De laatste oproep
Openbaring 22:8-21
Als je ooit op een luchthaven op jouw vetrekkende vlucht heb zitten wachten, dan heb je ongetwijfeld diverse omroepen moeten aanhoren. Sommige relevant, meesten niet. Een zo’n omroep is de laatste oproep voor een passagier die dan nog een vliegtuig in moet stappen. Vaak gaat zo’n laatste oproep als volgt: ‘Wil Dhr. Jansen onmiddellijk naar gate x toe komen om de vlucht te boarden anders zijn wij genoodzaakt om uw bagage uit het vliegtuig te halen.’ Als Dhr. Jansen niet op tijd de vlucht instapt, dan gaat hij niet met die vlucht mee. Wanneer de deur aan de gate eenmaal gesloten is, komt er niemand meer door. Dit geldt ook voor Gods laatste oproep. Als God Zijn laatste oproep aan jou doet klinken, en jij geeft daar geen gehoor aan, of je bent met andere dingen bezig in plaats van dat je jouw instapkaart paraat hebt, dan zal Hij de deur sluiten en dan kom jij er niet in. Vandaar, dat aan het einde van de Bijbel wij Gods laatste oproep zien. God, die de mens al duizenden jaren uitnodigt, geeft als Zijn laatste woorden aan de mens, Zijn laatste uitnodiging, de laatste oproep!
Openbaring 22:8-21
Nogmaals, wij bevinden ons in het laatste hoofdstuk van de Bijbel.
In de tijdlijn van Openbaring bevinden wij ons dus ook aan het einde, wat eigenlijk het begin van de eeuwigheid is, waarin God de nieuwe hemel en nieuwe aarde schept.
Vers 8 – “En ik, Johannes, ben het die deze dingen gezien en gehoord heb. En toen ik ze gehoord en gezien had, viel ik neer om te aanbidden voor de voeten van de engel die mij deze dingen liet zien.”
Degenen aan wie deze brief, de Openbaring naartoe gezonden zou worden, kenden de apostel Johannes, vandaar dat hij zichzelf hier dan ook bij zijn eigen naam noemt.
Zijn naam voegt iets toe aan de geloofwaardigheid van de Openbaring, juist omdat zij hem persoonlijk kenden en zij hem vertrouwden.
Johannes garandeert hiermee dat hij de Openbaring persoonlijk gezien en gehoord heeft.
De combinatie van ‘zien en horen’ werd in de oudheid beschouwd als een garantie voor betrouwbare kennis van zaken. Kortom, het was een manier om aan te geven dat zijn getuigenis waar is.
Ik heb al vaker gezegd dat aanbidding van God vaak een respons is op wie God is en wat Hij doet of gedaan heeft. M.a.w. wanneer ik tot het besef kom van een eigenschap van God of wat Hij gedaan heeft of aan het doen is, dan is mijn respons daarop, aanbidding.
Dit uit zich soms in dankbaarheid, in lofprijs, in zang, in stilte, in tranen, in vernieuwde toewijding, in gehoorzaamheid, enz.
Hoe dan ook, het geest vervulde kind van God geeft zijn/haar respons op God altijd in de vorm van aanbidding, en dit zien wij ook in Johannes. Hij schrijft:
“En toen ik ze gehoord en gezien had, viel ik neer om te aanbidden voor de voeten van de engel die mij deze dingen liet zien.”
Blijkbaar is Johannes zo onder de indruk van de grootsheid van de Openbaring dat hij in een opwelling van emotie neervalt in aanbidding.
Het was ongetwijfeld niet zijn bedoeling om de engel te aanbidden of te vereren, maar hij was kennelijk gewoon zo ontdaan dat hij zichzelf een beetje kwijtraakte.
Uiteindelijk was zijn respons wel goed, zijn hart was oprecht, alleen uitte het zich niet richting de juiste.
Vers 9 – “En hij zei tegen mij: Pas op dat u dat niet doet! Want ik ben een mededienstknecht van u en van uw broeders, de profeten, en van hen die de woorden van dit boek in acht nemen. Aanbid God.”
De engel zegt meteen om niet voor zijn voeten neer te vallen in aanbidding omdat de engel slechts een mededienstknecht is van Johannes.
