Vers 13-14 – “¹³Toen werden kinderen bij Hem gebracht, opdat Hij de handen op hen zou leggen en zou bidden; maar de discipe-len bestraften hen. ¹⁴Maar Jezus zei: Laat de kinderen begaan en verhinder hen niet bij Mij te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen.”

1. Het was destijds gebruikelijk dat men hun kinderen naar een Rabbijn toe brachten om hem voor hun kinderen te laten bid-den. En dus ook nu brachten mensen hun kinderen naar Jezus toe voor gebed.
2. Ongetwijfeld wisten deze ouders wie Jezus was, en dus be-tekende het veel meer voor deze ouders om hun kinderen juist bij Jezus te brengen.
   1. Dit laat ons enerzijds zien dat de ouders het allerbeste voor hun kinderen voor ogen hadden, en anderzijds dat Jezus zeer benaderbaar was voor de gewone mensen.
   2. Jezus houdt van kinderen. Wij zagen in hoofdstuk 18 dat Jezus een kind op pakte en het als voorbeeld gebruikte om de discipelen te leren dat zij zichzelf moesten vernederen tot het niveau van een kind om uberhaupt het Koninkrijk der hemelen in te kunnen gaan.
   3. Tot meeerdere malen toe zien wij in de Evangeliën dat Jezus kinderen genas, en in Mattheüs 9 lezen wij dat Jezus het dochtertje van Jaïrus uit de dood had opgewekt.

• Deze ouders hadden moeten weten, dat voor hun kinderen, een ontmoeting met Jezus een levensveranderende impact op hun zou hebben. Vandaar dat God hen bewoog om hun kinde-ren per se bij Jezus te brengen.
  1. Vandaag de dag verlangt God er nog steeds naar dat ook wij, wedergeboren ouders, onze kinderen bij Jezus brengen.
  2. Alleen doen wij dat nu door voor hen en met hen elke dag tot Jezus te bidden, tot God de Vader te bidden.
     1. Jullie die kleintjes hebben kunnen hen elke dag opnieuw bij Jezus brengen in gebed. Dit kan al met een pasgebore-ne; sterker nog, dit kan zelfs al in de moederschoot.
        1. Door voor en met je kinderen te bidden leer je hen ook zelf tot God te bidden. Laat hen ook zelf bidden. En wanneer God Zichzelf aan hen bewijst, attendeer hen erop.
           1. Wanneer God hun gebeden verhoort, atten-deer hen erop dat God hun gebeden heeft ver-hoord. Dit zal hun geloof in en hun vertrouwen op God alleen maar doen groeien.
        2. Jullie die kleintjes hebben kunnen jullie kinderen elke dag opnieuw bij Jezus brengen door de Bijbel met hen te lezen.
           1. Lees een stukje voor en leg het uit op hun niveau.
           2. Leer je kinderen te lezen door de Bijbel, of een bijbelgetrouwe kinderbijbel te lezen.

• Jullie die kleintjes hebben kunnen jullie kinderen ook bij Jezus brengen door hen elke zondag mee te nemen naar de kerk, oftewel de zondagsschool of de crèche.
  1. In de zondagsschool en de crèche staat Jezus Christus centraal. Het is echt een gemis voor je kind als hij/zij niet regelmatig komt.

