Vissen op mensen - deel 2
Afgelopen zondag hebben wij deel zeven in de preekserie ‘maak discipelen’ behandeld wat feitelijk dé opdracht in de Grote Opdracht van Jezus is, en die luidt als volgt: Mattheüs 28:19 – “Ga dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen.” (HSV en NBG) Het enige dat in dit vers door Jezus op gebiedende wijs gegeven wordt is ‘maak discipelen’. *CvB commentaar op Mattheüs 28:19 Vandaar dat wij met deze preekserie ‘maak discipelen’ al zolang bezig zijn. Als Gods heilsplan ervan afhangt dan moeten wij er alles aan doen om onszelf in staat te stellen om de grote opdracht uit te kunnen voeren. En de beste manier om onszelf in staat te kunnen stellen om zelf een discipel van Jezus te zijn die discipelen maakt die discipelen maken, die discipelen maken, is door het Woord van God te bestuderen en het eigen te maken.
Dit is echt de enige manier, want Paulus schrijft: ‘wij hebben de gedachten van Christus’. D.w.z. dat wij, in de vorm van de Bijbel de gedachten en de gezindheid van Jezus Christus hebben.
En door de Bijbel te kennen, kennen wij dus wat Jezus in gedachten heeft m.b.t. het maken van discipelen.
Wij hebben in de eerste zeven delen veel behandeld over het maken van discipelen.
Afgelopen zondag hebben wij gedeeltelijk de ‘en nu?’ vraag behandeld en hebben vooral gekeken naar de houding die een discipel makende discipel hoort te hebben.
Wij hebben gekeken naar hoe wij als Jezus’ discipelen ons horen op te stellen, naar elkaar toe én naar de ‘zonen en dochters van vrede’ die God ons geeft.
Wij hebben gekeken naar wat onze instelling hoort te zijn in hoe wij met mensen om horen te gaan om hen te winnen. We hebben gekeken naar de hartsgesteldheid en de houding die vereist is in het doelbewust vervullen van de grote opdracht.
Ook hebben wij gekeken naar wat Jezus van jou en van mij wil maken; vissers van mensen. Over ons, wij de wedergeboren zijn schrijft Paulus hierover aan de kerk in Efeze:
Efeze 2:10 – “Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus om goede werken te doen, die God van tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.”
Volgens Filippenzen 1:6 is Jezus Christus een goed werk in ons begonnen en Hij zal het voltooien tot op de dag van Jezus Christus.
Jezus doet geen half werk. Hij is niet iemand die aan iets begint en het vervolgens niet afmaakt omdat hij er geen zin in meer heeft.
Nee, Jezus is ertoe bereid en Jezus is bekwaam om van mij te maken wat Hij wil, en dat is miljoenen malen beter dan mijn eigen versie van mezelf. De vraag is natuurlijk, laat ik Hem Zijn werk in mij doen of loop er daar van weg? Of laat ik mijn liefde voor de zonde Jezus in de weg staan?
Mattheüs 4:19 – “En Hij zei tegen hen: Kom achter Mij, en Ik zal u vissers van mensen maken.”
Jezus zal Zich aan Zijn commitment houden om een visser van jou en van mij te maken mits jij en ik ons houden aan onze commitment om Jezus na te volgen.
Het is alleen wanneer jij en ik Jezus navolgen, dat Hij Zijn ‘vissers van mensen’ makend werk in ons zal doen.
Nu hebben wij in deze serie al veel gezien over hoe Jezus vissers van mensen maakte van de twaalf discipelen. Nu wil ik kijken naar hoe Paulus zich opstelde in het vervullen van de grote opdracht.
We gaan vanmorgen vooral kijken naar Paulus’ voorbeeld in 1 Thessalonicenzen. En om een glimp te krijgen in de context waaruit de brief geschreven is moeten we eerst kijken naar het moment wanneer Paulus in Thessalonica voor het eerst aankwam om daar discipelen te maken.
