De oogst is groot
Openbaring 14:14 – 15:8
Mattheüs 9:37b-38 – “37bDe oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders. 38Bid daarom tot de Heere van de oogst dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitzendt.” Jullie die hiermee bekend zijn hebben een beeld van wat Jezus in dit Schriftgedeelte bedoelt met de oogst. Toch? Vanmorgen pakken wij onze studie in Openbaring op in hoofdstuk 14 waarin wij gaan zien wat deze oogst inhoudt. Het kan zijn dat je ná de studie van vandaag een ander beeld zal krijgen van wat Jezus in Mattheüs 9 zei over de oogst.
Lees Openbaring 14:14-20
Zoals ik afgelopen zondag zei, is hoofdstuk 14 een parenthetisch hoofdstuk. Dit betekent dat de gebeurtenissen die in de parenthetische hoofdstukken vermeld worden, òf aan het begin, òf in het midden, òf aan het einde van de verdrukking plaatsvinden.
Wat wij afgelopen zondag behandeld hebben vindt aan het eind van de grote verdrukking plaats. Dit geldt ook voor wat wij vanmorgen gaan behandelen.
Johannes krijgt in de rest van hoofdstuk 14 dus te zien wat er aan het eind van de grote verdrukking zal gebeuren met de mensen die Jezus Christus verworpen hebben.
Vers 14 – “En ik zag, en zie, een witte wolk, en op de wolk zat Iemand als een Mensenzoon, met op Zijn hoofd een gouden kroon en in Zijn hand een scherpe sikkel.”
Johannes ziet Iemand als een Mensenzoon, met hoofdletter M. Mensenzoon is gelijk aan de term Zoon des Mensen.
In Daniël 7 schrijft Daniël over Jezus Christus en noemt Hem de Zoon des Mensen. In alle vier Evangeliën noemt Jezus Zichzelf telkens weer de Zoon des Mensen.
Johannes ziet hier in vers 14 dus niemand anders dan Jezus Christus Zelf.
Dat Jezus een gouden kroon op Zijn hoofd heeft geeft aan dat Hij gekomen is om op aarde te gaan regeren.
Dat Jezus in zijn hand een scherpe sikkel heeft geeft aan dat Hij gekomen is om op aarde Gods oordeel uit te voeren.
Vers 15 – “En een andere engel kwam uit de tempel en riep met luide stem tegen Hem Die op de wolk zat: Zend Uw sikkel en maai, want het uur om te maaien is voor U gekomen, omdat de oogst van de aarde geheel rijp is geworden.”
Dit is nu de vierde engel die wij in hoofdstuk 14 te zien krijgen. De eerste drie, in vs. 6, 8 en 9 kondigden het oordeel van God aan, en de vierde geeft het bevel om het oordeel uit te voeren.
Deze engel komt vanuit de hemelse tempel, oftewel van vóór de troon van God, en met de autoriteit dat door God aan hem gegeven is riep hij met een luide stem dat de tijd aangebroken was om de wereld te oordelen.
De boodschap van God de Vader aan Jezus, de Mensenzoon was: het is nu tijd om met de sikkel te gaan zwaaien; het is nu tijd om de sikkel in het koren te slaan.
Mocht je niet weten wat een sikkel is, dan heb ik deze foto voor je:
Dit is hoe een sikkel gebruikt wordt om te graan te maaien:
Het door God bepaald moment om de ongelovige, weerbarstige, corrupte wereld te oordelen is aangebroken omdat de oogst van de aarde geheel rijp is geworden.
Het Grieks werkwoord voor ‘geheel rijp geworden’ geeft aan dat het zelfs overrijp is. De oogst is reeds verdort; het is verdroogd en verschrompeld.
Dit geeft aan dat het niet meer te redden is, dat het alleen nog maar rijp voor Gods oordeel is.
Vers 16 – “En Hij Die op de wolk zat, zond Zijn sikkel op de aarde, en de aarde werd gemaaid.”
In Mattheüs 13 hield Jezus Zijn discipelen de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe voor. Misschien kom ik hier straks nog op terug, maar nu wil ik slechts aangeven wat Jezus over dit onderwerp zegt.
Mattheüs 13:39b-42 – “39bde oogst is de voleinding van de wereld en de maaiers zijn engelen. 40Zoals dan het onkruid verzameld en met vuur verbrand wordt, zo zal het ook zijn bij de voleinding van deze wereld: 41de Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk verzamelen alle struikelblokken, en hen die de wetteloosheid doen, 42en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.”
Vers 16 zegt dat Jezus Zijn sikkel op de aarde zond en de aarde werd gemaaid. Hier in Mattheüs 13staat dat de Zoon des mensen Zijn engelen zal uitzenden om het maaiwerk te doen.