1. Jonge kinderen zijn nou eenmaal aangetrokken tot Jezus. Ik geloof voor geen seconde dat de kinderen die bij Jezus gebracht werden tegen zaten te spartelen; zelfs niet eens de aller eenkennigsten.
   1. Integendeel geloof ik dat zij zich zo tot Jezus aange-trokken voelde, omdat zij doorhadden dat Jezus hen on-voorwaardelijk liefhad.
      1. En zo ook met onze kleintjes. Breng hen dagelijks bij Jezus, terwijl zij nog voor Hem openstaan.
   2. Er zijn mensen die het niet eens zijn met mij/ons dat wij kinderen niet toelaten in de volwassendienst. En dan zeggen zij: “Laat de kinderen begaan en verhinder hen niet bij Mij te komen.”
      1. Ten eerste is Jezus niet slechts aanwezig in de volwassen-dienst.
      2. Ten tweede, het is veel beter voor een kind om het Woord van God op hun eigen leerniveau mee te krijgen dan dat zij naar een saaie volwassen preek moeten gaan luisteren.
         1. Wij zijn er stellig van overtuigd dat wij onze kinderen bij Jezus moeten brengen; vandaar dat wij een aparte kinder-bediening hebben die zich toespitsts op het leerniveau van kinderen.
      3. Er zijn ook mensen die deze verzen gebruiken als bewijs dat men hun babies moeten dopen d.m.v. de kinderdoop.
         1. Er zit geen enkel druppeltje water in deze verzen!
      4. Wat er wel in deze verzen te vinden is, is de verklaring van Jezus dat het Koninkrijk der hemelen voor ‘zodanigen’ is. Markus en Lukas zeggen dat het Koninkrijk voor ‘zulke men-sen’ bestemd is.
         1. Het gaat hier om kleine kinderen. Dit zijn kinderen die niet toerekenbaar zijn. M.a.w. zij zijn nog niet toerekeningsvatbaar om òf vóór òf tegen Jezus te kunnen kiezen.
            1. Dit leert ons dus dat kleine kinderen die vroegtijdig sterven wél in de hemel terecht komen.
               1. 2 Samuël 12:22-23 – “²²David antwoordde: “Ik heb gevast en gehuild toen het kind nog leefde, want ik zei tegen mijzelf: ‘Misschien zal de HEERE toch nog genade tonen en hem laten leven.’ ²³Maar waarom zou ik vasten nu hij dood is? Kan ik hem daardoor terug-brengen? Ik zal ooit naar hem toegaan, maar hij zal niet bij mij terugkomen”.”
                  1. Hier spreekt Koning David over zijn zoontje die slechts één week oud was geworden.
                     • David was ervan bewust dat hij ooit naar dit zoontje toe zou komen; m.a.w. naar de hemel, waarin David geloofde.
                  2. Op grond van het feit dat de God van de Bijbel een recht-vaardige God is, én op basis van wat Jezus hier zegt, én op basis van het voorbeeld van het sterven van de zoon van Koning David, geloof ik dat als kleine kinderen, die niet toere-keningsvatbaar zijn, vroegtijdig sterven, zij wél in de hemel terecht komen.

• De discipelen van Jezus bestraften de ouders die hun kinde-ren bij Jezus brachten.
  1. Blijkbaar hadden zij haast om Jezus naar Jeruzalem te krijgen zodat Hij zich daar kon manifesteren als de Messias.
  2. Hoe dan ook, zij hadden totaal geen geduld voor de kinde-ren, vandaar dat Jezus, volgens Markus het hen zeer kwalijk nam dat zij de kinderen weerhielden om bij Jezus te komen.
     1. Als Jezus zo fel tegen Zijn discipelen in ging toen zij de kinderen van Jezus af wilde houden, geloof ik dat Jezus, anno 2014 er nog steeds niet van gedient is wanneer ou-ders hun kinderen niet bij Jezus laten komen.

Vers 15 – “¹⁵En nadat Hij de handen op hen gelegd had, vertrok Hij vandaar.” Vers 16 – “¹⁶En zie, er kwam iemand naar Hem toe en die zei tegen Hem: Goede Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te hebben?”

1. Hier heb je een jongeman die rijk is en volgens Lukas ook een leidinggevende. Het kan zijn dat hij een leidinggevende rol had in een synagoge of zelfs in het sanhedrin.

Hoe dan ook, het was iemand van aanzien.

1. Volgens Markus 10 rende hij naar Jezus toe en viel voor Jezus op z’n knieën neer.

1. Blijkbaar was het voor hem een dringende zaak om specifiek met Jezus hierover te spreken. Blijkbaar had hij een hoge dunk van Jezus. Blijkbaar wist hij bij wie hij het moest zoeken.
   1. Maar ondanks dat hij bij de Juiste gekomen was, was zijn insteek fout.
   2. Hij was kennelijk een ambitieus persoon; iemand die pro-actief was, iemand die wist te presteren. Want hij was jong, rijk én hij bekleedde een leidinggevende positie in de maat-schappij. Dit word je niet zomaar gegeven.
   3. En net zoals hij deze dingen bereikt had d.m.v. het preste-ren, d.m.v. het ‘dingen doen’, dacht hij dat hij het eeuwige leven zou kunnen hebben door eigen prestatie.
      1. Vandaag de dag willen mensen ook in een goed daglicht bij God komen door eigen prestatie. Mensen willen hun heil verdienen. Maar bij God werkt het niet zo.
         1. Het allerbeste dat de mens God kan bieden om op basis van eigen prestatie in de hemel te kunnen ko-men, wordt door Jesaja 64:6 beschouwd als een be-zoedeld kleed, oftewel maandverband.
            1. Er is totaal geen kans voor de mens om op basis van eigen prestatie de hemel in te komen. Dus ook niet voor deze opwaarts mobiele yuppie!