De engel zegt ook dat hij een mededienstknecht is van de broeders van Johannes, de profeten. Hiermee stelt hij Johannes gelijk aan de grote profeten van de Bijbel.
En, de engel zegt dat hij een mededienstknecht is van ons, wij die de woorden van de Openbaring in acht nemen.
Tot meerdere malen toe staat in Openbaring dat de woorden van de Openbaring in acht genomen moeten worden.
Dit geeft op zich aan dat Openbaring niet een gesloten boek is, zoals veel onwetenden dat beweren, maar dat het juist door de kerk van Jezus Christus bestudeerd dient te worden zodat de volgelingen van Jezus de woorden daadwerkelijk in acht kunnen nemen.
En dan zegt de engel: “Aanbid God.” Punt uit! Deze vermaning was voor sommige lezers in de zeven gemeenten nodig, want in dat gebied kwam namelijk engelenverering voor. Dit komt trouwens vandaag de dag nog steeds voor.
Vers 10 – “En hij zei tegen mij: Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij.”
Toen God zo’n 2.600 jaar geleden de visioenen over de grote verdrukking, de antichrist en de toekomst van Israël aan de profeet Daniël gaf, zei God dat hij alles dat Daniël gezien en gehoord had moest opschrijven, zoals God dat ook bij Johannes heeft gedaan.
Tegen Daniël zei God om het opgeschrevene te verzegelen omdat het betrekking heeft op de verre toekomst.
Hier wordt Johannes gezegd om de woorden van de profetie, Openbaring juist niet te verzegelen omdat de tijd juist nabij is.
Het feit alleen al dat God niet wil dat de Openbaring verzegeld wordt, oftewel dat het niet gelezen of bestudeerd wordt in de kerken, geeft duidelijk aan dat het Gods wens is dat Zijn kerk het juist leest, bestudeerd en het in acht neemt.
De reden hiertoe is omdat de tijd nabij is; de tijd dat Jezus de gemeente op zal nemen waardoor de wereld door de verdrukking heen zal gaan en vervolgens Jezus Christus terugkomt naar de aarde om het duizendjarig vrederijk in te luiden.
Tegenwoordig zijn veel kerken nalatig in het bestuderen en het verkondigen van de Openbaring. Kerken beginnen er niet aan! Maar dit was in de eerste gemeente absoluut niet het geval.
Bijvoorbeeld, de apostel Paulus verbleef volgens Handelingen 17 drie sabbatdagen bij de Thessalonicenzen; hooguit 27 dagen.
In die korte periode ging Paulus met hen in gesprek vanuit de Schriften, d.w.z. het Oude Testament.
In zowel zijn 1e alsook zijn 2e brief aan de Thessalonicenzen schreef Paulus uitvoerig over de opname van de gemeente, over de komst van de antichrist, over de verdrukking, over de wederkomst van Christus en dan schrijft hij deze woorden:
2 Thessalonicenzen 2:5 – “Herinnert u zich niet dat ik u deze dingen zei, toen ik nog bij u was?”
Paulus geeft hiermee aan dat hij het niet alleen over de kruisiging, de dood en de opstanding van Jezus had toen hij drie weken lang met de Thessalonicenzen doorbracht, maar dat hij hen ook onderwees over de eindtijd, over de opname, de verdrukking, de antichrist en de wederkomst van Jezus Christus.
Paulus schreef deze brieven rond het jaartal 50 n.Chr. Het was dus gebruikelijk dat de kerken zich bezighielden met de eschatologie, de eindtijd leer.
De vermaning om de woorden van de profetie van Openbaring niet te verzegelen is dus meer van toepassing op de kerk van onze tijd en niet op de kerk van Paulus z’n tijd.
Vers 11 – “Wie onrecht doet, laat hij nog meer onrecht doen. En wie vuil is, laat hij nog vuiler worden. En wie rechtvaardig is, laat hij nog meer gerechtvaardigd worden. En wie heilig is, laat hij nog meer geheiligd worden.”
Afgelopen zondag hebben wij gekeken naar wat Openbaring bedoeld met dat de tijd nabij is. Openbaring 1:3 zegt:
Openbaring 1:3 – “Zalig is hij die leest en zijn zij die horen de woorden van de profetie, en die in acht nemen wat daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.”
