2025.1214 – Hoogmoed Doet God Ons Vernederen
Daniel #8
Daniel 4:28-37
[CC Haarlemmermeer, 14 december 2025]
Alle Schriftreferenties zijn genomen van de Herziene Statenvertaling (HSV), tenzij anders aangegeven
INTRODUCTIE
Sla alstublieft je Bijbel open bij Daniël hoofdstuk vier. Vorige week lazen we dat dit hoofdstuk begint met lofprijs van Nebukadnezar, waarin hij God eer geeft voor Zijn eeuwige Koninkrijk en heerschappij, vanwege de tekenen en wonderen die God aan hem had gedaan. Daarna begint Nebukadnezar te vertellen hoe hij tot die lofprijs was gekomen. Hij beschrijft hoe hij in zorgeloze welstand in zijn paleis leefde, totdat hij een droom kreeg die hem grote schrik aanjoeg. In die droom zag hij een machtige, grote boom die werd omgehakt door een heilige wachter, een engel, terwijl de stam en wortels bleven staan. Deze werden met ketenen gebonden, en het hart van de boom zou voor zeven tijden veranderen van dat van een mens in dat van een dier. Daniël legt vervolgens uit dat de boom symbool staat voor Nebukadnezar zelf: een koning die groot en sterk was geworden, maar ook hoogmoedig. En dat kan God niet laten voortbestaan. Daarom zal het koningschap van hem worden afgenomen, en zal hij gedurende zeven tijden uit de mensenwereld verstoten worden om onder de dieren te leven als een dier, totdat hij erkent dat God de Allerhoogste is, en dat zijn koningschap niet door eigen kracht verworven is, maar door God gegeven.
Wij hebben allemaal de neiging om op Nebukadnezar te lijken en instinctief te denken dat wij onszelf gevormd hebben tot wie we zijn, dat het onze eigen verdienste is, en dat de eer daarom eigenlijk naar ons zou moeten gaan. Maar dat is niets anders dan pure hoogmoed. Stel dat je op een winderige dag op het strand een vlieger oplaat. De vlieger stijgt hoger en hoger, totdat het bijna lijkt alsof hij begint te geloven dat hij het allemaal zelf doet. ‘Kijk naar mij,’ roept hij als het ware, ‘ik ben helemaal uit eigen kracht zo hoog gekomen!’ Maar dan knapt het touw. Heel even voelt de vlieger zich vrijer dan ooit; totdat hij, zodra de wind wegebt, onvermijdelijk naar beneden stort. Zo zijn wij vaak als die vlieger: we denken dat we alles op eigen kracht doen, maar vergeten dat God degene is die de touwtjes in handen heeft en de wind onder ons bestaan bestuurt. Net als bij Nebukadnezar lijkt hoogmoed in eerste instantie op vrijheid, maar uiteindelijk laat het alles instorten.
In de verzen van vandaag zien we hoe God Nebukadnezar op krachtige wijze laat zien wie werkelijk de touwtjes in handen heeft. Laten we daarom bidden en samen naar deze verzen kijken.