Vers 17 – “¹⁷Hij zei tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Nie-mand is goed behalve Eén, namelijk God. Maar wilt u tot het le-ven ingaan, neem dan de geboden in acht.”

1. Door Jezus ‘Goede Meester’ te noemen had deze man iets bij-zonders in Jezus moeten gezien hebben.
   1. En door de vraag te stellen: “Waarom noemt u Mij goed?” stelt Jezus deze man in de gelegenheid om te beleiden dat Jezus inderdaad God is. Maar hij gaat er niet op in.
      1. Hij had kunnen zeggen dat hij Jezus ‘Goede Meester’ noemde omdat hij inzag dat Jezus door en door goed was waardoor hij Jezus met God gelijk had kunnen stellen.
         1. Hij had net zoals Thomas kunnen zeggen: “Mijn Heere en mijn God”. Maar dat deed hij niet. (Joh. 20:28)
      2. Door te zeggen dat niemand goed is behalve Eén, namelijk God, zegt Jezus dat òf Hij Zelf niet goed is, òf Hij Zelf God is. Indirect bevestigd Jezus hier dat Hij God is. En dan zegt Jezus:

• “Maar wilt u tot het leven ingaan, neem dan de geboden in acht.”
  1. Jezus bedoelt hier absoluut niet mee dat men het eeuwig leven kan krijgen door zich aan de geboden te houden.
  2. Wat Jezus hier doet is de man benaderen op zijn niveau. Jezus spreekt zijn taal. En Jezus doet dit om de man in te laten zien dat hij uberhaupt niet in staat is om iets goeds te kunnen doen om het eeuwig leven te kunnen krijgen.

Vers 18-19 – “¹⁸Hij zei tegen Hem: Welke? Jezus zei: U zult niet doden⁽⁶⁾; u zult geen overspel plegen⁽⁷⁾; u zult niet stelen⁽⁸⁾; u zult geen vals getuigenis afleggen⁽⁹⁾; ¹⁹eer uw vader en moe-der⁽⁵⁾; en: u zult uw naaste liefhebben als uzelf.”

1. Het is opvallend dat Jezus slechts vijf van de tien geboden noemt en vervolgens de opsomming van deze vijf geboden.
   1. De eerste vier van de tien geboden hebben allemaal te maken met de relatie tussen de mens en God.
   2. De laatste zes van de tien geboden hebben alleemaal te maken met het intermenselijke, oftewel, hoe men met elkaar hoort om te gaan.
      1. Het is opvallend dat Jezus alleen de geboden noemt die te maken hebben met hoe men met elkaar hoort om te gaan.
   3. De reden dat Jezus alleen deze noemt is omdat hij de man wil laten zien dat het naleven van deze geboden alleen moge-lijk is wanneer men het eeuwig leven reeds in bezit heeft.
      1. a.w. men is zuiver in staat om deze geboden na te leven wanneer men zich aan de eerste vier geboden houdt.
         1. De eerste vier geboden hebben te maken met een goede relatie tussen God en de mens. En dat is de sleutel om de overige zes geboden na te kunnen leven.
         2. Ik zelf ben niet in staat om de zes geboden na te leven zonder dat ik de kracht van God de Heilige Geest tot mijn beschikking heb. En zelfs dan, zal ik in dit leven de gebo-den nooit volledig kunnen naleven. Ik zal daarin tekort blijven schieten.

• Daarom heeft God mij/ons Zijn genade gegeven; om-dat Hij van tevoren al wist dat wij niet in staat zouden zijn om zondeloos te leven. Maar kijk wat de man tegen Jezus zegt:

Vers 20 – “²⁰De jongeman zei tegen Hem: Al deze dingen heb ik in acht genomen van mijn jeugd af; wat ontbreekt mij nog?”