Handelingen 17:1-9 – “1En zij namen de weg door Amfipolis en Apollonia en kwamen in Thessalonica, waar een synagoge van de Joden was. 2En Paulus ging naar zijn gewoonte bij hen naar binnen en drie sabbatten lang ging hij met hen in gesprek vanuit de Schriften. 3Hij opende die en zette voor hen uiteen dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze Jezus de Christus is, Die ik – zo zei hij – u verkondig. 4En sommigen van hen raakten overtuigd en sloten zich bij Paulus en Silas aan, en van de godvrezende Grieken een grote menigte, en van de vooraanstaande vrouwen niet weinigen. 5Maar de Joden die ongehoorzaam waren, werden jaloers en namen enkele slechte mannen uit het marktvolk apart, veroorzaakten een oploop en verstoorden de orde in de stad; en zij kwamen op het huis van Jason af en probeerden hen voor het volk te brengen. 6Maar toen zij hen niet vonden, sleepten zij Jason en enkele broeders voor de bestuurders van de stad en riepen luid: Deze mensen, die de wereld in rep en roer gebracht hebben, zijn ook hier gekomen, 7en Jason heeft hen in huis genomen; en deze mensen handelen allen tegen de geboden van de keizer, want zij zeggen dat er een andere koning is, namelijk ene Jezus. 8En zij brachten de menigte en de bestuurders van de stad, die dit hoorden, in verwarring. 9Maar toen zij van Jason en de anderen een borgsom ontvangen hadden, lieten zij hen gaan.”
In dit Schriftgedeelte legt Lukas vast dat de boodschap van Paulus bij velen aansloeg, maar er was tegelijkertijd ook veel tegenstand.
Dit is altijd het geval wanneer wij met het werk van God bezig zijn. God zegent Zijn werk en tegelijkertijd doet onze tegenstander er van alles aan om Gods werk te dwarsbomen.
Vandaar dat Paulus in zijn brief tot meerdere malen toe schrijft dat hij voor de nieuwe gelovigen in Thessalonica constant aan het bidden was.
Hij maakte zich zorgen over de pasbekeerden die nog zo vatbaar waren voor de listen van de duivel.
Alhoewel Lukas hier aangeeft dat Paulus ruim drie weken in Thessalonica werkzaam was, is het zeer waarschijnlijk dat Paulus er langer was omdat hij in Filippenzen 4 schrijft dat hij dankbaar was dat hij twee keer financiële steun van de Filippenzen had ontvangen terwijl hij in Thessalonica was.
Filippi lag zo’n 160 km daar vandaan. Het is dus onwaarschijnlijk dat de kerk in Filippi twee giften had gestuurd in drie weken tijd.
Hoe dan ook, nadat Paulus uit Thessalonica vertrok en doorgegaan was en in Korinthe terecht kwam, schreef hij zijn eerste brief aan deze splinternieuwe kerk.
Het is in deze brief dat wij te zien krijgen hoe Paulus in Thessalonica te werk ging in het maken van discipelen, in het vervullen van de grote opdracht.
1 Thessalonicenzen 1:2 – “1Paulus, Silvanus en Timotheüs aan de gemeente van de Thessalonicenzen, die in God de Vader en de Heere Jezus Christus is: genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus. 2Wij danken God altijd voor u allen, wanneer wij aan u denken in onze gebeden,”
Het eerste dat wij meteen al te zien krijgen is dat Paulus, Silas en Timotheüs God dankbaar waren voor de gelovigen in Thessalonica. Zij dankten God voor hen in hun gebeden. Dit laat ons zien hoe zij de Thessalonicenzen zagen.
Zij zagen hun als mensen waarvoor zij dankbaar waren. Het dankbaar zijn voor iemand bepaald hoe je met zo’n iemand omgaat. Hun dankbaarheid toonde zij al voordat zij de brief schreven. Zij toonde hun dankbaarheid al toen zij bij hun waren.