HOOGMOED VERBLINDT HET HART (28-30)
“28Dit alles overkwam koning Nebukadnezar. 29Na verloop van twaalf maanden was hij aan het wandelen op het dak van het koninklijk paleis van Babel. 30De koning nam het woord en zei: Is dit niet het grote Babel, dat ik als een huis voor het koninkrijk gebouwd heb, door mijn sterke macht en ter ere van mijn majesteit?” (Dan. 4:28-30)
Daniël had niet alleen de droom voor Nebukadnezar uitgelegd, maar ging in vers 27 zelfs zo ver dat hij de koning adviseerde om met zijn zonden te breken, in de hoop dat God Zijn oordeel zou uitstellen. We weten niet hoe de koning op dat advies heeft gereageerd; het enige wat we in het volgende vers lezen, is dat alles wat de droom had aangekondigd, Nebukadnezar daadwerkelijk overkwam. Een jaar later wandelde hij op het dak van zijn paleis, keek uit over Babel en zei: “Is dit niet het grote Babel, dat ik als een huis voor het koninkrijk gebouwd heb, door mijn sterke macht en ter ere van mijn majesteit?”. Het is inmiddels een jaar na de beangstigende droom, een jaar na de uitleg ervan, en een jaar na Daniëls advies om met zijn zonden te breken, en er is niets veranderd. Als er nog enige twijfel bestond over het hart van Nebukadnezar, dan nemen deze verzen die volledig weg. Wie heeft het grote Babel gebouwd? Nebukadnezar. Door wiens kracht is het tot stand gekomen? Nebukadnezars kracht. En ter ere van wiens majesteit? Nebukadnezars majesteit. Alles was door hem en voor hem gemaakt. Alle eer en glorie moesten, volgens hem, naar zijn naam gaan.
Wanneer het leven goed gaat, als alles voorspoedig verloopt, als we ons sterk voelen en denken dat we de controle hebben, worden we vaak blind voor Degene die ons adem, kracht en succes geeft. Hoogmoed verblindt het hart. Hoogmoed fluistert zachtjes in ons oor: “Jij hebt dit gedaan. Jij hebt dit verdiend. Jij komt alle eer toe.” Nebukadnezar deed in dat opzicht niets vreemds; hij deed precies wat het natuurlijke menselijke hart altijd doet. We nemen wat we van God ontvangen hebben en vormen het om tot monumenten van onze eigen grootheid. Het is precies het probleem dat Paulus schetst in Romeinen 1:25, “Zij hebben de waarheid van God vervangen door de leugen, en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, Die te prijzen is tot in eeuwigheid. Amen.” En die hoogmoed blijft ons hart steeds verder verblinden, totdat God die illusie onderuit haalt.
Hoogmoed is een probleem van het hart, maar het is ook een theologisch probleem. Het heeft alles te maken met het verkeerd toekennen van eer. Hoogmoed plaatst onszelf op de plaats waar alleen God behoort te staan. Alle eer en glorie komt immers Hem toe. Psalm 29[1] begint bijvoorbeeld met de woorden, “1Geef de HEERE, machtige heersers, geef de HEERE eer en macht. 2Geef de HEERE de eer van Zijn Naam, buig u voor de HEERE neer in Zijn heerlijke heiligdom.” In Jesaja 42:8 zegt God Zelf, “Ik ben de HEERE – dat is Mijn Naam; Mijn eer zal Ik aan geen ander geven…” God komt alle eer toe vanwege Zijn Naam en vanwege wie Hij is.
En uiteindelijk zien we in het boek Openbaring dat iedereen, zonder uitzondering, Hem de eer zal geven die Hem toekomt. In Openbaring 5:11–13 lezen we, “11En ik zag, en hoorde een geluid van vele engelen rondom de troon, van de dieren en van de ouderlingen. En hun aantal bedroeg tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen. 12En zij zeiden met luide stem: Het Lam Dat geslacht is, is het waard om de kracht te ontvangen, en rijkdom, wijsheid, sterkte, eer, heerlijkheid en dankzegging. 13En elk schepsel dat in de hemel, op de aarde, onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Aan Hem Die op de troon zit, en aan het Lam zij de dankzegging, de eer, de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.”