De oogst waar Jezus het over heeft in Mattheüs 13 is dus dezelfde oogst waar Openbaring 14 over gaat. En dit heeft niets te maken met het binnenhalen van de oogst van gelovigen. Integendeel, dit heeft puur te maken met het uitvoeren van Gods oordeel.
Vers 17-18 – “17En een andere engel kwam uit de tempel, die in de hemel is, en ook hij had een scherpe sikkel. 18En weer een andere engel kwam bij het altaar vandaan, en die had macht over het vuur. En hij riep met luide stem tegen hem die de scherpe sikkel had, en zei: Zend uw scherpe sikkel en oogst de trossen van de wijnstok van de aarde, want de druiven ervan zijn rijp.”
Hier zien wij nog twee engelen, de vijfde en de zesde, die ingeschakeld worden om te oogsten. De zesde engel kwam bij het altaar vandaan en had macht over het vuur.
In Openbaring 8 zien wij een engel die bij het altaar stond. Hij vulde een gouden wierrookvat met het vuur van het altaar en wierp het op de aarde.
Het wierrook staat symbool voor de gebeden van de heiligen, en dan moeten we vooral denken aan het gebed: ‘Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiedde, zoals in de hemel zo ook op de aarde.’
M.a.w. alle gebeden die naar God opgestegen zijn waarin Gods kinderen Hem bidden om Zijn gerechtigheid op aarde te laten zegevieren, oftewel, om Zijn oordeel te vellen over de goddeloosheid en om op aarde te gaan regeren. Hier heb ik het uitgebreid over gehad in hoofdstuk 8.
Het lijkt er sterk op dat de zesde engel, die macht had over het vuur, op dit moment de verhoring van deze gebeden faciliteert door Gods oordeel uit te voeren over het kwaad op de aarde.
Hij zei: ‘Zend uw scherpe sikkel en oogst de trossen van de wijnstok van de aarde, want de druiven ervan zijn rijp.’
Wij weten dat Jezus in Johannes 15 de ware wijnstok genoemd wordt. Wij, Zijn volgelingen zijn de ranken, die door in de wijnstok te blijven, veel vrucht dragen.
Wij weten ook dat satan een vervalser is van het echte. Dus, waar Jezus de ware wijnstok is, waarvan wij, de ranken, de vruchten van gerechtigheid dragen, is de wijnstok van de aarde satan’s vervalsing daarvan, dat alleen maar vruchten van kwaad, goddeloosheid en corruptie voortbrengen.
Zoals over het koren gezegd werd dat het rijp was, zijn ook de druiven van de wijnstok rijp om geoogst, oftewel om veroordeeld te worden.
Vers 19-20 – “19En de engel zond zijn sikkel op de aarde en oogstte de druiven van de wijnstok van de aarde, en wierp die in de grote wijnpersbak van de toorn van God. 20En de wijnpersbak werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de wijnpersbak, tot aan de tomen van de paarden, zestienhonderd stadiën ver.”
Wat wij hier lezen gebeurt uiteindelijk in Openbaring 19. Wanneer wij dat gaan behandelen zal ik hier dieper op ingaan.
In kort gaat dit om de slag van Armageddon dat eigenlijk geen slag of strijd is, want Jezus zal met Zijn hemels leger in een klap de antichrist, de valse profeet, koningen, wereldheersers en nog honderden miljoenen kwade strijders vernietigen.
Wij hebben door onze studie van Openbaring heen gezien dat God tijdens de zevenjarige periode van de verdrukking er alles aan doet om mensen alsnog te redden.
Gods genade is duidelijk en overvloedig aanwezig tijdens de verdrukking; vandaar dat er ook een ontelbare menigte tot geloof in Jezus Christus zullen komen.
Zelfs tijdens het openen van de zeven zegels en tijdens het oordeel van de zeven bazuinen is Gods genade nog steeds aan het werk om mensen te redden.
Maar nu, nu het laatste oordeel plaatsvindt, is de tijd waarin God Zijn genade aan de mens geeft, voorbij. Wanneer het zo ver is, is er geen enkele kans meer voor de mens om zich tot God te wenden. Gods oordeel staat op dit moment vast.
Alhoewel de meeste mensen op aarde nu zoiets hebben van: ‘dit is toch in de verre toekomst, dit zal ik nooit meemaken’, geldt het principe van genade en oordeel ook nu.
Zolang iemand adem in zijn/haar longen heeft, is Gods genade er om die persoon voor eeuwig te redden van de eeuwige straf, wat Jezus de hel noemt.
Maar op het moment dat iemand sterft, dan is het te laat. Als iemand sterft zonder dat hij/zij zich heeft bekeerd tot God, zonder dat hij/zij het Evangelie heeft aanvaard, dan is er geen genade meer voor die persoon.
