1 Koningen 1-11 - Succes kan gevaarlijk zijn
Het is vandaag Pinksteren waarin de kerk wereldwijd de geboorte van de kerk viert én de uitstorting van de Heilige Geest op de discipelen, de navolgers van Jezus Christus. Zonder Pinksteren zouden wij geen christenen kunnen zijn.
Dus, als je een specifieke uitleg wil hebben over Pinksteren en de doop met de Heilige Geest, zoek op onze website op ‘De doop met de Heilige Geest’.
Wij gaan verder met de preekserie Route 66 waarin wij elk Bijbelboek in vogelvlucht met elkaar doornemen, om 1) Jezus erin te ontdekken, 2) om de belangrijkste levenslessen eruit te halen, en 3) om Gods Woord beter te leren kennen zodat wij God beter gaan leren kennen, waardoor ons geloof in God en ons vertrouwen op God zal groeien, én zodat Jezus Christus steeds meer gestalte in ons zal krijgen.
Jesaja 40:8 – “Het gras verdort, de bloem valt af, maar het Woord van onze God bestaat voor eeuwig.” Vandaar dat wij zoveel nadruk leggen op het bestuderen van het Woord van God.
Vanmorgen kijken wij naar het 11e Bijbelboek 1 Koningen. Noem de eerste 11 Bijbelboeken. . .
INLEIDING: 1 Koningen is een vervolg op de vertelling in 1 en 2 Samuël. Het verslag gaat in 1 Koningen en in 2 Koningen gewoon door.
Wij bevinden ons nog steeds in de historie van Israël en in de vertelling bevinden wij ons nog steeds in het beloofde land.
Maar, wat wij vanmorgen gaan zien is het begin van Israëls neerwaartse spiraal, wat uiteindelijk tot hun ballingschap zal leiden.
2 Samuël lanceerde de monarchie. Daarvoor regeerde God direct over Israël, maar nu regeren de koningen onder leiding van God.
De eerste koning was Saul en de tweede was Koning David, wie trouwens de allerbeste koning was dat Israël ooit heeft gehad.
Nu komen wij in de vertelling aan bij het einde van het leven van Koning David en vervolgens het begin van het bewind van Davids zoon, Koning Salomo.
1 Koningen is opgesplitst in twee delen. Het eerste deel gaat over het verenigd koninkrijk en het tweede deel over het verdeelde koninkrijk.
Onder het verenigd koninkrijk vallen alle twaalf stammen van Israël onder één koning; namelijk Koning Salomo.
Maar ná Koning Salomo werd het koninkrijk van Israël in tweeën verdeeld. Het zuidelijk rijk wat Juda genoemd wordt bestaat uit Juda en Benjamin. En het noordelijk rijk wat Israël genoemd wordt bestaat uit de overige tien stammen.
Israël werd dus in tweeën verdeeld en heeft vanaf hoofdstuk 12 twee verschillende koningen.
In de periode van 1 Koningen had Israël acht koningen waarvan alle acht in Gods ogen slecht waren, en Juda had er vier, waarvan er twee goed waren en twee slecht.
Trouwens, wanneer we 2 Koningen eindigen zullen we zien dat Israël geen enkele goede koning heeft gehad. Alle negentien koningen van Israël waren slecht in Gods ogen en uit de twintig die over Juda ná Koning Salomo kwamen, waren er zes die goed deden in Gods ogen, twee die goed begonnen maar slecht eindigden en de rest waren gewoon slecht.
Hoofdstuk 1
Vers 1 – “Koning David nu was oud en op dagen gekomen. Men dekte hem met dekens toe, maar hij werd niet warm.”
Koning David was op dit moment 70 jaar, dus als je 70 bent, ben je volgens de Bijbel oud. Nee, hoor, grapje. Maar David kreeg zichzelf maar niet warm, dus kwamen zijn dienaren op een prachtig idee.
Er staat in vers 2-4 dat zij op zoek gingen naar een meisje, een jonge vrouw die maagd was die in de schoot van de koning kon liggen om hem warm te houden.
Ze hadden een zekere Abisag uit Sunem gevonden en zij werd de verzorgster van Koning David. Er staat expliciet dat zij buitengewoon mooi was en dat koning geen gemeenschap met haar had; hij hield het netjes.
