2024.0920 – Josafat
Gebed in Onzekere Tijden #1 (Mannenweekend 2024)
2 Kronieken 17-20
[CC Haarlemmermeer, 20 september 2024]
Alle Schriftreferenties zijn genomen van de Herziene Statenvertaling (HSV), tenzij anders aangegeven
INTRODUCTIE WEEKEND
Ik herinner dat het ergens in mei was dat Heidi en ik na een zondagsdienst bij Martien en Eveline waren, en in de voortuin in het zonnetje mooie gesprekken hadden. Ik vroeg Martien toen tussen neus en lippen door hoe het ging met de voorbereidingen voor het mannenweekend en of hij al een thema en/of gastspreker had. Hij zei dat hij dacht aan iets met het thema gebed, en dat hij nog geen gastspreker had. Wat hij daarna zei was ik niet op voorbereid. Hij keek mij aan zei of ik zou willen overwegen de spreker te zijn. Geloof me, dat was zeker niet waarom ik hem de vraag stelde. Maar ik zei dat ik erover zou bidden. Eerlijk gezegd dacht ik tegelijk ook: maar ik hou er zo van om gewoon aanwezig te zijn en onderwezen te worden.
Ik heb namelijk een speciale band met onze mannenweekenden omdat het de manier is waardoor wij bij Calvary Chapel zijn gekomen. In 2019 werd ik uitgenodigd door een toenmalig collega om mee te komen naar het mannenweekend. Ik weet niet meer precies waar het was. Ergens in het hoge noorden volgens mij. Behalve mijn collega kende ik niemand daar, maar dat veranderde snel. Het niveau en de diepgang van onderwijs, fellowship, gesprekken, en broederschap wat ik in dat weekend toen ervaarde was iets waar ik altijd al op zoek naar was geweest. Een groep mannen die samen oprecht Jezus najaagde. Het voelde als een warm bad voor mijn toen uitgedroogde geestelijk leven. Dus kwam ik in 2020 weer terug, toen een mannendag vanwege corona, en was ik weer niet teleurgesteld. En sinds wij begin 2021 bij Calvary zijn aangesloten blijf ik elk jaar uitkijken en meegaan naar het mannenweekend, en niet teleurgesteld worden, omdat God niet teleurstelt. Mijns inziens gebruikt God deze weekenden echt om een ieder van ons elke keer precies te geven wat we op dat moment nodig hebben, ook realiseren we dat wellicht niet aan de start. Dus toen Martien mij vroeg, en ik ging bidden, maakte God al snel duidelijk wat Hij van mij vroeg voor dit mannenweekend, en dat is het onderwijs verzorgen. En ik kijk dus uit wat God de komende dagen gaat doen in een ieder van ons, en hoe Hij wat ik heb voorbereid gaat gebruiken.
Dus, wat gaan we de komende dagen doen? Martien had gebed als thema op zijn hart voor dit weekend. Een mooi onderwerp wat denk ik eigenlijk altijd goed is om te belichten en ook altijd actueel is. Tenminste, ik heb voor zover ik weet nog nooit met iemand gesproken die super tevreden was met zijn gebedsleven of dacht dat het niet beter kon. En hoewel de schrijver van de Hebreeën brief[1] zegt dat we tevreden moeten zijn met wat we hebben, lijkt soms ons gebedsleven vaak een beetje de uitzondering daarop te zijn.
Er zijn zoveel verschillende manieren hoe we het over gebed kunnen hebben, maar toen ik aan het bidden was hoe invulling te geven aan het thema ‘gebed’ voor dit weekend, kwam ik al redelijk snel bij het idee om eens dieper in te gaan op de gebeden en het gebedsleven van een aantal Oud Testamentische mannen. Toen ik dit aan Martien voorstelde was hij enthousiast, dus ben ik dit verder gaan uitwerken. Aangezien we drie studies gaan doen dit weekend, gaan we ook kijken naar drie verschillende mannen. En die drie mannen zijn Jozafat, Hizkia, en Nehemia. We gaan kijken naar hun levens, hun gebeden en de situaties daar omheen, en kijken naar hoe dat ons kan helpen in ons gebedsleven. Aan de start van mijn voorbereiding was het echt mijn hoop en gebed dat God door deze drie personen heen een overkoepelend thema duidelijk zou maken, een rode gebedsdraad door deze drie personen heen, en dat heeft Hij gedaan. En dus is de titel, het thema, van dit weekend: gebed in onzekere tijden.
Laten we bidden en dan starten met Jozafat.
[Openingsgebed]
EEN OVERZICHT VAN HET LEVEN VAN JOSAFAT
Josafat was de vierde koning van Juda. Hij was 35 jaar oud toen hij koning werd en hij was koning voor vijfentwintig jaar[2], van 872 tot 848 v.C., waarvan de eerste drie jaar als coregent met zijn vader Asa als gevolg van zijn ziekte. Het is dan inmiddels achtenvijftig jaar na Salomon. Asa was ongeveer zes jaar koning toen Josafat geboren werd. Dit betekent dat Josafat veel van zijn vaders koningschap bewust heeft kunnen meemaken, en het zal hem ongetwijfeld gevormd hebben. Zo was er bijvoorbeeld de situatie dat er een Ethiopisch leger van een miljoen soldaten voor zijn deur stond en Asa groot geloof in God toonde. Zijn vader had ook vele hervormingen doorgevoerd. Maar er was ook geestelijk verval van zijn vader in zijn laatste jaren. Het zal ongetwijfeld allemaal een indruk op hem gemaakt hebben en hem gevormd hebben.
