u, wie zegt u dat Ik ben? Simon Petrus antwoordde en zei: U bent de Christus, de Zoon van de levende God. En Jezus antwoordde en zei tegen hem: Zalig bent u, Simon Barjona, want vlees en bloed hebben u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. En Ik zeg u ook dat u Petrus bent, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen.”
Jezus stelt Zijn discipelen hier een cruciale vraag: ‘wie zeggen jullie dat Ik ben?’ Hij leidt Zijn vraag in door te vragen wat de menigte over Hem zegt (v13-14). Daar zitten mooie, maar verkeerde antwoorden tussen. Jezus wil het weten, maar is vooral geïnteresseerd in wat daarna komt.

  • Hij wil dat Zijn discipelen zich uitspreken over Hem, over wat ze geloven. De vraag die Jezus stelt, is namelijk fundamenteel voor de toekomst. Hij vraagt de discipelen hier iets dat heel diep gaat voor Joden; zeker als je kijkt naar het goede antwoord, wat Petrus’ antwoord is.
    Petrus’ antwoord (v16) is dat Jezus “de Christus, de Zoon van de levende God” is. Dat is een gigantische uitspraak voor een Jood. Petrus zegt hier dat Jezus de langverwachte Messias is, de gezalfde van God. Hij zegt dat al het wachten van de Joden voorbij is, want Jezus is gekomen.
  • Hij zegt dat profetieën over de Messias, over Jezus gaan. Hij zegt dat de lange periode van stilte, na Maleachi, voorbij is. Hij zegt hier iets dat zo ontzettend diep gaat, ver gaat voor een Jood; we moeten dit statement niet onderschatten.
    Matthew Henry: “De opvatting van de mensen over Hem was dat Hij de geest van een overleden man was, Elia of Jeremia; maar zij die Hem kenden en geloofden, wisten dat Hij de Zoon van de levende God was, die leven in Zichzelf heeft, en die Zijn Zoon gegeven heeft om leven in Zichzelf te hebben en het Leven van de wereld te zijn. Als Hij de Zoon van de levende God is, dan is Hij van dezelfde natuur als de Vader. En hoewel Zijn goddelijke natuur nu bedekt was door de wolk van het vlees, waren er toch enkelen die daar doorheen keken en Zijn heerlijkheid zagen — de heerlijkheid van de Eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid.”
  • Wat Petrus hier zegt, gaat verder dan wij vaak doorhebben. Petrus zet, als Jood die in één God gelooft, Jezus hier gelijk aan God. Hij ziet in dat God Zelf naar de aarde gekomen is, voor hem, voor ieder mens. Wat hij hier zegt is gigantisch, is leven veranderend.
    o Tegelijk was dit godslastering vanuit zijn rabbijnse Jodendom. Door dit zo te zeggen, liet Petrus zijn Joodse geloof, niet zijn Joodse identiteit, los. Hij liet los wat mensen zeiden, wat mensen hem onderwezen hadden. Hij geloofde Jezus.
    Petrus’ uitspraak is dan ook niet zomaar tot hem gekomen. Jezus zegt “Mijn Vader, die in de hemelen is” heeft dit geopenbaard (v17). Het geloof van Petrus, en de overige apostelen, was gebaseerd op een openbaring van God Zelf. Hij had Zichzelf aan hen geopenbaard en zij reageerden in geloof.
  • En die openbaring, de reactie van geloof, de uitspraak over Jezus, werd de “petra” waarop Jezus Zijn kerk ging bouwen (v18). Petrus betekent ‘steen’, “petra” betekent ‘een grote steen’. Petrus was een kleine steen, in vergelijking met deze “petra”.
    o De Rooms-Katholieke kerk gebruikt dit vers om Petrus de eerste paus te maken. Dat is een misinterpretatie van wat hier staat. Petrus’ uitspraak is de “petra”, niet Petrus zelf. Jezus spreekt hier over het fundament van de kerk, en dat is een uitspraak.
    Wat Jezus zegt, is dat de kerk gebouwd is op de openbaring dat Hij “de Christus, de Zoon van de levende God” is (v16). Dat is het fundament waarop Hij Zijn kerk bouwt. En dat is ook logischer dan dat het op Petrus gebouwd wordt, want hij was een feilbaar mens. Deze uitspraak gaat om geloof in Jezus Zelf.
  • Belangrijk hieraan, is dat het hier óók om openbaring gaat. Iedereen die de uitspraak doet dat Jezus de Redder is, de Zoon van God, móet openbaring van God krijgen. God moet aan je hart trekken, je moet iets van Hem zien of horen. Anders kan je dit niet zien, begrijpen of zeggen.
    Vóór er levend geloof is, móet er openbaring van God zijn. Vóór er reddend geloof is, moet men iets van God zien of horen. En dan bedoel ik niet ‘Gods hoorbare stem’ of ‘God zien’. Ik bedoel dat Hij je overtuigd van iets, dat Hij je ogen opent voor waarheid, etc. En dan sta je voor de keuze om te geloven.
  • De apostelen, minus Judas, zagen en erkenden dit. Zij geloofden Jezus voor Wie Hij was. En het geloof dat zij hadden, dat zich uitte in de uitspraak dat Jezus de Messias was, was het fundament waarop Jezus Zijn kerk ging bouwen.

Als wij nadenken over ‘Samen kerk zijn’, is dit stuk cruciaal voor ons. We hebben de afgelopen tijd veel gehoord over wat het is om kerk te zijn, wat dat betekent, wat God wil doen, etc. Maar alles begint, alles staat of valt met dit stuk: dat Jezus Zijn kerk bouwt, met degenen die dit geloven, die dit zien.