Maar, omdat hij oud was en niet langer actief in zijn rol als koning, ontstond er een machtsvacuüm en zoals altijd het geval is wanneer er een machtsvacuüm ontstaat zal er iemand zijn die het vacuüm vult. In dit geval was het Koning Davids 4e zoon Adonia, die op dat moment hoogstwaarschijnlijk de oudste levende zoon van David was.
Vers 5 – “Adonia nu, de zoon van Haggith, verhief zich en zei: Ík zal koning worden. Hij voorzag zich van wagens en ruiters, met vijftig man die voor hem uit snelden.”
Deze Adonia overtuigde Joab, de legerbevelhebber van Koning David en Abjathar een priester in het koninklijk hof van Koning David om met hem mee te gaan.
Ik denk niet dat hij veel moeite hoefde te doen om hen te overtuigen want deze twee wilde uiteraard hun posities in het koninklijk hof niet kwijtraken.
Het probleem was dat Koning David hier niets van afwist en bovendien had God al bepaald dat Salomo de opvolger van Koning David zou zijn.
Het listige in zijn benadering kwam tot uiting toen hij een feest organiseerde en al zijn broers uitnodigde behalve Salomo, alle mannen van Juda behalve de heldhaftige strijders van Koning David. Ook nodigde hij de profeet Nathan en Benaja, een van de meest trouwe helden van Koning David niet uit.
Op een gegeven moment vertelde Batseba, de moeder van Salomo en de profeet Nathan Koning David dat Adonia hiermee bezig was waarop Koning David in vers 29 en 30 tegen Batseba zei:
Vers 29-30 – “29Toen zwoer de koning en zei: Zo waar de HEERE leeft, Die mijn ziel uit alle nood verlost heeft, 30voorzeker, zoals ik u bij de HEERE, de God van Israël, gezworen heb: Voorzeker, uw zoon Salomo zal na mij koning zijn, en híj zal in mijn plaats op mijn troon zitten, voorzeker, zo zal ik deze dag nog doen.”
Om een lang verhaal kort te maken ging Salomo op het muildier van Koning David naar Gihon toe, wat net buiten de muren van Jeruzalem lag, waar de profeet Nathan en de priester Zadok Salomo zalfde tot Koning over Israël.
En dan staat er dat het volk zich verblijdde en op fluiten blies. De hele stad was in rep en roer en Adonia hoorde dat en kwam te weten dat Salomo op opdracht van Koning David als de nieuwe Koning van Israël gezalfd en aangesteld werd.
Toen dit Adonia en de mensen die bij hem waren bekend werd vreesde Adonia voor zijn leven en vervolgens gingen alle mensen naar huis.
Het was hem dus niet gelukt om Salomo het koningschap te ontzeggen.
Hoofdstuk 2
Vers 1-2 – “1Toen de dagen van David naderbij kwamen dat hij zou sterven, gebood hij zijn zoon Salomo: 2Ik ga de weg van heel de aarde. Wees dan sterk en wees een man.”
De laatste woorden van Koning David aan zijn zoon Salomo waren: ‘Ik sterf, wees dan sterk en wees een man’.
Met de woorden, wees dan sterk en wees een man bedoelde David niet dat Salomo een macho moest zijn, of iemand met grote spierballen, of iemand die z’n vrouw weet te commanderen, of iemand die tegen veel drank kan, of iemand die veel vrouwen versierde, of iemand die veel kan benchpressen of duizend push ups kan doen. Nee! Kijk naar wat God ons door de woorden van David leert over het man zijn:
Vers 3 – “Vervul je taak ten behoeve van de HEERE, je God, door in Zijn wegen te gaan, en door Zijn verordeningen, Zijn geboden, Zijn bepalingen en Zijn getuigenissen in acht te nemen, zoals geschreven staat in de wet van Mozes, opdat je verstandig zult handelen bij alles wat je doet, bij alles waar je je op richt.”
Kortom, de jonge Salomo zou een echte man zijn als hij zijn taak vervult en het Woord van God de Bijbel in acht neemt.
Ook wij, mensen van het mannelijk geslacht zullen echte mannen zijn wanneer wij onze taak als navolgers van Christus vervullen en het Woord van God in acht nemen.