Er zijn drie plekken waar we over het leven van koning Josafat kunnen lezen. Het grootste deel wordt verteld in 2 Kronieken hoofdstuk 17 tot en met 20, dus daar mag je alvast je Bijbel naar openslaan. Maar we kunnen ook over hem lezen in 1 Koningen 22, wat grotendeels overlapt met 2 Kronieken 18, en over een interactie gaat met koning Achab (een koning waar Josafat in zijn vijfentwintig jaar al koning primair mee te maken had).
En dan kunnen we in 2 Koningen 3 lezen over koning Joram van Israël, de zoon van Achab, en zijn interactie met Josafat in de latere jaren van Josafats koningschap.
Maar om een goed beeld te krijgen van Josafat laten we beginnen te lezen in 2 Kronieken hoofdstuk 17, vanaf vers één tot en met dertien.
“1Toen werd zijn zoon Josafat koning in zijn plaats, en hij verstevigde zijn positie in Israël. 2En hij legde een leger in alle versterkte steden van Juda, en legde garnizoenen in het land van Juda, en in de steden van Efraïm, die zijn vader Asa ingenomen had. 3De HEERE was met Josafat, want hij ging in de vroegere wegen van zijn vader David, en hij zocht de Baäls niet, 4maar hij zocht de God van zijn vader, en ging in Zijn geboden, en deed niet zoals Israël deed. 5De HEERE bevestigde het koningschap in zijn hand, en heel Juda gaf Josafat geschenken. Hij had rijkdom en eer in overvloed. 6Vastberaden ging hij in de wegen van de HEERE, en ook nam hij de offerhoogten en de gewijde palen uit Juda weg.
7In het derde jaar van zijn regering stuurde hij een boodschap naar zijn leiders, naar Ben-Chaïl, Obadja, Zacharja, Nethaneël en Michaja, om in de steden van Juda onderricht te geven. 8Bij hen waren de Levieten Semaja, Nethanja, en Zebadja, Asaël, Semiramoth, Jonathan, Adonia, Tobia en Tob-Adonia, de Levieten; en de priesters Elisama en Joram waren ook bij hen. 9Zij gaven onderricht in Juda, en het wetboek van de HEERE was bij hen. Zij gingen alle steden van Juda rond, en gaven onderricht aan het volk. 10Toen kwam grote vrees voor de HEERE over alle koninkrijken van de landen die rond Juda lagen, zodat ze niet tegen Josafat streden. 11Sommigen van de Filistijnen brachten Josafat geschenken en geld als schatting. Zelfs de Arabieren brachten hem kleinvee: zevenduizend zevenhonderd rammen en zevenduizend zevenhonderd bokken. 12Zo werd Josafat gaandeweg aanzienlijker, en hij bouwde in Juda burchten en voorraadsteden. 13En hij had veel werk in de steden van Juda, en in Jeruzalem had hij strijdbare mannen, dappere helden.” (2 Kro. 17:1-13)
Toen Josafat as coregent startte naast zijn vader was het eerste wat hij deed de steden versterken aan de noordkant van Juda die zijn vader had ingenomen[3]. En we lezen dat de Heer bij Josafat was en dat hij vastberaden in de wegen van David wandelde, en dat hij God zocht. Hij lijkt wat dat betreft dezelfde hartsgesteldheid als zijn vader te hebben gehad. De Heer bevestigde het koningschap van Josafat en verzorgde rijkdom en eer in overvloed. Als we dan in vers 7 lezen wat hij in het derde jaar van zijn regering doet, oftewel, het eerste jaar na het overlijden van zijn vader, dan kunnen we echt zijn ijver en passie voor de Heer zien als hij meteen hervormingen invoert. Hij stuurt vijf leiders, negen Levieten, en twee priesters naar alle steden om het volk onderwijs te geven in de Thora zoals van hem als koning ook verwacht werd[4], om zo het geloof van het volk te voeden en levend te houden. En de omliggende landen zien hoe Josafat zijn volk leid en herkennen de aanwezigheid van de Heer bij hem, worden gevuld met vrees en brengen geschenken en geld waardoor Josafat Juda nog verder kon versterken. In de verzen die volgen kunnen we lezen dat Josafat zijn leger had uitgebreid tot bijna 1,2 miljoen soldaten! Het wordt zelfs gezegd dat het koninkrijk het meest bloeide onder de leiding van Josafat.
Josafat begint goed, maar vervolgens lezen we in 2 Kronieken 18 dat Josafat een verbond aangaat het koning Achab, de slechtste koning die Israël ooit gehad heeft. Josafat laat zijn zoon, Jehoram, trouwen met Athalia, de dochter van Achab. Er was eigenlijk geen enkele reden om zo’n verbond aan te gaan, noch voor financiële redenen noch voor politieke redenen noch voor militaire redenen, want de Heer was aan zijn zijde. Josafat kon blijkbaar niet zien hoe geestelijk afvallig Israël geworden was. Misschien koesterde hij ideeën dat aangezien ze allemaal Israëlieten waren, ze goed met elkaar overweg moesten kunnen en samen een alliantie moesten vormen. Hij kan zelfs hebben verondersteld dat dit de hereniging van de natie teweeg zou kunnen brengen. Niets was minder waar. Dus als Achab hem verleid om samen de strijd tegen Syrië aan te gaan, stemt Josafat toe, zeggende, “Ik ben als u, mijn volk is als uw volk: wij gaan met u mee in de strijd.”[5] Wat er vervolgens in de verzen vier tot en met zevenentwintig wordt verteld is een zeer vermakelijk verhaal dat ik je zou willen aanmoedigen om zelf te lezen, maar het belangrijkste is dat de valse profeten van Achab profeteerden dat Josafat en Achab de strijd triomfantelijk zouden winnen, en een profeet van God profeteerde dat God niet alleen een leugengeest in de monden van de valse profeten had gelegd, maar dat zij de strijd zouden verliezen en dat Achab daadwerkelijk zou sterven. En dit is uiteindelijk ook precies wat gebeurd in de laatste verzen van dat hoofdstuk.