Openbaring begint in hoofdstuk 1 met de verklaring dat de tijd nabij is, én Openbaring eindigt hier in hoofdstuk 22 met dezelfde verklaring, dat de tijd nabij is.
Tot drie keer toe zegt Jezus in hoofdstuk 22 dat Hij spoedig komen zal. Dit betekent dat de opname van de kerk ophanden zijnde is.
Dit is dan ook de reden voor vers 11: “Wie onrecht doet, laat hij nog meer onrecht doen. En wie vuil is, laat hij nog vuiler worden. En wie rechtvaardig is, laat hij nog meer gerechtvaardigd worden. En wie heilig is, laat hij nog meer geheiligd worden.”
Omdat de komst van Jezus zo nabij is, als de mensen de woorden van de profetie niet in acht nemen, zullen degenen die onrecht doen, nog meer onrecht doen, degenen die vuil zijn, nog vuiler worden.
M.a.w., als deze profetische woorden van God door deze mensen verworpen worden, dan is er niets meer dat God tegen hun te zeggen heeft. Dan is God uitgepraat, want deze mensen zullen niets anders van God aannemen.
Daarentegen, degenen die rechtvaardig en heilig zijn, zullen onbetwistbaar meer gerechtvaardigd en geheiligd worden, want dat is het effect van het Woord van God op het hart van de ware wedergeboren Christen.
Zoals ik vorige week zei: Nadat wij de Openbaring hebben gelezen en bestudeerd horen wij meer van Jezus Christus te houden, horen wij meer te willen zijn zoals Christus is, horen wij te verlangen naar onze verheerlijkte lichamen, horen wij ons uit te strekken naar de opname en naar de eeuwigheid.
Dit is wat de imminente, de nabije en zekere komst van Christus, met de Christen hoort te doen.
Vers 12 – “En zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om aan ieder te vergelden zoals zijn werk zal zijn.”
Begrijp dit niet verkeerd, onze redding is zuiver en alleen een kwestie van Gods genade. Maar, voor de goede werken die wij hier op aarde verrichten in Christus, zullen wij beloond worden.
Tegelijkertijd zal Zijn loon voor de weerbarstige ongelovigen zich uiten in Zijn veroordeling en eeuwige straf.
“Het enkelvoud ‘zijn werk’ karakteriseert iemands leven als één geheel.” (CvB)
Wat karakteriseert jouw leven? Is het de vrucht van het geloof, de vrucht van de Geest of is het de werken van ongeloof, de werken van het vlees?
Vers 13 – “Ik ben de Alfa, en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste.”
Dit is reden genoeg om de woorden van Openbaring in acht te nemen, want hiermee zegt Jezus dat alles, maar dan ook alles in Hem te vinden is en onder Zijn controle is.
“Het gaat hier om drie paren van titels die uitersten noemen; de achterliggende gedachte is dat Christus ook alles wat ertussen ligt omvat: wie het begin en het einde vormt, controleert het geheel.” (CvB)
Vers 14 – “Zalig zijn zij die Zijn geboden doen, zodat zij recht mogen hebben op de Boom des levens, en opdat zij door de poorten de stad mogen binnengaan.”
Zalig zijn, oftewel dolgelukkig zijn is een gevolg van het doen van het Woord van God, door daders te zijn van Gods Woord.
Als God verklaart dat Jezus de weg, de waarheid en het leven is, en dat er geen andere weg mogelijk is om het eeuwig leven te krijgen dan moet ik mij daaraan houden.
Als de Bijbel verklaart dat ik me moet bekeren van mijn zonden en mezelf tot God richten om eeuwig leven te krijgen, dan moet ik me daaraan houden.
Als de Bijbel verklaart dat mijn zonden alleen vergeven kunnen worden door mijn geloof in en navolging van Jezus Christus, dan moet ik me daaraan houden.
Het doen van Gods Woord, mij houden aan Zijn voorschriften voor de redding geeft mij recht op de Boom des Levens, op toegang tot het nieuwe Jeruzalem.
Vers 15 – “Maar buiten bevinden zich de honden, de tovenaars, de ontuchtplegers, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder die de leugen liefheeft en doet.”