In Deuteronomium 17 geeft God Mozes instructies voor Israël wanneer zij in het beloofde land een koning gaan aanstellen, zoals nu hier in 1 Koningen. Er staat:
Deuteronomium 17:18-20 – “18Verder moet het zó zijn, als hij op de troon van zijn koninkrijk zit, dat hij voor zichzelf op een boekrol een afschrift van deze wet schrijft, vanuit de rol die onder het toezicht van de Levitische priesters is. 19Dat moet bij hem zijn en hij moet er alle dagen van zijn leven in lezen om de HEERE, zijn God, te leren vrezen en om alle woorden van deze wet en deze verordeningen in acht te nemen door ze te houden, 20opdat zijn hart zich niet verheft boven zijn broeders, opdat hij niet afwijkt van het gebod, naar rechts of naar links en opdat hij zijn dagen verlengt in zijn koninkrijk, hij en zijn zonen, te midden van Israël.”
God gaf aan iedere nieuwe koning van Israël de opdracht om met eigen hand de Wet van Mozes in het geheel over te schrijven.
Uit onderzoek blijkt dat wanneer men iets met de hand, met pen op papier opschrijft, hij/zij het beter onthoudt en opslaat. Door iets te schrijven i.p.v. alleen maar te horen of zelfs ook te typen maakt men het geschrevene zich eigen.
Kijk, moderne onderzoek heeft dit bevestigd, maar God wist dit natuurlijk al. Vandaar dat hij elke koning opdraagt om de Wet van Mozes, de Bijbel van toen, in het geheel over te schrijven.
God wilde dat de koningen die Hem vertegenwoordigden zouden handelen naar Zijn wil, naar Zijn hart, naar Zijn verlangens voor het volk Israël.
Vandaag wil God precies hetzelfde. Wij de wedergeboren zijn vertegenwoordigen God en Hij wil dat wij in alles en naar iedereen toe handelen naar Zijn wil, naar Zijn hart naar Zijn verlangens voor Zijn kerk en naar degenen om ons heen die Hij heel graag wil redden.
En om te kunnen doen wat God van jou, Zijn kind vereist moet je simpelweg Zijn Woord, de Bijbel gaan leren kennen zodat je Hem gaat leren kennen.
God houdt onvoorwaardelijk van jou en wil die persoonlijke en intieme Vader-kind relatie met jou hebben. Hij is alwetend en kent jou door en door; en Hij houdt nog steeds van jou. Maar wij, wij moeten Hem leren kennen door de Bijbel te leren kennen.
En hoe meer wij Hem gaan leren kennen, hoe meer wij de Bijbel willen gaan lezen, bestuderen en eigen maken.
Vers 10-12 – “10David ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in de stad van David. 11De tijd nu dat David over Israël geregeerd heeft, is veertig jaar. Zeven jaar heeft hij in Hebron geregeerd, en in Jeruzalem heeft hij drieëndertig jaar geregeerd. 12Salomo zat op de troon van zijn vader David. Zijn koningschap werd zeer bevestigd.”
In de rest van hoofdstuk 2 werd onder het nieuwe bewind van Koning Salomo het koninkrijk gezuiverd door een aantal vijanden van de troon van Koning David uit de weg te ruimen.
Hoofdstuk 3
Vers 1a – “1aSalomo ging huwelijksbanden aan met de farao, de koning van Egypte: hij nam de dochter van de farao tot vrouw en bracht haar in de stad van David...”
Al heel vroeg ging Salomo de fout in door met niet-Joodse vrouwen te trouwen. Dit lijkt op dit moment wel oké te gaan, maar door hierin concessies te doen worden er zaadjes van zonde in het hart van Salomo geplant. Houdt dit op je netvlies want we komen hier straks op terug.
Vers 4 – “De koning ging naar Gibeon om daar te offeren, omdat de hoogte daar de belangrijkste was. Duizend brandoffers bracht Salomo op dat altaar.”
Voordat de tempel in Jeruzalem gebouwd werd waren er verschillende plekken waar men aan God kon offeren. Gibeon was een zo’n plek en dan wel de belangrijkste omdat de tabernakel daar stond. De ark van het verbond stond wel in Jeruzalem, want David had het daar gebracht, maar de tabernakel stond in Gibeon.