Echter, als Josafat terugkomt van de strijd werd hij door Jehu, de ziener, terechtgewezen op zijn handelen. Hij zei tegen Josafat in 2 Kronieken 19:2, “Moest u de goddeloze helpen en hen die de HEERE haten, liefhebben? Hierom rust op u grote toorn van voor het aangezicht van de HEERE.” Hier zit denk ik een hele mooie les in voor ons als het gaat om waar de grens ligt van onze tolerantie, vooral onze relaties met mensen die de Heer niet volgen, als het gaat om zonde van anderen, Maar dat is niet de focus van vandaag. De terechtwijzing van Jehu zorgt ervoor dat Josafat zich bekeerd en in de rest van hoofdstuk negentien kunnen we lezen hoe hij eropuit trok onder het volk en hen deed terugkeren tot de Heer[6], hoe hij rechters aanstelde in het land en hen oproept om voor de Heer te oordelen[7], en ook zelfs Levieten en priesters aanstelde voor rechtspraak[8], en gebood hun, “Dit moet u in de vreze des HEEREN, in trouw en met een volkomen hart doen.” (2 Kro. 19:9).
DE SITUATIE RONDOM HET GEBED (20:1-2)
Het is in deze tijd, in deze periode van geestelijke voorspoed in Josafats leven zou ik ook willen zeggen, dat we bij 2 Kronieken 20 uitkomen, en de situatie van Josafats gebed. En ik wil eigenlijk gewoon vers voor vers door het merendeel van dit hoofdstuk heen gaan, en kijken naar wat het ons kan leren over gebed. Dus laten we beginnen bij vers 1: “1Hierna gebeurde het dat de Moabieten en de Ammonieten, en met hen een deel van de Meünieten, ten strijde trokken tegen Josafat. 2Toen kwam men Josafat de boodschap brengen: Er komt een grote troepenmacht op u af van de overkant van de zee, uit Syrië, en zie, zij zijn bij Hazezon-Thamar. (Dat is Engedi.)” (2 Kro. 20:1-2)
Dit hoofdstuk en deze situatie speelt zich ongeveer in de laatste vijf tot zeven jaar van Josafats regering. Hij is dus inmiddels al tegen de twintig jaar koning en zo tegen de vijfenvijftig jaar oud. En daar waar we in hoofdstuk 17 vers 10 nog lazen dat er grote vrees voor de Heer over alle koninkrijken van de landen rondom Juda lagen zodat ze niet tegen Josafat streden, lezen we hier dat er een grote macht bestaande uit Moabieten, Ammonieten, en Meünieten hen komt aanvallen. Moab grensde rechts van Juda, met de Dode Zee er tussen, en Ammon lag boven Moab en grensde rechts ter hoogte van Israël. De Meünieten zijn wat lastiger te traceren, maar worden later in dit hoofdstuk[9] geïdentificeerd als de bewoners van het Seïrgebergte, en dit was in het noordoosten van Edom bij Bozra[10]. Met andere woorden, Juda wordt aangevallen door alle omliggende landen aan haar gehele oostkant die aan de andere kant van de Dode Zee liggen. Er is trouwens wat onduidelijkheid met betrekking tot of ze inderdaad uit Syrië komen, want sommige grondteksten zeggen Edom. Dat klinkt als een groot verschil, maar Syrië is Aram, wat in het Hebreeuws[11] maar één letter verschilt met Edom (en de ‘r’ (resh) en de ‘d’ (daleth) lijken er veel op elkaar). Edom klinkt ook logischer, want Syrië ligt in het verre noorden en zou ook betekenen dat deze grote troepenmacht door Israël en een heel stuk door Juda getrokken is om bij Engedi te komen, terwijl als ze uit Edom kwamen ze redelijk onopgemerkt bij Engedi konden komen. Engedi ligt namelijk aan de westkant halverwege de Dode Zee, niet heel ver bij de grens van Edom vandaan. Verder niet belangrijk voor ons verhaal trouwens.
Wat wel belangrijk is, is dat ze inmiddels al een flink stuk Juda ingetrokken zijn, bij Engedi gestopt waren voor wat rust en verfrissend water, en nu slechts zo’n 60 kilometer van Jeruzalem verwijderd zijn. Met andere woorden, als deze boodschap bij Josafat aankomt is er geen moment te verliezen en moet er meteen actie ondernomen worden. Een ding wat we van het leven kunnen verwachten is dat we juist het onverwachte kunnen verwachten. Of het nu goed met ons gaat en we geestelijk lekker in ons vel zitten (zodat zeer waarschijnlijk Josafat hier), of dat we ons juist in zwaarder vaarwater begeven, er kan altijd iets onverwachts gebeuren en op de proef gesteld worden op een manier die we niet konden zien aankomen. Ik herinner mij nog een moment van zo’n elf jaar geleden als de dag van gisteren. Het was vrijdagmiddag en ik was aan het werk op kantoor. Alles ging zijn gangetje, toen ik gebeld werd door Heidi. Ik nam de telefoon op en ik hoorde dat ze ergens buiten was met veel lawaai van mensen op de achtergrond, maar ik hoorde ook Elora enorm hard huilen. Heidi vertelde mij dat Elora van haar fiets gevallen was, maar niet zomaar. Ze reden door een fietstunnel die redelijk steil naar beneden ging, en Elora had in al haar zesjarig enthousiasme te hard getrapt waardoor ze teveel snelheid had, de macht over de fiets verloor, en voorover over het stuur met haar mond tegen het asfalt was geklapt. De ambulance was er inmiddels en ze werd naar het ziekenhuis gebracht. En ze hing op. Het gesprek duurde niet meer dan dertig seconden. Boem, alles is anders en je wordt in een situatie geworpen waar je helemaal niet in wilt zitten. Aangezien ik in die tijd altijd met de bus naar werk ging, bood een collega mij aan mij naar het ziekenhuis te rijden. Hij reed zo snel dat ik er eerder was dan de ambulance. En al die tijd was ik aan het bidden, in de auto en toen ik aankwam bij de spoedeisende hulp. En toen kwam Elora binnen, in een rolstoel, met een dikke witte handdoek vol bloed tegen haar mond gedrukt. En ik dacht oh nee wat ga ik zie als ze die handdoek weghaalt. Ze was blij mij te zien, maar ik zei iets tegen haar maar ze zei niets terug. En ze werd opgeknapt en er werd een foto gemaakt. Maar ze wist niet wat er gebeurd was en bleef weinig tot niets zeggen. Er is weinig wat je op zo’n moment kan doen dan bidden en op God vertrouwen. Het was echt de genade van God dat de foto niets ernstigs liet zien. Er waren wat tandjes afgebroken, maar alleen melktanden, en ze had wat kleine wonden in haar tandvlees, maar er was verder niets stuk in haar kaak. Omdat ze toch een flinke klap had gemaakt moest ze een nacht in het ziekenhuis blijven ter observatie. De volgende dag sprak ze weer een stuk meer en mocht ze weer naar huis.