Hoogmoed ontneemt die eer aan God en plaatst die bij onszelf, maar in de hemel zal alle eer uiteindelijk toch weer op de juiste plek landen: bij Hem. Dus waarom denken wij dan, in de tussentijd, dat die eer aan ons toekomt? Omdat ons natuurlijke hart door de zondeval volledig aangetast is door dezelfde zonde als die van satan, en die zonde was hoogmoed. Sla een paar boeken terug naar Jesaja hoofdstuk 14, waar in vers 13–14 het volgende over satan wordt gezegd, “13En ú zei in uw hart: ik zal opstijgen naar de hemel; tot boven Gods sterren zal ik mijn troon verheffen, ik zal zetelen op de berg van de ontmoeting aan de noordzijde. 14Ik zal opstijgen boven de wolkenhoogten, ik zal mij gelijkstellen met de Allerhoogste.” Dit zijn als het ware de vijf ‘ik zal’-uitspraken van satan, de verlangens die in zijn hart leefden. Satan wilde heersen over iedereen in de hemel. Hij wilde op Gods troon van autoriteit zitten. Hij wilde zichzelf verheffen boven alles en iedereen. En uiteindelijk wilde hij zichzelf gelijkstellen aan God Zelf. Hoogmoed is dus niet zomaar een foutje of een karakterzwakte; het is de oudste, diepste, meest dodelijke zonde van het universum, en een zonde die sindsdien ieder menselijk hart heeft besmet.
Wat was er precies gebeurd? Sla iets verder naar Ezechiël hoofdstuk 28, waar God via Ezechiël spreekt over de koning van Tyrus, maar tegelijk verder reikt en spreekt over satan zelf. In vers 12 lezen we dat satan een “toonbeeld van volkomenheid, vol wijsheid en volmaakt van schoonheid” was. Vers 15 zegt dat hij volmaakt was in zijn wegen, totdat er ongerechtigheid in hem gevonden werd. En vers 17 verklaart waarom: “Vanwege uw schoonheid werd uw hart hoogmoedig, u richtte uw wijsheid te gronde vanwege uw luister…” Satan nam wat hij van God ontvangen had (zijn schoonheid, gegeven om God te verheerlijken) en begon het te zien als iets dat van hemzelf was, los van God, om zichzelf eer te geven. Precies zoals Romeinen 1 beschrijft: we hebben de waarheid vervangen door een leugen, onszelf vereerd en gediend boven de Schepper, en in onze zelfverklaarde wijsheid zijn we dwaas geworden. Het is dwaas te denken dat wij boven God kunnen heersen. Het is dwaas te denken dat wij autoriteit kunnen uitoefenen boven God. En het is het toppunt van dwaasheid om te denken dat wij onszelf op welke manier dan ook gelijk of zelfs boven God kunnen stellen.
Maar dat is precies wat hoogmoed doet! Het verblindt ons hart op zoveel verschillende manieren. Laat mij er een paar noemen. Het verblindt ons hart wanneer alles goed gaat en we ons vertrouwen stellen in wat ons gegeven is, in plaats van in Degene die het gegeven heeft, waardoor we onze afhankelijkheid van Hem vergeten. Het verblindt ons hart wanneer we al Zijn waarschuwingssignalen negeren en doorgaan alsof er niets aan de hand is. Dat werkt niet lang met je auto, en dat werkt ook niet lang met ons. Het verblindt ons hart wanneer we onszelf beginnen te vergelijken met anderen. Dit is een echte valkuil. We vergelijken ons vaak met anderen op het gebied van spullen: een grotere auto, een mooier huis, een nieuwere telefoon, merkkleding. We vergelijken ons met anderen op het gebied van vaardigheden: slimmer, meer getalenteerd, meer gedisciplineerd, beter met mensen, verder in onze theologie, sterker in onze bediening, zeker als we denken dat deze door God gegeven is. We vergelijken ons met anderen qua omstandigheden: ‘Mijn leven is zoveel zwaarder,’ of juist ‘Mijn leven is zoveel beter,’ of ‘ik verdien meer dan dit.’ We vergelijken ons met anderen op het gebied van relaties: ‘Mijn huwelijk is beter, mijn kinderen luisteren beter, mijn gemeente is gezonder.’