Als je voor iemand dankbaar bent dan heb je veel voor die persoon over, dan is niets te lastig, dan is niets te veel, dan ben je ertoe bereid om jezelf weg te cijferen omwille van die persoon. Wij zullen dit ook zien wanneer wij verder gaan in de brief.
Hoe dankbaar ben jij voor degenen die God op jouw pad brengt waarmee jij jouw leven kan delen?
Dit had onze buurman als zeer positief ervaren. Dit maakte ons Christen zijn ook veel aantrekkelijker dan wat hij van de religieuze mensen in zijn leven gewend was.
Met dankbaarheid kunnen wij mensen aantrekken tot het Evangelie.
1 Thessalonicenzen 5:18 – “Dank God in alles. Want dit is de wil van God in Christus Jezus voor u.”
Ik geloof niet dat God dit zegt omdat Hij zo graag een dankjewel zoekt, wat Hem trouwens altijd toekomt, maar eerder omdat een dankbaar mens een plezier is om mee om te gaan. Een dankbaar mens heeft aantrekkingskracht.
1 Thessalonicenzen 1:5 – “Want ons Evangelie is niet alleen met woorden tot u gekomen, maar ook met kracht en met de Heilige Geest en met volle zekerheid. U weet immers hoe wij in uw midden geweest zijn ter wille van u.”
Paulus, Silas en Timotheüs vertelden de mensen niet slechts het Evangelie, het ging gepaard met bovennatuurlijke kracht om de harten van de mensen tot inkeer te laten komen. Het Woord van God werd overigens bekrachtigd en bevestigd door de Heilige Geest, de Geest der Waarheid.
En wat hun getuigenis uiteindelijk de volle zekerheid aan de Thessalonicenzen gaf was dat hun houding, hun hartsgesteldheid tot uiting kwam in hoe zij zich jegens de Thessalonicenzen opstelden.
“U weet immers hoe wij in uw midden geweest zijn ter wille van u.”
Dit spreekt niet van iemand die alleen maar een vlotte babbel had, of iemand die het allemaal zo mooi wist te vertellen.
Nee, het ging hier echt om hoe zij zich onder de ‘zonen en dochters van vrede’ gedroegen.
Met ons goed, liefdevol en deugdelijk gedrag kunnen wij mensen aantrekken tot het Evangelie.
1 Thessalonicenzen 1:6-7 – “6Ook bent u navolgers geworden van ons en van de Heere, toen u het Woord aannam te midden van veel verdrukking, met blijdschap van de Heilige Geest, 7zodat u voorbeelden geworden bent voor alle gelovigen in Macedonië en in Achaje.”
Ondanks veel verdrukking, ondanks dat het ontzettend zwaar was om in die tijd en op die plaats Christen te zijn namen de Thessalonicenzen het Woord van God met blijdschap aan.
Doordat zij het Woord van God aan namen, d.w.z. dat zij daders van het Woord waren, werden zij navolgers van Paulus, Silas, Timotheüs en van de Heere Zelf.
De Thessalonicenzen volgden het goede voorbeeld van Paulus na zoals Paulus Jezus navolgde. Paulus liet het aan hun zien, waardoor zij het vervolgens ook konden doen.
En doen deden zij. Zij gaven het vervolgens weer door aan anderen waardoor zij voorbeelden werden voor alle gelovigen in Macedonië. Paulus, Silas en Timotheüs gaven het goede voorbeeld, de Thessalonicenzen deden hun na en gaven het vervolgens weer door aan anderen.
Hier zien wij dus dat Paulus discipelen maakte, die discipelen maakte, die discipelen maakte.