We houden niet van dit soort onverwachtse gebeurtenissen en hebben liever dat ons leven soepel en rustig verloopt. Maar God in al Zijn enorme wijsheid en soevereiniteit wil ons juist iets leren door dit soort onverwachtse gebeurtenissen en wendingen. En hier in hoofdstuk 20 heeft Josafat ook te maken met een hele serieuze onverwachtse wending en moet hij snel handelen en beslissingen nemen.
#1 – RICHT: (SAMEN) VOLKOMEN OP GOD (20:3-4)
“3Josafat werd bevreesd en hij richtte zich erop om de HEERE te zoeken. Hij riep een vasten uit in heel Juda. 4En Juda werd bijeengeroepen om bij de HEERE hulp te zoeken. Zij kwamen zelfs uit alle steden van Juda om de HEERE te raadplegen.” (2 Kor. 20:3-4)
Toen Josafat het nieuws hoorde werd hij bang. En dat is begrijpelijk, toch? Het is ok om bang te worden als zoiets gebeurd. Ik was ook bang toen Heidi mij belde en ik Elora zo hard hoorde huilen. Het punt is niet zo zeer hoe we ons voelen op zo’n moment, maar wat is de actie die er op volgt. Hoe reageren we op het onverwachtse. En we zien hier dat de eerste reactie van Josafat niet is te vertrouwen op zijn leger van ruim een miljoen soldaten. Zijn eerste reactie is ook niet te vertrouwen op zijn alliantie met Israël en hen om hulp vragen. Nee, zijn eerste reactie is, “hij richtte zich erop om de HEERE te zoeken.” Een van de kenmerken van ware gelovigen is dat ze in tijden van grote druk weten hoe ze op hun knieën moeten gaan voor hun God. De ongelovigen kijken alleen naar het leven en de problemen ervan vanuit een natuurlijk en vleselijk oogpunt. Josafat wist dat hij nergens anders heen kon dan naar zijn grote God. Jaren daarvoor had koning David geschreven in Psalm 56:4, “Op de dag dat ik vrees, vertrouw ík op U.” En dit is precies wat Josafat hier ook doet, en wij ook mogen doen, en kunnen doen. We mogen in onze momenten van vrees, in onze momenten van nood, als we hulp nodig hebben, ons erop richten onze Heer te zoeken. Hoe heerlijk de openingsverzen van Romeinen hoofdstuk vijf waar het zegt, “1Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus. 2Door Hem hebben wij ook de toegang verkregen door het geloof tot deze genade waarin wij staan…” Door Jezus hebben we vrede bij God en toegang tot God om in al onze momenten van vrees ons op Hem te richten en Zijn aangezicht te zoeken, en al onze zorgen op Hem te werpen[12].
Maar Josafats houding hier kwam niet zomaar. Zo een houding gebeurt niet automatisch, maar is het resultaat van een consistent richten op God en Hem zoeken. Het is denk ik in het juist onszelf op Hem richten in alle alledaagse momenten van het leven, waarin wij wellicht denken Hem niet expliciet nodig te hebben, dat we de routine en discipline en uiteindelijk de hartsgesteldheid kweken om Hem dan ook te zoeken in dit soort momenten van onverwachtheid. Het zich erop richten om de Heer te zoeken is niet een soort laatste strohalm van Josafat nadat hij eerst alle andere opties had bewandeld, maar het is het eerste wat hij doet vanuit een hartsgesteldheid en wandel die reeds op Hem gericht is. Het spreekt ook van een vastberadenheid en doelbewustheid die we bijvoorbeeld ook zien in Jezus als Hij Zijn aangezicht naar Jeruzalem keerde[13] om daarheen te reizen, wetende wat dat inhield, maar niets kon Hem afleiden van wat Hij ging doen. Wij mogen denk ik een soortgelijke eensporige houding hebben in het onszelf richten op Hem in gebed.