Het brandoffer was een van de offers dat Israël aan God moest brengen. Het dier werd op het altaar gelegd en het werd geheel verbrand. O.a. symboliseerde het een gehele overgave aan God. Dus als je een brandoffer bracht, zei je daarmee dat je jezelf geheel aan God overgaf.
Volgens de Wet van Mozes was één offer voldoende, maar Salomo bracht duizend brandoffers.
Dit spreekt enerzijds van de excessen van een jonge koning met heel veel geld en resources, en anderzijds van een wanhopige jongen die heel goed wist dat hij op zichzelf totaal niet in staat was om koning van Israël te zijn, om de plaats van zijn vader, Koning David in te nemen.
Naar schatting was Salomo tussen de twaalf en vijftien jaar oud toen hij koning werd, dus om op die leeftijd in zijn vaders voetstappen te treden was gewoon onmogelijk.
Dus, door zoveel brandoffers aan God te brengen gaf hij aan dat hij zichzelf geheel aan God wilde geven.
Vers 5-15 – “5In Gibeon verscheen de HEERE 's nachts aan Salomo in een droom, en God zei: Vraag wat Ik u geven zal. 6Salomo zei: Ú hebt aan Uw dienaar David, mijn vader, grote goedertierenheid bewezen, zoals hij voor Uw aangezicht gewandeld heeft, in trouw, in rechtvaardigheid en in oprechtheid van hart bij U. En U hebt dit grote blijk van goedertierenheid aan hem bewezen dat U hem een zoon gaf die op zijn troon zit, zoals op deze dag. 7Nu dan, HEERE, mijn God! Ú hebt Uw dienaar koning gemaakt in de plaats van mijn vader David. Ík ben echter een jonge man: ik weet niet uit of in te gaan. 8En Uw dienaar is te midden van Uw volk geplaatst, dat U verkozen hebt, een groot volk, dat vanwege de menigte niet geteld of geschat kan worden. 9Geef dan Uw dienaar een opmerkzaam hart, om recht te kunnen spreken over Uw volk, om met inzicht onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad, want wie zou over dit machtige volk van U kunnen rechtspreken? 10Het was goed in de ogen van de Heere, dat Salomo dit gevraagd had. 11God zei tegen hem: Omdat u hierom gevraagd hebt, en niet gevraagd hebt om een lang leven voor uzelf; omdat u niet om rijkdom voor uzelf hebt gevraagd en niet om de dood van uw vijanden hebt gevraagd, maar om inzicht hebt gevraagd voor uzelf om naar rechtszaken te kunnen luisteren, 12zie, daarom doe Ik overeenkomstig uw woorden: zie, Ik geef u een wijs en verstandig hart, zodat uws gelijke er vóór u niet geweest is, en uws gelijke na u niet zal opstaan. 13En zelfs dat waar u niet om gevraagd hebt, geef Ik u: zowel rijkdom als eer, zodat niemand onder de koningen uws gelijke zal zijn, al uw dagen. 14En als u in Mijn wegen gaat door Mijn verordeningen en Mijn geboden in acht te nemen, zoals uw vader David gewandeld heeft, dan zal Ik uw dagen verlengen. 15Toen werd Salomo wakker, en zie, het was een droom. En hij kwam in Jeruzalem, en stond voor de ark van het verbond van de Heere, bracht brandoffers, bereidde dankoffers en richtte een maaltijd aan voor al zijn dienaren.”
Jonge Salomo wist niets van het koning zijn; het ging allemaal boven zijn pet. Dus terwijl hij in eigen ogen klein is, vraagt hij aan God om hem een opmerkzaam hart te geven om zijn taak als koning te kunnen vervullen. God geeft Salomo dit en zelfs nog veel meer.
Met ons is dat ook zo, wanneer wij wanhopig zijn, wanneer wij ons in situaties bevinden die boven ons pet gaan, dan zijn wij veel gauwer geneigd om God om hulp te vragen. Maar zodra wij het zelf weer kunnen, dan hebben wij God niet meer nodig en dan gaan wij ons eigen weg, dan doen wij ons eigen ding zoals Koning Salomo dat later ook zal doen.