1 Thessalonicenzen 1:8-10 – “8Want van u uit heeft het Woord van de Heere luid geklonken; niet alleen in Macedonië en Achaje, maar ook in alle plaatsen heeft uw geloof in God zich verspreid, zodat het niet nodig is dat wij iets daarvan zeggen. 9Want zij vermelden zelf over ons hoezeer wij ingang bij u gekregen hebben en hoe u zich van de afgoden tot God bekeerd hebt om de levende en waarachtige God te dienen, 10en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Die Hij uit de doden heeft opgewekt, namelijk Jezus, Die ons verlost van de komende toorn.”
Door hun deugdzaam gedrag kregen Paulus, Silas en Timotheüs ingang bij de Thessalonicenzen waardoor de Thessalonicenzen echt tot wedergeboorte waren gekomen.
Trouwens, drie tekenen van de wedergeboorte staan hier, in vers 9 en 10:
Dat men zich van afgoden tot God bekeerd;
Dat men de levende en waarachtige God dient;
Dat men de opname van de kerk door Jezus Christus verwacht.
1 Thessalonicenzen 2:1-2 – “1Want u weet zelf, broeders, van onze komst bij u dat die niet tevergeefs is geweest. 2Maar, hoewel wij tevoren geleden hadden en in Filippi smadelijk behandeld waren, zoals u weet, hebben wij toch in onze God vrijmoedigheid gekregen om het Evangelie van God tot u te spreken, te midden van veel strijd.”
Ondanks de moeilijkheid en de strijd dat Paulus, Silas en Timotheüs ervaarden bleven zij gefocust op het maken van discipelen.
Zij lieten zich niet door tegenstand of door persoonlijke moeilijkheden tegenhouden in het maken van discipelen.
Dit is ook wat het Evangelie aantrekkelijk en geloofwaardig maakt; wanneer jij en ik, ondanks onze eigen pijn, strijd, zwakheid, lijden en verdriet ons bezig houden met het maken van discipelen.
Dit bekrachtigd het Evangelie want men ziet de kracht van het Evangelie dat werkzaam is in ons, ondanks al onze eigen ellende.
Een vastberadenheid om de Heere te blijven navolgen in de meest wanhopige situaties siert het Evangelie.
1 Thessalonicenzen 2:3-4 – “3Want onze vermaning kwam niet voort uit dwaling, of uit onzuivere motieven, en ging ook niet met bedrog gepaard, 4maar, zoals wij door God beproefd zijn om ons het Evangelie toe te vertrouwen, zo spreken wij, niet om mensen te behagen, maar God, Die onze harten beproeft.”
Het verkondigen van het Evangelie brengt een mate van vermaning met zich mee, want je spreekt mensen aan op hun zonde waarvoor zij vergeven moeten worden om gered te kunnen zijn.
Het moet nooit zo zijn dat het op een vermanende of belerende wijze gebracht wordt, want het Evangelie is op zich al vermanend. Laat het Evangelie mensen vermanen, niet jouw toon.
Dit soort vermaning komt nooit voort uit dwaling, oftewel uit een verkeerde opvatting van het Evangelie. Het zijn juist de dwaalleraren die mensen juist niet vermanen, maar hun oren strelen door hen allerlei mooie beloften te doen die niets met het echte Evangelie te maken hebben.
Dit soort vermaning komt ook niet uit onzuivere motieven of bedrog, want juist door mensen met het zuivere Evangelie te vermanen loop je het risico om mensen af te stoten.
Ook hier zijn het juist de valse leraren, de wolven in schapen kleding die mensen door list en bedrog willen uitbuiten. Door hun onzuivere motieven bedriegen zij mensen door een vals Evangelie te verkondigen.
Paulus leert ons hier dat wanneer wij het Evangelie brengen dat wij voor 100% eerlijk met mensen moeten zijn. Wij moeten het zuivere Evangelie brengen.