Maar het is daarnaast niet alleen het ons richten op Hem, maar ook de doelbewuste houding om echt Zijn aangezicht te zoeken. Het spreekt van een ernst en een oprechtheid om in Zijn aanwezigheid te willen treden, om in Zijn aanwezigheid te zijn. Andrew Murray, de Zuid-Afrikaanse voorganger uit de negentiende eeuw, in zijn boek “The Deeper Christian Life” spreekt in het openingshoofdstuk over het dagelijks fellowship met God hebben. Hij zegt[14] daar, “Begin elke dag met te vertoeven voor God en Hem u te laten aanraken. Neem de tijd om God te ontmoeten. Laat uw eerste daad in uw toewijding zijn om uzelf stil te zetten voor God. In gebed of aanbidding hangt alles af van God die de belangrijkste plaats inneemt. Ik moet mij in nederig geloof en aanbidding in stilte voor Hem buigen en aldus in mijn hart spreken: ‘God is. God is nabij. God is liefde, verlangend om Zichzelf aan mij te communiceren. God de Almachtige, Die alles in allen werkt, wacht zelfs nu om in mij te werken en Zichzelf bekend te maken.’ Neem de tijd, totdat u weet dat God heel nabij is.” Ik denk echt dat hier een mooie uitdaging voor ons kan zijn, om in onze drukke wereld met altijd geluid om ons heen, onszelf dagelijks in alle stilte met ons hele hart erop te richten om Hem te zoeken, en de tijd te nemen totdat we weten dat Hij heel nabij is. Het is in ieder geval voor mij een uitdaging in mijn stille tijd.
Naast, of als gevolg van, het zich richten op God, riep Josafat ook een vasten uit in heel Juda en riep heel Juda bijeen tot gebed, wat wederom laat zien hoe serieus Josafat was in het zoeken van God en het zich afhankelijk willen opstellen ten aanzien van God. En hoe mooi dan ook te lezen dat heel het volk bijeenkomt, in Jeruzalem, om samen de Heer te zoeken. Ik las dat in de Tweede Wereldoorlog, toen Hitlers leger nog maar één of twee weken verwijderd was van het binnenvallen van Engeland, dat koning George de natie opriep tot gebed. De mensen waren bang, maar hadden besloten hun kleine eiland tot het bittere einde te verdedigen. Kerken werden 24 uur per dag opengelaten, zodat mensen er naar binnen konden gaan en konden bidden. Sommigen bleven lang, terwijl anderen slechts een paar minuten konden besteden aan voorbede. God hoorde echter hun gebeden en door gebruik te maken van de krachten van de natuur en Hitlers onstabiele persoonlijkheid, keerde Hij het tij van de oorlog en bevrijdde Hij op wonderbaarlijke wijze Zijn volk.
Maar we zien hierin dat het vele werk dat Josafat eerder in zijn volk geïnvesteerd had nu zijn vruchten afworp. Al het werk om zijn volk te onderwijzen in Gods Woord[15], te laten handelen volgens Gods Woord[16], en ook persoonlijk onder het volk zijn om hen te doen keren tot de Heer[17], heeft hier als gevolg dat het gehele volk eenduidig samenkwam en God zocht. Wat een prachtig beeld van discipelschap en fellowship! Laten we elkaar discipelen, elkaar wijzen en opbouwen in Gods Woord, en diepe fellowship met elkaar hebben, elkaar betrekken in elkaars leven. We weten niet altijd van elkaar, zoals hier, als er een onmiddellijke nood is in het leven van een ander. Maar we mogen elkaar betrekken in gebed, in vasten, om er zo voor elkaar te zijn, en samen de Heer te zoeken. We mogen de vrijheid voelen en nemen om ons hart bekend te maken bij een ander. Geloof groeit als we samen bidden. Misschien maak je persoonlijk een moeilijke tijd door. In de tussentijd probeer je met vertrouwen en geloof te bidden, maar het is moeilijk omdat je vaak alleen het probleem ziet. Maar als je met anderen gaat bidden, wat gebeurt er dan? Als je luistert naar anderen die met meer geloof bidden dan jij, groeit je geloof, en ook de eenheid onder elkaar groeit, en we kunnen daardoor denk ik samen een duidelijker en scherper beeld krijgen van wat God in ons en door ons aan het doen is. Daarnaast, als we samen de Heer zoeken dan zijn we veel meer ander-gericht dan dat we zelf-gericht zijn, wat een primair kenmerk is van fellowship. Dus het heeft op verschillende manieren een versterkende werk in onze eigen hartgesteldheid en in onze eenheid als gemeente.
#2 –HERINNER: GODS KARAKTER, GODS DADEN, GODS BELOFTEN (20:5-9)
“5Toen ging Josafat tussen de gemeente van Juda en Jeruzalem staan, in het huis van de HEERE, vóór de nieuwe voorhof, 6en zei: HEERE, God van onze vaderen, bent U niet die God Die in de hemel is? Ja, U bent de Heerser over alle koninkrijken van de heidenvolken. In Uw hand is kracht en sterkte, zodat niemand tegen U kan standhouden. 7Hebt U, onze God, niet de inwoners van dit land van voor de ogen van Uw volk Israël verdreven, en dat voor eeuwig aan het nageslacht van Abraham, die U liefhad, gegeven? 8Zij zijn daarin gaan wonen en hebben daar voor U een heiligdom gebouwd, voor Uw Naam, en gezegd: 9Als ons enig onheil overkomt, het zwaard van het gericht, de pest of een hongersnood, zullen wij voor dit huis en voor Uw aangezicht staan, omdat Uw Naam in dit huis is. Wij zullen uit onze benauwdheid tot U roepen, en U zult verhoren en verlossen.” (2 Kro. 20:5-9)
Ik denk dat we veel kunnen leren uit de manier waarop Josafat hier bidt, en het ons kan helpen in ons bidden. Hij begint zijn gebed door zich te richten op God en hij doet dat op verschillende manieren. Ten eerste, en misschien wel belangrijkste, begint hij zijn gebed door te zeggen, “HEERE, God van onze vaderen…” Wie is God? Het is de God van zijn vaderen. Het is zijn God. Keer op keer kunnen we dit bijvoorbeeld teruglezen in de Psalmen. Psalm 31:15 zegt, “Maar ík vertrouw op U, HEERE. Ik zeg: U bent mijn God!” Psalm 63 begint met, “O God, U bent mijn God!”. Psalm 118:28a zegt, “U bent mijn God, daarom zal ik U loven”. Maar we zien dit ook terug in Psalm 23, “De Heere is mijn Herder”, en “Onze Vader, Die in de hemelen zijt.” Hoe mooi is het als we tegen God kunnen zeggen ‘onze Vader’, ‘mijn God’, ‘mijn Herder’, en niet alleen in het hoofd, maar ook het hart te mogen weten dat Hij dat inderdaad ook is. Een van mijn favoriete verzen uit het Nieuwe Testament vloeit daar dan uit voort. Galaten 4:9 begint met, “en nu u God kent, ja wat meer is, door God gekend bent…” Als Hij onze Vader, onze God is, dan betekent dat dat we door God gekend zijn. Hij kent ons door en door, en weet precies wat er in ons hart en onze gedachten en ons leven speelt. Dus als we ons gebed beginnen met te erkennen dat Hij onze Vader is, dan erkennen we daarbij ook dat wij gekend zijn door Hem, en wat een rust geeft dat dan al meteen aan de start van ons gebed, te weten dat we ons aan de voeten begeven van onze God, onze Vader, onze Herder, die ons door en door kent.