Met buiten bedoeld de Bijbel, buiten het nieuwe Jeruzalem, buiten de nieuwe schepping, buiten de nieuwe hemel en nieuwe aarde.
En voor deze plaats dat buiten is geeft het boek Openbaring als enige aanduiding ‘de poel van het vuur’.
De honden die hier genoemd worden zijn geen letterlijke honden, maar dit zijn mensen die volgens Paulus en Petrus valse leer brengen. Volgens Deuteronomium 23:18 zijn het mannelijke prostituees.
Over de overigen die niet de hemel in zullen komen hebben wij het al eerder over gehad.
Vers 16 – “Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden om bij u in de gemeenten van deze dingen te getuigen. Ik ben de Wortel en het Nageslacht van David, de blinkende Morgenster.”
Wij zien hier dat de gehele Openbaring d.m.v. o.a. de engel aan Johannes is gecommuniceerd, om in eerste instantie door te geven aan de zeven gemeenten in Klein Asia, en in het verlengde daarvan aan de gehele kerk van Jezus Christus, dus ook aan ons.
Dit getuigt nogmaals dat het geen gesloten boek is, maar dat het juist gelezen en bestudeerd dient te worden, ook nu, anno 2017.
Met de verklaring van Jezus dat Hij zowel de Wortel alsook het Nageslacht van David is, zegt Jezus dat Hij zowel de stamvader alsook de nakomeling van Koning David is, wat menselijk gezien onmogelijk is.
Het is een beetje te vergelijken met als ik zeg dat ik de Opa van Jordan ben en tegelijk ben ik Jordan’s kleinkind.
Jezus verklaart hiermee dat Hij God is. Met de benoeming van zichzelf als ‘Ik Ben’ de Wortel en het Nageslacht, zegt Jezus dat Hij God is.
Jezus is ook de blinkende Morgenster.
Het idee achter de morgenster is dat het boven alle andere sterren uit, schittert; het blinkt uit!
De ster Sirius en ook de planeet Venus schitteren het felst vlak voor de zonsopgang, vandaar de naam morgen-ster.
En zo is ook Jezus. Hij schittert, Hij blinkt uit vóór de dageraad dat Hij de kerk op gaat nemen.
Vers 17 – “En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En laat hij die het hoort, zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft, komen; en laat hij die wil, het water des levens nemen, voor niets.”
Omdat de Openbaring voornamelijk gaat over de wederkomst van Jezus Christus is het aannemelijk dat de Geest van God en de bruid, d.w.z. de kerk van Jezus Christus, tegen Jezus zeggen: ‘Kom!’
Zoals ik vorige week zei moet het bestuderen van de Openbaring iets met de Christen en de kerk doen.
Een van de dingen dat de Openbaring in het leven van de Christen bewerkstelligt is dat de Christen er meer naar verlangt om Jezus te zien komen om de kerk op te nemen.
Het is dus zeer aannemelijk dat de Heilige Geest die in elke wedergeboren Christen leeft, én de kerk, samen willen dat Jezus komt.
Maar, dit is slechts één kant van de medaille. De Heilige Geest is momenteel in de wereld aan het werk om de mensen naar Jezus toe te trekken.
De kerk die bepaald wordt door de Heilige Geest, die de Grote Opdracht uitvoert vertellen mensen in de wereld over Jezus om hun naar Jezus toe te trekken.
Het is dus prachtig om te zien dat God hier in de laatste verzen van de Bijbel de laatste oproep doet naar de mensheid om naar Jezus Christus te komen. “De Geest en de bruid zeggen: Kom!”
Kom tot Jezus, kom en ontvang vergeving van zonden, kom en ontvang het echte leven, kom en ontvang het eeuwig leven, kom en ontvang alle beloften van de Bijbel en van de Openbaring. Kom!
De uitnodiging gaat uit naar allen die het horen, d.w.z. die er oor naar hebben, die het willen horen. Het gaat uit naar allen die dorst hebben naar God, en het gaat uit naar allen die willen.
God zal niemand dwingen om te komen, maar God doet er alles aan om mensen te overtuigen, om mensen naar Jezus toe te trekken, want Hij wil dat geen enkel persoon verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen.
