Groot is Uw trouw!
Goedemorgen en hartelijk welkom bij de eredienst en de livestream van de Calvary Chapel Haarlemmermeer. Vanmorgen gaan wij verder met de preekserie Route 66 waarin wij elk Bijbelboek in vogelvlucht doornemen zodat wij de Bijbel en alle verbanden in de Bijbel beter gaan leren kennen, waardoor wij de God van de Bijbel beter gaan leren kennen, en Jezus Christus gaan zien in de gehele Schrift.
Het doel hiervan is geestelijke volwassen te worden waardoor wij Zijn gedachten gaan krijgen en Zijn wil gaan leren onderscheiden, zodat wij elke dag opnieuw weten hoe wij ons leven horen in te vullen en hoe wij ons leven horen te leiden.
Vandaag gaan wij het Bijbelboek Klaagliederen verkennen, en mijn hoop en gebed is dat jullie hierdoor gaan inzien hoe getrouw de HEERE is.
Inleiding
Klaagliederen is door Jeremia, één van de vier grote profeten geschreven. Nogmaals, de grote profeten zijn niet meer belangrijk dan de kleine. Het heeft puur te maken met de omvang van de boeken. De grote profeten zijn gewoon groter in omvang dan de kleine profeten.
Klaagliederen beschrijft de uitvaart van de stad Jeruzalem. De prachtige wereldstad waarvan de koningin van Sjeba tegen Koning Salomo zei dat zij nog niet de helft had gehoord van hoe welvarend Salomo en Jeruzalem was.
En niet alleen dat, Jeruzalem was het middelpunt van de Joodse godsdienst. Gods tempel stond daar, het heilige der heiligen stond daar; de plek waar God Zijn aanwezigheid onder de Joden toonde. God woonde onder de Joden, in Jeruzalem, in de tempel, in het heiligdom.
En nu is er niets meer van over. De stadsmuur is met de grond gelijkgemaakt, de poorten zijn verbrand, de hele stad ligt in puin; ook de tempel, dé plek waar de levende God Zijn volk ontmoette, dé plek waar Israël God aanbad.
En met een gebroken hart, uit Jeremia zijn verdriet over de stad en over Gods volk in dit boek dat uit vijf klaagliederen bestaat.
Een klaaglied, ook een elegie genoemd is volgens van Dale een lyrisch gedicht, waarin een bepaalde ontwikkeling betreurd wordt. Het is een klaagzang of treurlied.
We zouden het eventueel kunnen vergelijken met het moderne genre, the blues, wat van origine nogal depri is.
Jeremia schreef vier van de vijf liederen in de vorm van een acrostichon. In hoofdstukken 1, 2 en 4 begint elk vers met een letter van het Joods alfabet.
Dus, hoofdstuk 1 vers 1 begint met de eerste letter van het alfabet. Vers 2 begint met de tweede letter van het alfabet enz. Omdat het Joods alfabet uit 22 letters bestaat zien wij dat de hoofdstukken 1, 2 en 4 ook uit 22 verzen bestaan.
Alleen hoofdstuk 3 bestaat uit 66 verzen en dat is omdat er per letter 3 verzen voor zijn.
Hoofdstuk 5 is voornamelijk een gebed en dat is geen acrostichon.
Er wordt gedacht dat Jeremia het boek op deze manier schreef om het makkelijker te maken om het uit je hoofd te leren. Dat kan, en je kan het ook zo zien dat Jeremia van A tot Z huilt over Juda en over Jeruzalem.
Volgens de Joodse tradities schreef Jeremia Klaagliederen vanuit een grot op Golgotha vanwaar hij toekeek dat zijn stad Jeruzalem tot een ashoop smeulde.
Mocht je ooit naar Jeruzalem toe gaan dan zou je eventueel de grot van Jeremia kunnen bezoeken.
Jeremia schreef dit boek vanuit een en al ellende. Zijn hart was gebroken. Hij huilde voor zijn volk en hij koesterde totaal geen wrok, hoewel dit menselijk gezien wellicht terecht was.
Nadat hij 40 jaar lang het volk voor deze verwoesting had gewaarschuwd had hij op dit moment, menselijk gezien terecht kunnen zeggen: ‘ik had je toch gewaarschuwd’, ‘eigen schuld, dikke bult’.
Maar dat deed hij niet. Hij had het hart van Christus, die zo’n 600 jaar daarna ook over Jeruzalem weende en zei: “Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt wie naar u toe gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild!”
En zoals Jezus een paar verzen hierna naar de toekomst keek, keek Jeremia ook niet puur naar de ellende. Te midden van zijn verdriet richtte hij zijn ogen op God en zei: ‘Groot is Uw trouw’ (3:23).
In het licht van dood en verwoesting, terwijl alles in zijn leven schijnbaar in elkaar stort, keert Jeremia de situatie om in een gigantische geloofsoverwinning.
Hij weet uit zo’n 40-50 jaar ervaring met God gewandeld te hebben dat God hem nooit had laten vallen. Hij weet ook dat God in de toekomst net zo getrouw zal zijn zoals Hij dat in het verleden was.