Vers 16-28 – In de rest van hoofdstuk 3 zien wij de eerste rechtspraak van Koning Salomo. Deze zaak is door het gehele rechtssysteem gegaan en geen enkele rechtbank kwam hier uit, dus kwam de zaak voor Koning Salomo. Wat Salomo hier doet is geniaal. Lees het zelf maar een keer door.
Hoofdstuk 4
In hoofdstuk 4 vormt Salomo zijn regering, dus zie je in de eerste 19 verzen veel namen. Ook zien wij de welvaart en het succes van Koning Salomo:
Vers 20 – “Juda en Israël waren met velen, zo talrijk als het zand dat aan de zee is. Zij aten en dronken en waren blij.”
Vers 24 – “Hij heerste over al het land aan deze zijde van de rivier, vanaf Tifsah tot aan Gaza, over alle koningen aan deze zijde van de rivier, en hij had vrede aan al zijn zijden, van rondom.”
Dit spreekt van welvaart. Dat zij aten en dronken en blij waren geeft aan dat er vrede in het land was en geen oorlog. Er was ook geen bedreiging van enige vijanden. Er was volledige vrede.
In dit opzicht is het rijk onder het bewind van Koning Salomo een typebeeld van het duizend-jarig rijk van Jezus Christus op aarde na Zijn wederkomst.
Vers 26 – “Salomo had ook veertigduizend paardenstallen voor zijn wagens, en twaalf duizend ruiters.”
Dit is een belangrijk punt want God had Zijn koningen in Deuteronomium 17 opgedragen om niet veel paarden te houden, want anders zouden de koningen hun vertrouwen stellen op de hoeveelheid paarden en niet op God.
Vers 29-34 – “29God gaf Salomo wijsheid, zeer veel inzicht en groot verstand, overvloedig als het zand dat aan de oever van de zee is. 30De wijsheid van Salomo was groter dan de wijsheid van alle mensen van het Oosten, en dan alle wijsheid van de Egyptenaren, 31ja, hij was wijzer dan alle mensen, dan Ethan, de Ezrahiet, Heman, Chalcol en Darda, de zonen van Mahol, en zijn naam was bekend bij alle heidenvolken rondom. 32Ook sprak hij drieduizend spreuken uit en waren er van hem duizend en vijf liederen. 33Hij sprak ook over de bomen, van de ceder, die op de Libanon groeit, tot de hysop, die uit de muur komt. Hij sprak ook over het vee, over de vogels, over de kruipende dieren en over de vissen. 34En uit alle volken kwamen er om naar de wijsheid van Salomo te luisteren, van alle koningen van de aarde die van zijn wijsheid gehoord hadden.”
God had Salomo overvloedig gezegend met wijsheid van boven zijn leeftijd. Salomo schreef in deze periode het boek Spreuken, twee van de Psalmen (72, 127), Hooglied en Prediker. Hij schreef ook duizend en vijf liederen. Hij was kennelijk meer begaafd in het poëtische dan zelfs zijn vader David.
Hoofdstuk 5-8
In hoofdstuk 5-8 zien wij de bouw van de tempel wat 7 jaar lang duurde en de bouw van het paleis van Salomo wat 13 jaar lang duurde, omdat het veel groter was dan de tempel.
In 2 Samuël 7 zagen wij dat Koning David een tempel voor God wilde bouwen, maar God hield dat tegen en zei dat Salomo de tempel zou gaan bouwen.
Ondanks dat Koning David de tempel niet zelf mocht bouwen trof hij alle voorbereidingen om de tempel te gaan bouwen. David maakte de bouwtekeningen, en hij kocht veel materiaal voor de bouw zodat Salomo het eigenlijk alleen hoorde uit te voeren.
David zorgde zelfs voor een goede relatie met Hiram, de koning van Tyrus, die Salomo uiteindelijk zou voorzien van al het cederhout uit Libanon.
Dit is zo’n prachtig voorbeeld van waar wij het de afgelopen weken over hebben gehad; namelijk fellowship en het gericht zijn op de ander in plaats van op jezelf.
Ondanks dat David zo’n groot verlangen in zijn hart had om de tempel voor God te mogen bouwen zei God nee tegen David. En in plaats van dat David daarover ging mokken, zocht hij een manier om alsnog iets te kunnen betekenen in de bouw van Gods tempel. Hij was op God gericht en op zijn opvolger.