1. Deze jongeman toont hier iets dat vaak kenmerkend is voor jonge mannen: overmoed. Hij is veel te zeker van zijn zaak en dit terwijl hij de plank volledig mis slaat.
   1. Hij beweert kijhard dat hij alle intermenselijke geboden gehouden heeft en vervolgens vraagt hij wat hij nog meer kan doen.
   2. De eigengerechtigheid van deze jongeman is kenmerkend voor een Farizeeër. Er waren Rabbijen die leerde dat men daadwerkelijk de hele wet kon houden.
   3. Maar zoals Jezus de Farizieeën en de schriftgeleerden in de Bergrede aan de kaak stelde, zal Jezus ook deze jongeman laten zien dat hij het mis heeft.

Vers 21 – “²¹Jezus zei tegen hem: Als u volmaakt wilt zijn, ga dan heen, verkoop wat u hebt, en geef het aan de armen, en u zult een schat hebben in de hemel; en kom dan en volg Mij.”

1. Het woord ‘volmaakt’ betekent hier niet perfect. Het betekent volgroeid of volwassen zijn in de zin dat men volkomen aan God Zelf toegewijd is; niet aan de geboden maar aan God.
   1. Hiermee wijst Jezus de jongeman er op dat het allerbe-langrijkste dat er is, hem nog ontbreekt, en dat is het naleven van het eerste van de tien geboden:
      1. “U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht heb-ben.” M.a.w. God moet zijn nummer één zijn!
   2. In Markus 10 staat dat Jezus deze jongeman liefhad. Van-daar dat Jezus hier ook heel direct is in zijn antwoord. Jezus wil deze jongeman voor het Koninkrijk van God winnen en dat kan alleen wanneer hem de waarheid verteld wordt.
      1. Jezus zegt: “ga dan heen, verkoop wat u hebt, en geef het aan de armen, en u zult een schat hebben in de hemel.”
         1. In die tijd was armoede een groot probleem in Palesti-na. Dus Jezus doet bewust aanspraak op deze jongeman op dit gebied om hem een kans te geven om zijn naas-tenliefde te kunnen bewijzen.
         2. In vers 20 zei de jongeman dat hij van jongs af aan alle geboden naleefde, dus ook om zijn naaste lief te hebben als zichzelf.
            1. Maar hierin valt hij door de mand. Want. . .

Vers 22 – “²²Toen de jongeman dit woord gehoord had, ging hij bedroefd weg, want hij had veel bezittingen.”

1. De jongeman, zo overmoedig als hij was en vol van eigenge-rechtigheid moest op dit moment afhaken want hij was niet in staat, noch was hij ertoe bereid om zijn naaste daadwerkelijk lief te hebben als zichzelf.
   1. Jezus beloofde hem dat als hij God op de eerste plaats zet en zijn afgod, zijn bezittingen weggeeft, hij een schat zou hebben in de hemel.
      1. Mensen, dit is een super deal! Wat hij hier op aarde zou moeten opgeven is niets in vergelijking met wat hij er in de hemel voor terug zou krijgen.
   2. De jongeman kreeg hier een uitnodiging van Jezus om deel uit te maken van Zijn eeuwig koninkrijk. Maar hij keerde zich om en liet de kans voorbij gaan.
2. Het gebod van Jezus om alles te verkopen en het aan de armen te geven is niet voor iedereen bedoeld. Dit was specifiek gericht op deze jongeman op deze plek op dit tijdstip.
   1. Dit laat ons zien dat God heel persoonlijk met mensen om-gaat; dat God toch echt een God van maatwerk is.

• Wat wél voor iedereen van toepassing is, is: “Als u volmaakt wilt zijn, kom dan en volg Mij.” In Markus 10 staat: “kom dan, neem het kruis op en volg Mij.”
  1. Dit is de roeping die anno 2014 ook voor ons geldt. Wil jij het eeuwig leven hebben, wil jij toegang tot het Koninkrijk der hemelen krijgen, dan moet God voor jou nummer één zijn.
     1. En misschien zegt God vanmorgen wel tegen jou dat je andere dingen/zaken los moet laten om Hem de eerste plaats in je leven te kunnen geven.
     2. Wat dat is, dat weet je zelf. Dat is tussen jou en God. En alleen jij kan dit met God regelen.