Josafat vervolgt ten tweede met te zeggen in de rest van vers zes, “bent U niet die God Die in de hemel is? Ja, U bent de Heerser over alle koninkrijken van de heidenvolken. In Uw hand is kracht en sterkte, zodat niemand tegen U kan standhouden.” Hij erkent wie God werkelijk is. Er waren veel regionale goden waarvan mensen geloofden dat ze een regionale reikwijdte en invloed hadden, maar Josafat zegt tegen God dat Hij alleen vanuit de hemel regeert. Er zijn veel koninkrijken hier op aarde met grote legers en middelen tot hun beschikking, maar de Koning van de hemel heeft werkelijk de controle over alles. Josafat erkende Gods macht en soevereiniteit over de hemel en alle volken. We komen dus niet alleen tot de God die ons door en door kent, maar ook tot de God die volledig bij machte is te doen wat Hij wilt[18], en omdat Hij onze Vader is, hoort Hij niet alleen onze gebeden aan, maar is Hij ook gewillig om in actie te komen. Hoe getroost zullen we zijn als we onze gebeden beginnen met zo’n erkenning van wie onze God werkelijk is. Ongeacht de aard en ernst van onze beproevingen zullen we grote bemoediging in onze gebeden vinden als we echt weten tot wie we ons wenden.
Na in vers zes eerst op Gods karakter geconcentreerd te hebben gaat Josafat in vers zeven, ten derde, door over Gods daden. “7Hebt U, onze God, niet de inwoners van dit land van voor de ogen van Uw volk Israël verdreven, en dat voor eeuwig aan het nageslacht van Abraham, die U liefhad, gegeven?” Hij herinnert God aan Zijn verbond met Zijn volk. Josafat redeneerde dat als God in het verleden grote werken voor Zijn volk had gedaan, Hij dat in hun tijd van nood zeker opnieuw zou kunnen doen. Het navertellen van de manieren waarop God Zijn volk uit crises had verlost dient als een enorme bron van kracht en geruststelling. Het is wat Josafat hier doet, en dit is ook wat wij mogen doen. In onze momenten van onzekerheid en beproeving kan het herinneren van niet alleen situaties uit Gods Woord, maar ook onze eigen ervaringen van Gods trouw in ons eigen leven ons verankeren in hoop. Ik en God, jij en God, hebben een geschiedenis. Dit is waar gebed persoonlijk wordt, want alleen jij kan in je gebed terugverwijzen naar wat God voor jou gedaan heeft. Hoe Hij Zijn trouw keer op keer aan jou laten zien heeft. Zo vaak lezen we in het Oude Testament zoiets als “Want Ik ben de HEERE, Die u uit het land Egypte heeft laten vertrekken, opdat Ik u tot een God ben.”[19] God herinnerde hen herhaaldelijk aan een belangrijke gebeurtenis in hun eigen leven, waarbij zij persoonlijk Zijn kracht hadden gezien. En het is goed als wij in onze momenten van strijd of beproeving in gebed onszelf en God herinneren wat Hij in het verleden voor ons gedaan heeft. Ik vind dit echt een uitdaging voor mijzelf, want ik heb wat betreft dit soort dingen een erg slecht geheugen en heb vaak moeite om zo maar een laadje in mijn geheugen open te trekken voor dit soort situaties. Maar hier is wellicht waar het bijhouden van onze verhoorde gebeden een idee kan zijn. Ik geloof echt dat dit ons geloof kan vergroten.
Josafat sluit vervolgens in vers acht en negen, als vierde, af met God te wijzen op Zijn gemaakte beloften. Hij refereert aan dat ze in het Beloofde Land zijn komen wonen en daar voor God de tempel hebben gebouwd, en herinnert God aan het gebed van Salomo tijdens de inwijding van de tempel. In 2 Kronieken 6:20 kunnen we lezen dat Salomo bidt, “Laten Uw ogen open zijn, dag en nacht, over dit huis, over deze plaats, waarvan U hebt gezegd dat U daar Uw Naam zou vestigen, om te luisteren naar het gebed dat Uw dienaar op deze plaats zal bidden.” Vervolgens aan het einde van het zijn gebed “kwam het vuur uit de hemel neer en verteerde het brandoffer en de slachtoffers, en de heerlijkheid van de HEERE vervulde het huis.” (2 Kro. 7:1). En daarna spreekt God tot Salomo en zegt in 2 Kro. 7:15-16, “15Nu zullen Mijn ogen open zijn, en Mijn oren opmerkzaam zijn op het gebed van deze plaats. 16Want nu heb Ik dit huis verkozen en geheiligd, zodat Mijn Naam daar tot in eeuwigheid is. Alle dagen zullen Mijn ogen en Mijn hart daar zijn.”