Uiteindelijk is het het ware Evangelie, waarin God de zonde aan het kruis moest straffen, waarin God Zijn eniggeboren Zoon moest laten lijden, waarin het lichaam van Jezus gebroken werd en het bloed van Jezus vloeide, dat aantrekkelijk is voor mensen. Niet een zoetsappige versie van iets dat het Evangelie genoemd wordt waarin Jezus alleen maar liefde is en Jezus de mens in dit leven alleen maar zal laten welvaren.
Vers 5 – “Want wij hebben nooit vleiende woorden gebruikt, zoals u weet, en ook geen voorwendsel voor hebzucht. God is getuige!”
Omdat motieven niet zichtbaar zijn beroept Paulus zich op God. God is getuige!
1 Thessalonicenzen 2:6-7 – “6Wij zochten ook geen eer van mensen, niet van u, ook niet van anderen, hoewel wij, als apostelen van Christus, u tot last hadden kunnen zijn, 7maar wij zijn in uw midden vriendelijk geweest, zoals een voedster haar kinderen koestert.”
Paulus, Silas en Timotheüs hadden als apostelen zeer zeker recht op respect en aanzien, zelfs op financiële ondersteuning, maar zij maakten totaal geen gebruik van die rechten. Zij stonden nooit op hun strepen!
Integendeel waren zij jegens de Thessalonicenzen mild en zachtaardig zoals een moeder is voor haar jonge kinderen.
Een moeder van jonge kinderen leeft puur voor haar kind. Denk aan een zogende moeder, die ’s nachts tot meerdere malen toe haar eigen slaap onderbreekt om haar kind te voeden.
Zo’n zogende moeder laat letterlijk alles vallen om voor haar kind te zorgen.
En zo waren Paulus, Silas en Timotheüs ook jegens de pasgeboren gemeente in Thessalonica.
Zij waren zelfopofferend voor de ander. Zij lieten alles vallen om discipelen te maken.
Als je met dit niveau van zorgzaamheid een discipel aan het maken bent dan is het logisch dat je dit met slechts een klein aantal mensen kan doen. Dit kan niet vanaf de kansel. Dit is een-op-een werk. En net zoals een moeder voor niet te veel kinderen tegelijk kan zorgen, kunnen wij ook niet te veel mensen tegelijk discipelen.
1 Thessalonicenzen 2:8 – “Wij waren zo vol verlangen naar u dat wij graag met u niet alleen het Evangelie van God wilden delen, maar ook onszelf, omdat u ons lief geworden was.”
Deze drie praatte niet alleen met de Thessalonicenzen, maar zij gaven zichzelf aan deze mensen.
Zoals Jezus Zichzelf geheel aan de mensen gaf, gaven ook zij zich aan deze mensen.
Zij gingen met deze mensen de diepte in. Zij openden hun eigen harten voor deze mensen en waren oprecht geïnteresseerd in wat er in de harten van deze mensen leefde.
De Thessalonicenzen waren voor Paulus, Silas en Timotheüs geen doel. Het was niet zo dat zij per se bekeerlingen wilde maken, nee, het was uit liefde voor Christus en liefde voor de mens dat zij zichzelf aan hun gaven.
Dit soort zelfopofferende liefde voor mensen is in de liefdeloze wereld waarin wij leven zeer aantrekkelijk. Zo aantrekkelijk zelfs dat het best kan zijn dat jij en ik daarmee mensen zouden kunnen vangen voor het Koninkrijk der Hemelen.
1 Thessalonicenzen 2:9-11 – “9U herinnert zich immers onze inspanning en moeite, broeders. Want terwijl wij nacht en dag werkten om niemand van u tot last te zijn, hebben wij u het Evangelie van God gepredikt. 10U bent getuige, en God, hoe heilig en rechtvaardig en onberispelijk wij geweest zijn bij u die gelooft. 11Zo weet u hoe wij elk van u afzonderlijk opwekten en aanmoedigden, net als een vader zijn kinderen.”
Deze drie waren heilig, rechtvaardig en onberispelijk onder de Thessalonicenzen.