We vergelijken onszelf ook met anderen op het gebied van uiterlijk. Dat kan zelfverheerlijkend zijn: ‘Ik zie er beter uit, ik sport meer, ik eet gezonder, ik kleed me beter.’ Maar het kan ook juist zelfveroordelend zijn: ‘Ik ben te zwaar, ik zie er toch niet uit vanwege…’ Daarnaast vergelijken we onszelf vaak met een geïdealiseerde, zelfverbeelde versie van wie we denken te moeten zijn: ‘Ik zou veel verder moeten zijn in mijn heiliging, ik ben bij lange na niet de moeder, vader of echtgenoot die ik hoor te zijn, ik ben niet de persoon die ik wil zijn’. Al deze vergelijkingen voeden hoogmoed en verblinden ons hart. Ze zetten ons op de stoel van God, denkend dat wij de controle hebben en de touwtjes in handen houden. Maar net zoals bij de illustratie van de vlieger, is dat absoluut niet zo. Door onszelf of anderen te beoordelen en onze waarde of die van anderen te bepalen, verliezen we het juiste perspectief op Degene die werkelijk alle waarde geeft. Hoogmoed richt onze ogen op onszelf of op anderen, in plaats van op God.
Vergelijk dit eens met de woorden van Jezus, die precies wist wat Zijn relatie met de Vader was en welke rol Hij daarin had. In Johannes hoofdstuk vijf zegt Hij eerst in vers 19: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: De Zoon kan niets van Zichzelf doen, als Hij dat niet de Vader ziet doen…” Vervolgens in vers 22: “Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft heel het oordeel aan de Zoon gegeven” En in vers 30: “Ik kan van Mijzelf niets doen. Zoals Ik hoor, oordeel Ik en Mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet Mijn wil, maar de wil van de Vader, Die Mij gezonden heeft.” Later zegt Jezus in Johannes 8:50 dat Hij Zijn eigen eer niet zoekt. Jezus is het volmaakte tegenovergestelde van Nebukadnezar. Hij is de ware Koning die weigert om eer te grijpen, die weigert Zichzelf te verheffen, en die leeft in een volmaakte erkenning van de soevereiniteit van de Vader. En juist omdat Hij Zichzelf vernederde, heeft God Hem hoog verheven. En juist omdat Hij Zichzelf vernederde, kon Hij onze redding veiligstellen aan het kruis.
Wij zijn allemaal tot Zijn eer geschapen[2], en daarom behoren wij Hem alle eer te geven en niets voor onszelf te houden, want Hij deelt Zijn eer met geen ander. Enige eer die ons überhaupt toekomt, komt ons alleen toe vanwege Jezus. Hoogmoed verblindt het hart, maar wanneer “de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus”[3] in ons hart is gaan schijnen, dan zou ons hart helder en duidelijk moeten zien wie werkelijk alle eer toekomt. Laten we daarom met de Heer aan het werk gaan, zodat Hij ons hele hart zal verlichten en hoogmoed geen enkele plaats meer kan vinden.