David dacht niet aan zichzelf, maar aan degene die de taak van de tempelbouw zou krijgen. Er was geen sprake van jaloezie of afgunst in David omdat hij wist hoe zichzelf te verloochenen omwille van God en omwille van de ander. Hierin zien wij echt het hart van Jezus Christus, die omwille van God de Vader en omwille van jou en mij Zichzelf geheel wist te verloochenen door voor jou en mij onze doodstraf op Zich te nemen door te sterven aan het kruis.
In deze hoofdstukken staan veel details over het bouwproces, de bouwmaterialen, wie wat deed, wat het koste, enz. Er werd totaal niet op geld gelet, er was geen sprake van bezuinigen op dit of op dat. Salomo had de middelen tot zijn beschikking en hij gebruikte dat. Lees het een keer goed door.
In hoofdstuk 8 wordt de Ark van het Verbond naar de tempel toe gebracht en toen het eenmaal in het heiligdom stond vervulde God de tempel met de wolk van Zijn heerlijkheid.
1 Koningen 8:11 – “Vanwege de wolk konden de priesters niet blijven staan om dienst te doen, want de heerlijkheid van de HEERE had het huis van de HEERE vervuld.”
De heerlijkheid van de HEERE was overweldigend aanwezig zodat de priesters hun dienst niet eens konden verrichten. Ja, God is liefde, God is genadig, God is goed, maar God is ook heilig. En het was het besef van de heiligheid van God dat de priesters niet langer in Gods aanwezigheid konden blijven om hun dienst te verrichten.
Dit was natuurlijk niet de norm, maar God wilde duidelijk maken dat Hij de tempel aanvaard had als Zijn ‘woning’ onder Zijn volk, én dat Hij een heilig God is. Hierna konden de priesters gewoon weer hun taak vervullen.
Dit is trouwens een van de verzen in de Bijbel dat misbruikt wordt door de Pinksterkerken. Zij beweren dat wanneer iemand zogenaamd in de geest valt, dat het vergelijkbaar is aan wat hier gebeurde in de tempel.
Dit is natuurlijk absurd omdat hun opvatting hiervan gebaseerd is op een grove mishandeling van het Woord van God.
In de rest van hoofdstuk 8 wijdt Salomo de tempel in, bidt een prachtig gebed van zo’n 30 verzen, en zegent het volk.
Hoofdstuk 9
In hoofdstuk 9 verschijnt God voor de tweede keer aan Salomo. Maar deze keer geeft God Salomo niet slechts Zijn belofte en zegen, maar ook een duidelijke waarschuwing.
Vers 1-9 – “1Het gebeurde nu, toen Salomo de bouw van het huis van de HEERE en het huis van de koning voltooid had, en toen Salomo al zijn wensen, die hij uit wilde voeren, ten uitvoer had gebracht, 2dat de HEERE voor de tweede maal aan Salomo verscheen, zoals Hij aan hem in Gibeon verschenen was. 3De HEERE zei tegen hem: Ik heb uw gebed en uw smeekbede gehoord, die u voor Mijn aangezicht gesmeekt hebt. Ik heb dit huis dat u gebouwd hebt, geheiligd om Mijn Naam daar tot in eeuwigheid te vestigen. Alle dagen zullen Mijn ogen en Mijn hart daar zijn. 4En u, wanneer u voor Mijn aangezicht wandelt, zoals uw vader David met een volkomen hart en in oprechtheid gewandeld heeft, door te handelen overeenkomstig alles wat Ik u geboden heb, en u Mijn verordeningen en bepalingen in acht neemt, 5dan zal Ik de troon van uw koningschap over Israël voor eeuwig bevestigen, zoals Ik met betrekking tot uw vader David gesproken heb: Het zal u niet ontbreken aan een man op de troon van Israël. 6Maar als u en uw kinderen zich ooit van achter Mij afkeren en Mijn geboden en Mijn verordeningen, die Ik u voorgehouden heb, niet in acht nemen, maar andere goden gaan dienen en zich voor hen neerbuigen, 7dan zal Ik Israël uitroeien uit het land dat Ik hun gegeven heb, en zal Ik het huis, dat Ik voor Mijn Naam geheiligd heb, van voor Mijn aangezicht wegwerpen, en zal Israël onder alle volken tot een spreekwoord en een voorwerp van spot worden. 8En dit huis zal een ruïne worden. Ieder die er voorbijgaat, zal zich ontzetten, sissen van afschuw en zeggen: Waarom heeft de HEERE zo gedaan met dit land en met dit huis? 9Dan zal men zeggen: Omdat zij de HEERE, hun God, hebben verlaten, Die hun vaderen uit het land Egypte had geleid. Zij klampten zich vast aan andere goden en gingen zich voor hen neerbuigen en hen dienen. Daarom heeft de HEERE al dit kwaad over hen gebracht.”