Hoe vaak komen wij mensen niet tegen die iets op of aan te merken hebben over hoe de kerk hun heeft gekrenkt waardoor zij niets met God te maken willen hebben?
Hoe vaak horen wij niet van mensen dat zij niets met God te maken willen hebben omdat er voor de zoveelste keer een kerkleider betrapt is op grove zonde?
Hoe vaak worden ‘Christenen’ niet door ongelovigen beschuldigd van schijnheiligheid?
Deze dingen werken averechts. Deze dingen belemmeren mensen om tot geloof in Jezus Christus te komen.
Mijn zonden kunnen iemand in de weg staan om tot geloof in Jezus Christus te kunnen komen. Dit wil ik niet op mijn geweten hebben.
Daarom waren Paulus, Silas en Timotheüs onberispelijk. Niemand kon iets in hun leven, in hun doen en laten vinden dat niet goed of juist of God vererend was.
Dit soort getuigenis bekrachtigt het Evangelie, het siert het Evangelie, het maakt het Evangelie geloofwaardig en aantrekkelijk.
Door heilig, rechtvaardig en onberispelijk te zijn zouden jij en ik mensen kunnen vangen voor het Koninkrijk der Hemelen.
1 Thessalonicenzen 2:12-13 – “12Wij riepen u ertoe op waardig te wandelen voor God, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid. 13Daarom danken ook wij God zonder ophouden dat u, toen u van ons het gepredikte Woord van God hebt ontvangen, het ook aangenomen hebt, niet als een mensenwoord, maar (zoals het werkelijk is) als Gods Woord, dat ook werkzaam is in u die gelooft.”
Het gevolg van hoe deze drie zich opstelden, hoe zij zich gedroegen was dat de Thessalonicenzen hun boodschap aanvaarden als het echte Woord van God en niet weer een andere religie of godsdienst.
Door hun oprechte en zuivere getuigenis kon de Heilige Geest Zijn werk in de Thessalonicenzen doen om hun tot geloof in Jezus Christus te brengen.
1 Thessalonicenzen 2:14-15 – “14Want u, broeders, bent navolgers geworden van de gemeenten van God die in Judea zijn, in Christus Jezus, omdat ook u hetzelfde geleden hebt van uw eigen medeburgers als zij van de Joden, 15die zowel de Heere Jezus als hun eigen profeten hebben gedood en ons hebben vervolgd. Zij behagen God niet en zijn alle mensen vijandig gezind.”
1 Thessalonicenzen 2:17-20 – “17Maar nu wij, broeders, voor een korte tijd van u gescheiden waren – wat betreft het gezicht, niet wat betreft het hart – hebben wij ons des te meer beijverd om uw gezicht te zien, met grote begeerte. 18Daarom hebben wij naar u toe willen komen (althans ik, Paulus), een- en andermaal, maar de satan heeft het ons verhinderd. 19Want wat is onze hoop of blijdschap of erekroon? Bent ook u dat niet voor het aangezicht van onze Heere Jezus Christus bij Zijn komst? 20U bent immers onze heerlijkheid en blijdschap.”
Weet je, er is niets dat de mens meer blijdschap of heerlijkheid kan geven dan wanneer je een echte discipel van Jezus Christus maakt.
Marnie en ik hebben vier dochters en zes kleinkinderen. Wij waren hartstikke blij en dankbaar bij hun geboorte.
Maar zelfs de blijdschap dat wij hebben ervaren bij hun geboorte is niets in vergelijking met het niveau van blijdschap wanneer zij Jezus gaan navolgen.
3 Johannes 1:4 – “Ik heb geen grotere blijdschap dan hierover dat ik hoor dat mijn kinderen in de waarheid wandelen.”
Wil ook jij de alles overtreffende heerlijkheid en blijdschap ervaren? Maak discipelen!
Laat de stof van uw Rabbi u geheel bedekken!