Vers 18-19 – “18Want ik getuig aan ieder die de woorden van de profetie van dit boek hoort: Als iemand iets aan deze dingen toevoegt, zal God hem de plagen toevoegen die in dit boek geschreven zijn. 19En als iemand afdoet van de woorden van het boek van deze profetie, zal God zijn deel afdoen van het boek des levens, en van de heilige stad, van de dingen die in dit boek geschreven zijn.”
Deze twee verzen vormen een ernstige waarschuwing om de inhoud van het boek Openbaring niet te veranderen. Dezelfde waarschuwing staat ook in Deuteronomium 4:2.
De waarschuwing is dusdanig streng omdat Gods boodschap in Openbaring van levensbelang is voor Zijn kerk.
De inhoud van het boek Openbaring mag op geen enkele wijze worden verminkt.
Dit betekent ook dat men geen selectief gebruik mag maken van de Openbaring.
D.w.z. dat geen enkel mens zelf mag bepalen wat wel en niet van toepassing is voor hem/haar, of voor de kerk.
Dit gebeurt trouwens veel te vaak. Een maand geleden kwam een bezoeker in de dienst en die persoon zei dat zij haar voorganger had gevraagd om Openbaring met de kerk door te nemen.
Het antwoord van deze voorganger was dat het niet relevant is, niet van toepassing op onze tijd.
De waarschuwing om niets toe te voegen of niets af te doen is trouwens van toepassing op de gehele Bijbel.
Wie dat toch op een of andere manier doet, zal Gods straf niet ontlopen.
Dit verbod impliceert dat de gehele Bijbel, en in het bijzonder, Openbaring compleet is, waardoor geen aanvulling nodig is.
Vers 20 – “Hij Die van deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen. Ja, kom, Heere Jezus!”
Jezus, de getrouwe Getuige zegt wederom dat Hij spoedig komen zal waarop Johannes ‘Amen’ zegt en uitroept ‘Ja, kom, Heere Jezus!’
De Openbaring heeft zo’n grote impact op Johannes gehad, dat hij met reikhalzend verlangen uitziet naar de opname van de kerk.
Dit is het teken dat de Openbaring een impact op jouw leven heeft gehad; het verlangen naar de opname!
De apostel Paulus geeft ons drie bewijzen van de wedergeboorte. Hij schrijft over de wijze waarop de Christenen in Thessaloniki tot geloof zijn gekomen:
1 Thessalonicenzen 1:9b-10 – De Thessalonicenzen zijn tot geloof gekomen door “9bhoe u zich van de afgoden tot God bekeerd hebt om de levende en waarachtige God te dienen, 10en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Die Hij uit de doden heeft opgewekt, namelijk Jezus, Die ons verlost van de komende toorn.”
Een bewijs van de wedergeboorte is dat je Jezus Christus uit de hemelen verwacht, oftewel dat je met hart en ziel naar de opname van de kerk verlangt!
Kan jij vanmorgen, zoals Johannes, met heel je hart en ziel zeggen: “Ja, kom, Heere Jezus!”?
Vers 21 – “De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.”
In zijn eigen woorden sluit Johannes de brief af die in eerste instantie in de zeven gemeenten in Klein Asia gelezen werden, en die uiteindelijk ook tot ons is gekomen.
Het is wel heel bijzonder dat de Bijbel met de genade van onze Heere Jezus Christus eindigt.
Alles is genade! De reden dat je hier vanmorgen zit als wedergeboren Christen is uit genade. Als je hier vanmorgen bent en je bent nog geen wedergeboren Christen, dan ben je hier uit genade.
- Genade zo oneindig groot. Dat ik die 't niet verdien, het leven vond, want ik was dood en blind, maar nu kan 'k zien.
- Genade die mij heeft geleerd te vrezen voor het kwaad. Maar ook als ik mij tot Hem keer, dat God mij niet verlaat.
- Want Jezus droeg mijn zonden last en tranen aan het kruis. Hij houdt mij door genade vast en brengt mij veilig thuis.
- Als ik daar in zijn heerlijkheid mag stralen als de zon, dan prijs ik Hem in eeuwigheid dat ik genade vond. Dan prijs ik Hem in eeuwigheid dat ik genade vond.