Daarom zegt God in 2 Korinthe 6:2: “‘Wanneer de tijd daarvoor gekomen is, luister Ik naar je, op de dag van de redding help Ik je.’ Nu is de tijd daarvoor gekomen, nu is de dag van de redding.” (NBV)
Niemand weet of hij/zij morgen nog zal krijgen, vandaar dat nu het moment is om Jezus Christus te aanvaarden!
Lees Openbaring 15:1-8
Openbaring 15 en 16 sluiten de chronologie af. Hoofdstuk 15 is een inleiding op de laatste zeven oordelen van God, en hoofdstuk 16 verteld ons over de zeven gouden schalen die gevuld zijn met de toorn van God.
Vanuit een chronologisch oogpunt vindt de wederkomst van Jezus Christus plaats aan het eind van hoofdstuk 16, nadat de zevende schaal uitgegoten is.
Maar, als wij naar de hoofdstukken kijken, dan vindt de wederkomst van Christus plas plaats in hoofdstuk 19. Wij hebben na hoofdstuk 16 nog twee parenthetische hoofdstukken, namelijk Openbaring 17 en 18.
Vers 1 – “En ik zag een ander teken in de hemel, groot en wonderbaarlijk: zeven engelen met de zeven laatste plagen. Want daarmee zal de toorn van God tot een einde gekomen zijn.”
Johannes krijgt nu iets anders te zien. Wederom een teken in de hemel. Hij ziet zeven engelen met de zeven laatste plagen.
Dat deze zeven de laatste zijn, waarmee de toorn van God tot een einde gekomen is, geeft duidelijk aan dat er vanaf dit punt voor de mens geen gelegenheid meer zal zijn om zich te bekeren.
Vers 2 – “En ik zag iets als een glazen zee, met vuur gemengd. En de overwinnaars van het beest, van zijn beeld, van zijn merkteken en van het getal van zijn naam stonden bij de glazen zee, met de citers van God.”
In Openbaring 4:6 zag Johannes vóór de troon van God een glazen zee, als kristal. Hier ziet Johannes ‘iets als een glazen zee, met vuur gemengd’.
Waar de glazen zee de heerlijkheid en heiligheid van God weerkaatsen, spreekt het vuur van Gods oordeel.
De overwinnaars van het beest, van zijn beeld, van zijn merkteken en van het getal van zijn naam zijn alle mensen die zich niet hebben laten overhalen om met de massa mee te gaan.
Dit zijn mensen die tijdens de grote verdrukking tot geloof in Jezus Christus zijn gekomen, die het hebben moeten betalen met hun leven.
Alhoewel deze gemarteld zijn, noemt de Bijbel hen overwinnaars.
Alhoewel zij het met hun leven hebben moeten betalen, zijn zij uiteindelijk overwinnaars geworden, want hoe erg het menselijk gezien ook lijkt om gedood te worden, als een wedergeboren christen gedood wordt omwille van zijn/haar geloof, zal hij/zij op het moment van sterven de heerlijkheid ingaan.
Dit integendeel tot degenen die voor het makkelijke leven gekozen hebben, die het beeld van het beest hebben aanbeden, die het merkteken hebben aanvaard.
Alhoewel zij het op aarde wellicht veel makkelijker hebben gehad, zullen zij uiteindelijk voor eeuwig, dag en nacht geen rust hebben. Dezen zullen volgens vers 10 en 11 voor eeuwig, onophoudend gepijnigd worden in vuur en zwavel.
Vers 3-4 – “3En zij zongen het lied van Mozes, de dienstknecht van God, en het lied van het Lam, met de woorden: Groot en wonderbaarlijk zijn Uw werken, Heere, almachtige God; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Koning van de heiligen! 4Wie zou U niet vrezen, Heere, en Uw Naam niet verheerlijken? Immers, U alleen bent heilig. Want alle volken zullen komen en U aanbidden, want Uw oordelen zijn openbaar geworden.”
Vers 5-6 – “5En daarna zag ik, en zie, de tempel van de tent van de getuigenis in de hemel werd geopend. 6En de zeven engelen, die de zeven plagen hadden, kwamen uit de tempel, gekleed in smetteloos en blinkend linnen, en omgord om de borst met gouden gordels.”
De tempel dat hier genoemd wordt is hetzelfde als het heilige der heiligen in de tabernakel of de aardse tempel. Het is dé plek waar God troont. Het is dé plek van Zijn aanwezigheid.
De tent van de getuigenis doelt op de algehele tabernakel, dus alles om het heilige der heiligen heen.
Dat deze zeven engelen uit de tempel vandaan komen laat ons zien dat zij door God Zelf gemachtigd zijn om Gods laatste zeven oordelen uit te voeren.