GOD VERNEDERT OM OP TE RICHTEN (31-33)
“31Dit woord was nog in de mond van de koning of er klonk een stem vanuit de hemel: U, koning Nebukadnezar, wordt aangezegd: Het koningschap is van u weggegaan! 32Men zal u uit de mensenwereld verstoten en u zult uw verblijf hebben bij de dieren van het veld. Men zal u gras te eten geven zoals aan de runderen, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat u erkent dat de Allerhoogste Heerser is over het koningschap van de mensen en dat geeft aan wie Hij wil. 33Op hetzelfde ogenblik werd dat woord over Nebukadnezar voltrokken. Hij werd uit de mensenwereld verstoten, hij at gras zoals runderen, en zijn lichaam werd bevochtigd door de dauw van de hemel, totdat zijn haar zo lang werd als de veren van arenden en zijn nagels als die van vogels.” (Dan. 4:31-33)
Deze drie verzen zijn als een ijskoude douche. Nebukadnezar was al meerdere keren gewaarschuwd. Eerst subtiel in hoofdstuk twee en drie met de eerste droom en de brandende vuuroven. Daarna werd hij expliciet gewaarschuwd in zijn tweede droom. Vervolgens spoorde Daniël hem aan om zich van zijn zonden te bekeren. En zelfs daarna gaf God hem nog een heel jaar de tijd daarvoor. God was geduldig, maar God onderhandelt niet met hoogmoed. Het is óf God, óf hoogmoed. En de enige weg weg van hoogmoed is de weg naar God toe. De greep van hoogmoed in het leven van Nebukadnezar was enorm sterk, maar nooit te sterk voor God. In Zijn soevereiniteit grijpt God in, en dan is het klaar. Wij kunnen ons met alle macht vastklampen aan de illusie van controle. Wij kunnen ons met alle macht vastklampen aan onze eigen ingebeelde soevereiniteit. Maar voor God is het geen moeite om onze vingers één voor één los te wrikken. Hoe harder wij ons vastklampen, hoe groter de val die nodig is om ons te herstellen.
En dit wordt glashelder uit deze verzen: Gods doel is herstel. Daniël had al in vers 25 gezegd dat dit oordeel zou duren “totdat u erkent dat de Allerhoogste Heerser is over het koningschap van de mensen en dat geeft aan wie Hij wil.” God vernedert Nebukadnezar niet om hem te breken, maar om hem te herstellen. Daarom neemt God alles weg waarvan Nebukadnezar dacht dat het zijn grootheid bewees: zijn macht, zijn verstand, zijn koninkrijk. Waarom? Omdat hij pas toen hij dat alles kwijt was, God werkelijk helder kon zien. Dus wat is er vandaag voor jou en mij nodig om God helder te zien? Wat moeten wij verliezen om opnieuw te zien wie er werkelijk op de troon zit? Onze behoefte aan controle? Onze drang om onszelf te bewijzen? Onze honger naar waardering van mensen? Onze angst om te falen? Onze gehechtheid aan comfort? Onze vastklampen aan ons eigen beeld van hoe het leven zou moeten gaan? Onze voorkeur voor gemak boven heiliging? Alleen wanneer wij loslaten wat ons verblindt, kunnen we de God zien die al die tijd al ons in genade vasthoudt.
God snijdt weg om ons te genezen, om ons te herstellen. Israëls veertig jaar in de woestijn was zodat ze afhankelijkheid zouden leren en weer tot leven zouden komen. Jesaja 57:15 zegt, “Want zo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoge hemel en in het heilige, en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om levend te maken de geest van de nederigen, en om levend te maken het hart van de verbrijzelden.” En Job 5:18 zegt, “Want Hij doet smart aan én Hij verbindt; Hij verwondt én Zijn handen genezen.” En zegt Jezus Zelf niet in Johannes 15:2, “Elke rank die in Mij geen vrucht draagt, neemt Hij weg; en elke rank die vrucht draagt, reinigt Hij, opdat zij meer vrucht draagt.”
Dit is de liefde en goedheid van onze Heer, en dat kan in het moment soms zo moeilijk te zien zijn, maar het is waar we ons aan vast mogen klampen. Het is de waarheid van Zijn karakter waar we op mogen staan. Het is de vaste en onwrikbare hoop die wij als een anker voor onze ziel mogen hebben. God wil alles in ons afbreken wat ons ander zal vernietigen, en dus verwondt Hij zodat we genezen worden. Hebreeën 12:10-13 zegt dan ook, “… maar Hij doet dat tot ons nut, opdat wij deel krijgen aan Zijn heiligheid. 11En elke bestraffing schijnt op het moment zelf wel geen reden tot blijdschap te zijn, maar tot droefheid. Maar later geeft zij hun die erdoor geoefend zijn een vreedzame vrucht van gerechtigheid. 12Hef daarom de slappe handen op en strek de knikkende knieën, 13en maak rechte sporen voor uw voeten, opdat wat kreupel is, niet wordt ontwricht, maar veeleer genezen wordt.”