Josafat vond in Gods Woord een belofte van God die in zijn situatie van toepassing was, en hing zijn situatie daaraan op en baseerde zijn petitie daarop. God had beloofd te luisteren naar het gebed van Zijn dienaar in de tempel. En dat is waar Josafat Hem op wijst. Josafat stond op deze belofte en hoopte daardoor op een ingrijpen van God. Er zijn zoveel beloften van God in Zijn Woord, en deze mogen wij gebruiken in gebed om onze petitie bij Hem duidelijk te maken. En we weten dat God Zijn beloften nakomt, keer op keer, in Zijn Woord, in ons eigen leven, in het leven van de gemeente, en in het leven van gelovigen overal en door alle tijden heen. Dus we mogen staan op deze beloften in ons gebed. Als zonde het probleem is, zoek dan de plaats waar staat dat Hij “al uw ongerechtigheden vergeeft”[20]. Als je in de problemen zit, vindt dan de plek waar God beloofd om degenen die in problemen zitten te helpen[21], en bidt die belofte, want Hij heeft gezegd dat Hij niet veranderd. Zoek de plaats waar het geschreven staat, en wijs God in gebed op Zijn beloften. Bidt op basis van het geschreven Woord van God. Wanneer moeilijke tijden ons treffen, hoe gegrond zouden we zijn als we diep zouden nadenken over de grote daden en beloften van God, en proefondervindelijk ontdekken dat, in Jezus, God voor ons is en niet tegen ons[22], “want de ogen van de Heere rusten op de rechtvaardigen, en Zijn oren zijn gericht op hun gebed…”[23]
Maar om zo te kunnen bidden, ten aanzien van Gods karakter, Gods daden, en Gods beloften, hebben we één ding enorm hard nodig: en dat is dat we het Gods Woord kennen. We hebben het nodig om Gods Woord te kennen zodat we Zijn karakter en daden en beloften leren kennen, maar we hebben Gods Woord ook in ons hart nodig zodat we ons erop kunnen beroepen in gebed in tijden van nood.
#3 – VERZOEK: GOD IN NEDERIGHEID (20:10-13)
“10Welnu, zie de Ammonieten, Moab en de bewoners van het Seïrgebergte, tegen wie U Israël niet toestond op te trekken toen zij uit het land Egypte kwamen. Daarom trokken zij bij hen vandaan en vaagden hen niet weg, 11en zie, zij vergelden het ons, door ons te komen verdrijven uit Uw bezit dat U ons in bezit hebt gegeven. 12Onze God, zult U geen gericht over hen oefenen? In ons is immers geen kracht tegen deze grote troepenmacht die op ons af komt, en wij weten niet, wat wij moeten doen, maar op U zijn onze ogen gericht. 13Heel Juda stond voor het aangezicht van de HEERE, ook hun kleine kinderen, hun vrouwen en hun zonen.” (2 Kro. 20:10-13)
Pas in deze laatste paar verzen van zijn gebed doet Josafat waar vele van ons direct mee beginnen, en dat is eerst zijn probleem en dan zijn verzoek aan God voorleggen. Josafat beschrijft hoe het probleem begon en wat de huidige situatie is. Hij herinnert God eraan dat toen Israël het Beloofde Land binnentrok dat God hen waarschuwde de verwanten van Israël, Ammon en Moab, met rust te laten (we lezen hierover onder andere in Deuteronomium 9:2). Maar nu zijn juist die mensen die dankbaar zouden moeten zijn tegen hen opgestaan om hen uit te roeien. Nadat we Gods aandacht op het probleem hebben gericht, is het ook belangrijk om te zeggen wat we willen dat Hij eraan doet. Er is een smeekbede voor God om rechtvaardig te zien en te handelen. Aan het einde van Markus kunnen we het verhaal lezen van de blinde man in Jericho[24] die tegen Jezus begon te roepen om Zich over hem te ontfermen. Jezus stopte en de blinde man werd bij Hem geroepen, en Jezus vroeg hem, “Wat wilt u dat Ik voor u doen zal?”[25] Wat een mooie vraag niet? Maar dat is wat Jezus aan ons vraagt in ons gebed als we onze zorgen op Hem werpen. ‘Wat wil je dat ik voor je doe, Marc?’ En net zoals de blinde man Jezus antwoord en Hij het doet, mogen wij ook antwoorden en zal Hij het doen. Uit Jakobus 4:2-3 mogen we opmaken dat we in gebed niet ontvangen omdat we niet om het juiste vragen. Maar hier in vers 12 zien we zo mooi de hartgesteldheid van Josafat die zich compleet afhankelijk van God opstelt in zijn verzoek. Hoe weinig en eenvoudig zijn deze woorden, maar hoe krachtig en God-erend zijn ze!
Waarom heeft Josafat Gods hulp nodig? Omdat hij machteloos is. Josafat is een koning die voor zijn volk staat en een open gesprek en gebed tot God heeft, en botweg zegt dat hij de antwoorden niet heeft. Was het dat hij geen leger had? Nee, hij had zelfs een heel groot leger. Was het dat hij zich niet goed kon verdedigen? Nee, hij had juist versterkingen in alle steden geplaatst. Ondanks dat alles was Josafat overtuigd dat zijn enige handelwijze was erop te vertrouwen dat God Juda zou beschermen. Is er een betere manier om een gebed af te sluiten? Hij weet niet wat te doen, maar doet precies wat hij moet doen. Hij richt zich op God voor hulp. ‘Heer, Ik weet niet wat ik moet doen, maar ik vertrouw op U, Heer. Ik kan dit en dat en nog wat doen, maar Vader, maar eigenlijk zou ik alleen maar raden. Ik ben verdwaald en ik weet niet wat ik moet doen. Mijn ogen zijn op U gericht.’