De zeven plagen spreken niet per se van ziekten zoals wij plagen zien, maar van door God opgelegde pijniging en straf.
Wit, smetteloos en blinkend linnen spreekt van de gerechtigheid van God en de gouden gordels spreken van de heerlijkheid van God.
Het is dus passend dat God Zijn oordeel uitstort in al Zijn gerechtigheid en dat Hij daardoor verheerlijkt zal worden.
Vers 7 – “En een van de vier dieren gaf de zeven engelen zeven gouden schalen, gevuld met de toorn van God, Die leeft tot in alle eeuwigheid.”
We zullen in hoofdstuk 16 zien dat de toorn van God uit de zeven schalen zal worden gegoten.
Dat Johannes schrijft dat God leeft tot in alle eeuwigheid geeft aan dat omdat God voor eeuwig leeft, Zijn toorn en Zijn straf ook voor eeuwig zal gelden.
Vers 8 – “En de tempel werd vervuld met rook vanwege de heerlijkheid van God, en vanwege Zijn kracht. En niemand kon de tempel binnengaan, voordat de zeven plagen van de zeven engelen tot een einde gekomen waren.”
De rook toont Gods heerlijkheid en kracht aan. Hiermee geeft God aan dat Hij het laatste woord heeft; dat wat Hij door de eeuwen heen vastgelegd heeft in de Bijbel, waar is.
Alhoewel de laatste zeven oordelen op een rap tempo achter elkaar gebeuren weten we niet hoe veel tijd zal verstrijken.
Wel weten wij vanuit dit vers, is dat God, in de tempel, d.w.z. in Zijn binnenkamer, alleen zal zijn.
Niemand kon de tempel binnengaan voordat alle goddelozen op aarde geheel vernietigd waren.
Ezechiël 33:11 – “Zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE, Ik vind geen vreugde in de dood van de goddeloze, maar daarin dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft!”
God vindt het verschrikkelijk wanneer Hij de mens, de kroon van Zijn schepping voor eeuwig verloren ziet gaan.
En alhoewel het er niet expliciet staat, geloof ik dat God op dit moment alleen wil zijn omdat het Hem zo veel pijn doet om zo veel mensen voor eeuwig verloren te zien gaan terwijl Hij er alles aan gedaan heeft om hun te redden.
Wij zijn vanmorgen begonnen met Mattheüs 9:37-38 waarin Jezus zegt: “37bDe oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders. 38Bid daarom tot de Heere van de oogst dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitzendt.”
Mattheüs 13 en Openbaring 14 leert ons dat de oogst niet de mensen die gered gaan worden vertegenwoordigd. Integendeel vertegenwoordigd de oogst de tijd van Gods oordeel.
Jezus diende de menigten onophoudend en onvermoeibaar met een oneindige compassie omdat Hij wist dat ieder persoon in die menigten op weg was naar de oogst van Gods oordeel.
De apostel Paulus, die precies dezelfde instelling had als Jezus zei dit in 2 Korinthe 5:11: “Vervuld van ontzag voor de Heer, proberen we iedereen te overtuigen.” (NBV)
Hoe wij de studie van vandaag horen toe te passen is om als eerste in te zien dat, zoals Jezus zegt, de oogst groot is.
Als je dit vanmorgen nog steeds niet in ziet, bidt tot God dat Hij jou van dit feit zal overtuigen.
Ten tweede horen wij de studie toe te passen door in te zien dat er weinig arbeiders zijn.
Wij mensen hebben vaak het idee dat er genoeg anderen zijn die het werk verrichten, waardoor wij het zelf niet zo belangrijk vinden om onze handen uit de mouwen te steken.
Als je vanmorgen niet in ziet dat er weinig arbeiders zijn, bidt tot God dat Hij jou van dit feit zal overtuigen.
En tot slot, als je vanmorgen inziet dat de oogst groot is en dat er weinig arbeiders zijn, ga niet meteen van stapel door een hoop dingen te gaan ondernemen, maar bidt tot de Heere van de oogst dat Hij arbeiders in Zijn oogst uit zal zenden.
Wanneer jij tot de Heere van de oogst bidt om arbeiders in Zijn oogst uit te zenden, zal Hij jou duidelijk maken wat Hij van jou persoonlijk hierin verwacht.
Vaak is het zo dat wanneer wij tot God bidden dat God iemand zal doen opstaan voor een bepaalde taak, of dat God iemand zal zenden om iets te gaan doen, dat Hij iets in ons doet.
Terwijl wij hiervoor aan het bidden zijn, laat God jou zien dat diegene waar jij voor aan het bidden bent, jij zelf bent. M.a.w. God laat jou zien dat jij die arbeider bent waar jij voor bidt.
“37bDe oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders. 38Bid daarom tot de Heere van de oogst dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitzendt.”