• De enige manier om God op de eerste plaats in je leven te kunnen hebben is door je kruis op te nemen en Jezus na te volgen.
  1. Je kruis opnemen betekent dat je aan jezelf moet sterven. Dat je je eigen ik, je eigen wil, je eigen wijs-heid, je eigen ideeën, je eigen visie en kijk op dingen los laat en in plaats daarvan Gods Woord in jouw leven bepalend laat zijn.
  2. Want alleen als je je eigen ik kruisigd en Gods Woord bepalend laat zijn, ben je in staat om Jezus onvoorwaardelijk na te volgen.
     1. Dit is wat Jezus aan de jongeman duidelijk wilde maken.
     2. En het is Jezus ook gelukt, want hij snapte wat er van hem gevraagd werd. Maar helaas was zijn geld en zijn positie meer belangrijk voor hem dan Jezus Christus en het eeuwig leven.

Vers 23-24 – “²³Jezus zei tegen Zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u dat een rijke moeilijk het Koninkrijk der hemelen kan bin-nengaan. ²⁴Nogmaals zeg Ik u: Het is gemakkelijker dat een ka-meel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke het Ko-ninkrijk van God binnengaat.”

1. De moeilijkheid hierin is dat een rijke die per se rijk wil zijn een andere god dient, en die god is genadeloos, die god is veeleisend, die god is misleidend, die god heeft een wurggreep op zo’n rijke. Het is moeilijk om van die god los te komen, om het Koninkrijk der hemelen in te kunnen gaan.
   1. In de meeste gevallen is het zo dat als de mens tussen God en geld moet kiezen, dan valt de keus op geld. Helaas gebeurt dit ook in de kerkwereld.
   2. Om zijn punt duidelijk te maken zegt Jezus dat het makke-lijker is voor het grootste dier in Palestina, een kameel, om door het oog van een naald te gaan, dan voor een rijke het Koninkrijk binnen te gaan.
      1. Begrijp me niet verkeerd. God heeft niets tegen rijke mensen. Ik ken zeer rijke mensen die van God houden, die God dienen, die God toegewijd zijn. God heeft niks tegen geld.
         1. Er waren zat rijke mensen die het Koninkrijk van God wél hadden geërfd: Abraham, Jakob, Koning David, Koning Salomo, enz. . .

Vers 25 – “²⁵Toen Zijn discipelen dit hoorden, stonden zij ver-steld en zeiden: Wie kan dan zalig worden?”

1. De discipelen konden hun oren niet geloven want het werd in die tijd geleerd dat rijkdom en positie juist een teken was van Gods zegen over een persoon.
   1. Dus, in hun beleving dachten zij dat als zelfs zo’n door God gezegend persoon niet de hemel in kan komen, wie dan wel??

Vers 26 – “²⁶Maar Jezus keek hen aan en zei tegen hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen moge-lijk.”

1. Het is trouwens voor ieder mens onmogelijk om het eeuwig leven te kunnen krijgen; of je nu rijk bent of arm. Want geen enkel persoon is in staat om aan Gods eisen te kunnen vol-doen. Daarom heeft God Zijn genade gegeven.
   1. Mijn redding, mijn heil, mijn behoud, mijn zekerheid dat ik in de hemel kom is Gods werk in mij.
   2. God heeft het onmogelijke in mijn leven gedaan. Hij heeft mijn ogen geopend voor de waarheid. Hij heeft mij geloof ge-geven. Door God snap ik wat er in de Bijbel geschreven staat. Door God heb ik de zekerheid gekregen dat ik het eeuwig leven heb. God heeft mij in mijn binnenste veranderd. Door God ben ik niet meer zoals ik vroeger was. God heeft mij van mezelf gered.
   3. Het feit dat ik vandaag een wedergeboren christen ben, is het bewijs dat bij God alle dingen mogelijk zijn.
   4. Het feit dat ik vandaag zielsveel van Marnie houdt, dat ik na 33 jaar nog steeds op haar verliefd ben, is het bewijs dat bij God alle dingen mogelijk zijn.
   5. Het feit dat ik ondanks zo veel tegenstand en moeite in het leven, diepe innerlijke vrede heb, is het bewijs dat bij God alle dingen mogelijk zijn.
   6. Het feit dat ik hier vanmorgen voor jullie mag staan, is het bewijs dat bij God alle dingen mogelijk zijn.
2. Alles dat binnen Gods wil voor jouw leven valt is bij God mogelijk!
   1. Romeinen 8:31-32 – “³¹Wat valt er nog te zeggen? Als God vóór ons is, wie kan dan tegen ons zijn? ³²Hij heeft zijn eigen Zoon niet gespaard, maar hem uitgeleverd om ons te redden. Als hij zelfs zijn Zoon heeft gegeven, zal hij ons al het andere dan ook niet geven?” (Willibrord)