Waar Nebukadnezar vernederd werd om zijn eigen hoogmoed, werd Jezus vernederd om onze hoogmoed. Waar Nebukadnezars eer van hem werd afgenomen, legde Jezus Zijn eer vrijwillig af. In Getsemane en aan het kruis liet Jezus Zich volledig breken door datgene wat ons anders voorgoed zou breken. En Hij deed dit alles “om de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld,” dat wij door Zijn wonden genezing zouden ontvangen. God was vernederd om ons op te richten. God vernedert om ons op te richten.
HERSTEL KOMT DOOR OMHOOG TE KIJKEN (34-37)
“34Na verloop van die dagen sloeg ík, Nebukadnezar, mijn ogen op naar de hemel, want mijn verstand kwam in mij terug, en ik loofde de Allerhoogste en prees en verheerlijkte Hem Die eeuwig leeft. Zijn heerschappij is immers een eeuwige heerschappij, en Zijn Koninkrijk is van generatie op generatie. 35Al de bewoners van de aarde worden als niets geacht. Hij doet naar Zijn wil met de legermacht in de hemel en de bewoners van de aarde. Er is niemand die Zijn hand kan wegslaan of tegen Hem kan zeggen: Wat doet U? 36Op datzelfde tijdstip kwam mijn verstand weer in mij terug. Ook kwamen, tot eer van mijn koninkrijk, mijn majesteit en mijn waardigheid weer op mij terug. Mijn raadslieden en machthebbers maakten hun opwachting bij mij. Ik ben in mijn koningschap hersteld. Mij werd zelfs uitzonderlijke grootheid verleend. 37Ik, Nebukadnezar, prijs, roem en verheerlijk nu de Hemelkoning, omdat al Zijn daden waarheid zijn en Zijn paden gerechtigheid: Hij is in staat te vernederen wie in hoogmoed hun weg gaan.” (Dan. 4:34-37)
Net zoals het eerste deel van de droom precies uitkwam zoals voorspeld, zo werd ook het tweede deel werkelijkheid. Na zeven jaar sloeg Nebukadnezar zijn ogen op naar de hemel. Dit is niet zozeer een fysiek opkijken, maar een geestelijk opkijken, en het keerpunt van het hele hoofdstuk! Hoogmoed kijkt horizontaal en naar binnen. Hoogmoed richt zich op onszelf en op de mensen om ons heen. Maar nu kijkt hij omhoog. Met andere woorden: hij geeft zich over in nederigheid. Op dat moment keerde zijn verstand terug; het gezonde verstand dat alles correct kan beoordelen en niets anders kan concluderen dan dat, in alle nederigheid en overgave, God de enige oplossing is. Zoals Psalm 121:1–2 zegt: “1Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal. 2Mijn hulp is van de HEERE Die hemel en aarde gemaakt heeft.”
In dat moment van geestelijke overgave kan er niets anders zijn dan God prijzen en Hem alle eer geven die Hem toekomt. En dat is precies wat Nebukadnezar doet. Hij zegt: “ik loofde de Allerhoogste en prees en verheerlijkte Hem Die eeuwig leeft. Zijn heerschappij is immers een eeuwige heerschappij, en Zijn Koninkrijk is van generatie op generatie. 35Al de bewoners van de aarde worden als niets geacht. Hij doet naar Zijn wil met de legermacht in de hemel en de bewoners van de aarde. Er is niemand die Zijn hand kan wegslaan of tegen Hem kan zeggen: Wat doet U?” Wat een diepe waarheid! Tot dat moment had hij nog nooit zo helder gezien. Zijn woorden zijn nederig, eerbiedig en vol aanbidding. Hij erkent Gods absolute soevereiniteit en eer. Hij erkent zijn eigen nietigheid en geeft zich volledig over, waarbij hij alleen Hem prijst. Dit is een geestelijke overgave van het hart. Iets wat ieder van ons, in welke mate dan ook, zo hard nodig heeft. Het is een overgave waarin hoogmoed plaatsmaakt voor nederigheid, zodat God ons kan herstellen. En dat is precies wat er gebeurt. Op datzelfde moment wordt hij hersteld. Zijn verstand en waardigheid keren terug, zijn koningschap wordt hersteld, en hij wordt zelfs geëerd.