En we lezen dan in vers 13 dat heel Juda voor het aangezicht van de Heer stond, wachtend op Zijn antwoord. Heel Juda hield een verwachtingsvolle houding aan. Hoe belangrijk dat we na ons gebed ook verwachtingsvol blijven voor Zijn antwoord. Zo vaak bid ik ’s ochtends en sta ik op en begint mijn dag en vergeet ik bijna waar ik voor gebeden heb. Maar als we een actieve houding aannemen om Zijn antwoord te verwachten, dan is het niet alleen duidelijk als het antwoord komt, maar bouwt het ook ons geloof op omdat het antwoord te gekomen. In Markus 11:24 zegt Jezus, “alles wat u biddend begeert, geloof dat u het ontvangen zult, en het zal u ten deel vallen.” Dit is zo’n zelfde houding. Ons gebed mag tot een eind komen, maar ons geloof moet doorgaan zelfs tot aan het antwoord.
Als we verder zouden lezen vanaf vers 14 tot aan vers 30 dan kunnen we lezen dat God antwoord geeft aan Josafat en voor hem zal strijden (v.14-17), dat Josafat en heel Juda vervolgens de Heer met luide stem ten hoogste prijzen (v.18-19), en dat daarna er in prachtig detail verteld met wat voor groot geloof Juda er op uit trok en hoe God dit grote leger verslaat (v.20-30). Het verhaal sluit dat Josafat en alle mannen met blijdschap naar Jeruzalem terugkeren, “want de HEERE had hen verblijd over hun vijanden” en grote vrees voor God kwam over alle koninkrijken van de landen, en God gaf Juda en Josafat rust. Ik wil jullie echt voorstellen om deze verzen zelf ook te lezen vandaag.
CONCLUSIE
Als we terugkijken op het leven en dit gebed van Josafat, dan wil ik afsluiten met drie korte conclusies over Josafat.
Ten eerste Josafats vertrouwen, dat bestaat uit een vreugdevol en oprecht geloof in wat God heeft gezegd, en waardoor hij op basis van wat God heeft gezegd met lofprijs een schijnbaar onmogelijke situatie aanvaardt. In vers 20, als ze ten strijde trekken, zegt Josafat, “Vertrouw op de HEERE, uw God, dan zult u standhouden. Vertrouw op Zijn profeten, dan zult u voorspoedig zijn.” En vervolgens trekken degene die vol lofprijs zingen voor de gewapende mannen uit en zeiden “Loof de HEERE, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig!” Wat een prachtige houding, om vol lofprijs en vertrouwen op de Heer de strijd aan te gaan.
Ten tweede Josafats ijver. Vertrouwen is voor hem niet stilzitten en niets doen, in de verwachting dat de Heer het allemaal wel zal doen. Integendeel, hoofdstukken 17 en 19 hebben laten zien hoe buitengewoon actief Josafat is geweest in het vervullen van zijn verantwoordelijkheden. En ook in hoofdstuk 20 zien we dit terug in hoe actief hij is in het zich richten op de Heer en het leiden van het volk in het ten strijde gaan als gevolg van het gebed.
En ten derde, en dit is zeker een onderscheidend kenmerk in het karakter van Josafat, zijn zwakheid. Toen hij niet alleen zwak was, maar zich er ook bewust van was dat hij zwak was, kon hij zich alleen maar op de genade van God werpen. Zoals Paulus zei, “Mijn genade is voor u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.”[26]
Josafats gebed als reactie op de crisis in dit hoofdstuk leert ons denk ik veel over het navigeren door onzekerheid. De Heer zoeken, Zijn soevereiniteit verkondigen, Zijn trouw onthouden, onze focus op Hem houden, erkennen dat de strijd van de Heer is, en uiteindelijk vertrouwen op Gods verlossing zijn allemaal principes die ons kunnen helpen om kracht en richting te vinden wanneer we niet weten wat te doen.
Laten we bidden.
[1] Heb. 13:5
[2] 1 Kgn. 22:42; 2 Kro. 20:31
[3] 2 Kro. 15:8
[4] Deu. 17:18-20, 31:9-13
[5] 2 Kro. 18:3
[6] 2 Kro. 19:4
[7] 2 Kro. 19:5-7
[8] 2 Kro. 19:8-11
[9] 2 Kro. 20:10, 22-23
[10] 1 Kro. 4:41; 2 Kro. 26:7; Ezr. 2:50; Neh. 7:52; Deut. 2:1-8; Joz. 11:17, 12:7
[11] ארם à אדם
[12] 1 Pet. 5:7
[13] Lk. 9:51
[14] “Begin each day by tarrying before God, and letting Him touch you. Take time to meet God. To this end, let your first act in your devotion be a setting yourself still before God. In prayer, or worship, everything depends upon God taking the chief place. I must bow quietly before Him in humble faith and adoration, speaking thus within my heart: 'God is. God is near. God is love, longing to communicate Himself to me. God the Almighty One, Who worketh all in all, is even now waiting to work in me, and make Himself known.' Take time, till you know God is very near.” ~ Andrew Murray (The Deeper Christian Life)
[15] 2 Kro. 17:7-9
[16] 2 Kro. 19:5-11
[17] 2 Kro. 19:4
[18] Ps. 115:3
[19] Lev. 11:45, zie ook Ex. 20:2, 29:45; Lev. 19:36, 22:33, 25:28, 25:55, 26:13; Num. 15:41; Deu. 5:6
[20] Ps. 103:3
[21] Ps. 34:7
[22] Rom. 8:31-39
[23] 1 Pet. 3:12
[24] Mk. 10:46-52
[25] Mk. 10:51
[26] 2 Kor. 12:9