Tot nu toe heeft God alles gedaan wat Hij Koning David en Koning Salomo beloofd had v.w.b. het koningschap en het volk Israël onder Salomo’s bewind.
Dit weet Salomo, want dit beaamde hij in zijn gebed in hoofdstuk 8. Hij moet dus des te meer acht slaan op de waarschuwing van God. Want God meent en doet wat Hij zegt, wat wij in dit geval helaas ook zullen gaan zien.
De rest van hoofdstuk 9 en hoofdstuk 10 vertellen ons over de voorspoed en de rijkdommen van Koning Salomo.
Hoofdstuk 10
1 Koningen 10:14 – “Het gewicht van het goud dat in één jaar voor Salomo binnenkwam, was zeshonderdzesenzestig talent goud.”
Dit is alleen al het goud dat jaarlijks binnenkwam, laat staan al het andere. En deze hoeveelheid goud is vergelijkbaar aan ruim 1 miljard EURO. Misschien is dat vandaag de dag niet zo veel meer, maar in die tijd was dat ongekend.
Vers 23 – “Zo werd koning Salomo, wat rijkdom en wijsheid betrof, aanzienlijker dan alle koningen van de aarde.”
Vers 26 – “Verder verzamelde Salomo strijdwagens en ruiters. Hij had veertienhonderd strijdwagens en twaalfduizend ruiters. Hij bracht ze onder in de wagensteden en bij de koning in Jeruzalem.”
Nogmaals zien wij dat Salomo paarden, strijdwagens en ruiters vermenigvuldigde, waarover God in Deuteronomium waarschuwde om dat juist niet te doen.
Hoofdstuk 11
In hoofdstuk 11 zien wij een keerpunt in het bewind van Salomo.
Vers 1-13 – “1Koning Salomo had veel uitheemse vrouwen lief, en dat naast de dochter van de farao: Moabitische, Ammonitische, Edomitische, Sidonische, en Hethitische vrouwen, 2uit de volken waarvan de HEERE tegen de Israëlieten had gezegd: U mag niet naar hen toe gaan en zij mogen niet bij u komen. Zij zouden ongetwijfeld uw hart doen afwijken, achter hun goden aan. Aan hen hechtte Salomo zich in liefde. 3Hij had zevenhonderd vrouwen – vorstinnen – en driehonderd bijvrouwen. Zijn vrouwen deden zijn hart afwijken. 4Het was in de tijd van Salomo's ouderdom dat zijn vrouwen zijn hart deden afwijken, achter andere goden aan, zodat zijn hart niet volkomen was met de HEERE, zijn God, zoals het hart van zijn vader David, 5want Salomo ging achter Astarte aan, de god van de Sidoniërs, en achter Milkom, de afschuwelijke afgod van de Ammonieten. 6Zo deed Salomo wat slecht was in de ogen van de HEERE: hij volhardde er niet in de HEERE na te volgen, zoals zijn vader David. 7Toen bouwde Salomo een offerhoogte voor Kamos, de afschuwelijke afgod van de Moabieten, op de berg die voor Jeruzalem ligt, en voor Molech, de afschuwelijke afgod van de Ammonieten. 8Zo deed hij voor al zijn uitheemse vrouwen, die hun afgoden reukoffers en slachtoffers brachten. 9Daarom werd de HEERE toornig op Salomo, omdat zijn hart van de HEERE, de God van Israël, Die hem tweemaal was verschenen, was afgeweken. 10Hij had hem aangaande deze zaak geboden dat hij niet achter andere goden aan zou gaan, maar hij hield zich niet aan wat de HEERE geboden had. 11Daarom zei de HEERE tegen Salomo: Omdat het bij u gebeurd is dat u Mijn verbond en verordeningen, die Ik u geboden heb, niet in acht hebt genomen, zal Ik het koninkrijk zeker van u losscheuren en het aan uw dienaar geven. 12In uw dagen zal ik dat echter niet doen, omwille van uw vader David. Ik zal het uit de hand van uw zoon losscheuren. 13Alleen, Ik zal niet het hele koninkrijk van u losscheuren: één stam zal Ik aan uw zoon geven, omwille van Mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem, dat Ik verkozen heb.”