Weet je, wij willen zo graag het herstel zonder de overgave en de zegeningen zonder het onderwerpen. We willen zo graag Zijn hulp maar tegelijk ook blijven vasthouden aan onze onafhankelijkheid. Maar dat is niet hoe het werkt; hoe graag we dat ook zouden willen. Zo vaak bidden we voor onze relaties, onze carrières, onze gezondheid, of ons emotioneel of geestelijk leven terwijl we ons krampachtig blijven vastklampen aan onze hoogmoed. Maar er kan geen herstel zijn terwijl we daaraan vasthouden. We kunnen niet vernieuwd worden en ook de controle houden. De hoogmoed moet eerst ten einde komen. De vrijheid is niet te vinden in de hoogmoed, want dat zal onvermijdelijk in elkaar storten. Echte vrijheid is te vinden door je over te geven en te erkennen dat hij sowieso al de touwtjes in handen had.
Herstel begint als we onze ogen weghalen van onszelf en op God richten. Herstel begint als we de controle aan Hem geven. Herstel begint als erkennen dat Hij regeert over ons leven. Herstel begint als we al onze hoogmoed belijden, Hem de eer geven, en erkennen dat Zijn soevereiniteit onze enige hoop is. Jezus in Getsemane wierp Zijn gezicht ter aarde[4] en “heeft […] met luid geroep en onder tranen gebeden en smeekbeden geofferd aan Hem Die Hem uit de dood kon verlossen. En Hij is uit de angst verhoord.”[5] Jezus heeft gehoorzaamheid geleerd in Zijn perfecte overgave aan de Vader door voor ons aan het kruis te gaan, de ultieme test van nederig te doorstaan, zodat de ultieme vernedering ons bespaard kan blijven.
Nebukadnezar concludeert in vers 37, “Hij is in staat te vernederen wie in hoogmoed hun weg gaan.” Hij heeft dit op de harde manier moeten leren, maar het resultaat is dat hij in datzelfde vers ook kan zeggen, “Ik, Nebukadnezar, prijs, roem en verheerlijk nu de Hemelkoning, omdat al Zijn daden waarheid zijn en Zijn paden gerechtigheid.” Ik ben er van overtuigend dat wij later in de hemel Nebukadnezar tegenkomen, en wat een ontmoeting zal dat zijn als we hem kunnen danken voor zijn woorden hier in dit hoofdstuk die ons hebben behoed voor erger, omdat we op tijd tot inkeer zijn gekomen zodat we met Hem onze Heer eeuwig kunnen prijzen en roemen verheerlijken. Wat een dag zal dat zijn!
CONCLUSIE
Wat een belofte vinden we in dit hoofdstuk! Geen hart is te hoogmoedig en geen leven te gebroken dat niet door God hersteld kan worden, als we ons maar buigen. En als dat voor de eerste keer vandaag is, dan is het voor de eerste keer. En als dat voor de zoveelste keer is, dan is het maar voor de zoveelste keer, maar buig! Leg je hoogmoed neer. Kijk omhoog. Zie je God aan. Herstel begint hier.
Laten we bidden.
[1] Zie ook 1 Kro. 16:28-29; Ps. 96:7-8; Ps. 115:1
[2] Jes. 43:7
[3] 2 Kor. 4:6
[4] Mat. 26:39; Mk. 13:35
[5] Heb. 5:7