Vanaf dit punt gaat het voor Koning Salomo en voor heel Israël berg afwaarts.
De rest van hoofdstuk 11 verteld ons dat God een aantal vijanden deed opstaan die de vrede in Israël geheel overhoopgooide. Vanaf dat moment was er geen vrede meer in Israël en er zou hierna ook geen vrede meer zijn.
Een zo’n vijand was een zekere Jerobeam die van God middels de profeet Ahia te horen kreeg dat hij een van de opvolgers van Koning Salomo zou zijn, maar dan alleen over de tien stammen die het noordelijk rijk zou vormen.
God verteld deze Jerobeam dus dat het koninkrijk van Israël binnenkort verscheurd zal worden en in tweeën verdeeld zal worden; namelijk het noordelijk en het zuidelijk rijk.
Niet alleen zullen zij verdeeld worden, maar ze zullen zelfs in de toekomst oorlog tegen elkaar voeren.
Vers 42-43 – “42De tijd nu dat Salomo in Jeruzalem over heel Israël regeerde, was veertig jaar. 43Daarna ging Salomo te ruste bij zijn vaderen, en werd begraven in de stad van zijn vader David, en Rehabeam, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.”
Koning Salomo had een goede start. Maar zelfs tijdens deze goede start deed Salomo concessies t.a.v. het Woord van God dat hem duidelijk was gemaakt.
Het waren deze ogenschijnlijke onbeduidende concessies die ertoe geleid hebben dat Koning Salomo steeds meer van het Woord van God afweek.
De combinatie van concessies doen én groot succes is altijd vragen om problemen.
Concessies doen aan het Woord van God lijkt misschien niet zo erg, maar op den duur wordt je hart verhard, wordt je geweten dichtgeschroeid of afgestompt zodat je de overtuiging van de Heilige Geest niet meer waar kan nemen en totaal niet meer zal aanvaarden.
Dit is zo gevaarlijk! Ik ken mensen die al tientallen jaren meedraaien in het christendom, die concessies doen, die nu niet meer ontvankelijk zijn voor het Woord van God.
Deze mensen horen dezelfde preken die jullie horen. Misschien zaten zij zelfs naast jou toen wij nog plenaire in het gebouw aan de Sandestein samenkwamen.
Maar waar jij acht slaat op het Woord van God dat verklarend gepredikt wordt, land het bij de ander op dove oren. Zij horen het wel, zij zouden het zelfs verstandelijk beamen. Maar het hart van het probleem is de verharding van het hart omdat zo’n persoon gaandeweg steeds concessies heeft gedaan.
Dit gepaard met Gods zegen is vaak nog meer funest. Want zo’n persoon verwart de zegen van God, de genade van God als goedkeuring van God.
Dus, als zo’n persoon de kantjes ervan afloopt v.w.b. het in acht nemen van het Woord van God, en God zegent die persoon vervolgens, dan denkt die persoon dat God het allemaal wel goed vindt. God zegent me toch? Het zal wel goed zijn.
Concessies doen v.w.b. het Woord van God, gepaard met Gods zegen en eventuele succes is rampzalig.
Laten wij er alles aan doen om zoals de jonge Salomo, onszelf geheel aan God over te geven, wanhopig omdat wij weten dat wij God keihard nodig hebben. Laten wij geen concessies doen v.w.b. het in acht nemen van het Woord van God zodat wij niet in dezelfde valkuil terecht komen waardoor wij de wedloop niet goed zullen eindigen.
1 Thessalonicenzen 5:23-24 – “23En moge de God van de vrede Zelf u geheel en al heiligen, en mogen uw geheel oprechte geest, de ziel en het lichaam onberispelijk bewaard worden bij de komst van onze Heere Jezus Christus. 24Hij Die u roept, is getrouw: Hij zal het ook doen.”