En dus met het oog op de God die hij kent en waarvan hij met heel zijn hart, ziel, kracht en verstand houdt, vindt hij oneindige hoop en troost. Dit zullen we straks in hoofdstuk 3 zien.
Laten we kijken naar de context van deze liederen:
Jeremia 39 – “1In het negende jaar van Zedekia, de koning van Juda, in de tiende maand, kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, met heel zijn leger naar Jeruzalem en zij belegerden het. 2In het elfde jaar van Zedekia, in de vierde maand, op de negende van die maand, werd de stad opengebroken. 3Toen kwamen alle vorsten van de koning van Babel naarbinnen en zij vatten post bij de Middenpoort, namelijk Nergal-Sarezer, Samgar-Nebu, Sarsechim, de bevelhebber van de hofhouding, Nergal-Sarezer, de rab-mag, en al de overige vorsten van de koning van Babel. 4En het gebeurde zodra Zedekia, de koning van Juda, en al de strijdbare mannen hen zagen, dat zij op de vlucht sloegen en 's nachts uit de stad vertrokken, in de richting van de tuin van de koning, door de poort tussen de twee muren. Zelf vertrok hij in de richting van de Vlakte. 5Maar het leger van de Chaldeeën achtervolgde hen en zij haalden Zedekia in op de vlakten van Jericho. Zij namen hem gevangen en brachten hem naar Nebukadnezar, de koning van Babel, naar Ribla, in het land van Hamath. En die sprak het vonnis over hem uit. 6De koning van Babel liet de zonen van Zedekia in Ribla voor diens ogen afslachten. Ook liet de koning van Babel alle edelen van Juda afslachten. 7Verder liet hij de ogen van Zedekia blind maken en hem met twee bronzen ketenen binden om hem naar Babel te brengen. 8Het huis van de koning en de huizen van het volk verbrandden de Chaldeeën met vuur, en de muren van Jeruzalem braken zij af. 9De rest van het volk dat in de stad was overgebleven, de overlopers die naar hem waren overgelopen, en de rest van het volk dat was overgebleven, voerde Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, in ballingschap naar Babel. 10Maar enigen van de armsten van het volk, die helemaal niets bezaten, liet Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, in het land Juda achter. Hij gaf hun op die dag wijngaarden en akkers. 11Maar wat Jeremia betrof, had Nebukadnezar, de koning van Babel, bevel gegeven door de hand van Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht: 12Neem hem mee, houd uw ogen op hem gericht en doe hem geen enkel kwaad. Voorzeker, zoals hij tot u spreken zal, zo moet u met hem doen. 13Toen stuurden Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, Nebuschasban, de bevelhebber van de hofhouding, Nergal-Sarezer, de rab-mag, en al de bevelhebbers van de koning van Babel boden. 14Zij stuurden boden, haalden Jeremia uit het binnenplein van de wacht en gaven hem over aan Gedalia, de zoon van Ahikam, de zoon van Safan, om hem naar huis te brengen. Zo verbleef hij te midden van het volk. 15Het woord van de HEERE was tot Jeremia gekomen, toen hij nog opgesloten zat op het binnenplein van de wacht: 16Ga tegen Ebed-Melech, de Cusjiet, zeggen: Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Zie, Ik ga Mijn woorden over deze stad brengen, ten kwade en niet ten goede; op die dag zullen ze voor uw ogen geschieden. 17Op die dag zal Ik u echter redden, spreekt de HEERE, en u zult niet in de hand van de mannen gegeven worden voor wie u met schrik bevangen bent. 18Voorzeker, Ik zal u beslist bevrijden. U zult niet vallen door het zwaard en u zult uw leven tot buit hebben, omdat u op Mij hebt vertrouwd, spreekt de HEERE.”
Dit is een snapshot van Gods straf over Juda en Jeruzalem. Het is frappant dat de laatste koning van Juda, deze Zedekia gevangengenomen werd in Jericho, want in Jericho vond de eerste overwinning in het beloofde land plaats. Dit was zo’n 800 jaar hiervoor onder leiding van Jozua. En nu komt de koning tot zijn eind op exact dezelfde plaats.
Wat ook duidelijk naar voren komt is dat God Jeremia in bescherming neemt door hem gunst te geven bij Koning Nebukadnezar. Jeremia kreeg zelfs carte blanche.
En wat ook nog heel bijzonder is, is dat God Zijn belofte nakomt door ook de Ethiopiër, Ebed-Melech te beschermen en redden. Lees Jeremia hoofdstuk 38 om zijn verhaal te zien.
Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 1 gaat over het lot van Jeruzalem en de eerste 11 verzen worden in de derde persoon geschreven. Jeremia zelf spreekt hier over het lot van stad.
Vs. 1 – “Hoe eenzaam zit zij neer, die stad, eens zo dichtbevolkt! Als een weduwe is zij geworden, zij die groot was onder de heidenvolken.”
Vs. 2 – “Zij weent onophoudelijk in de nacht, en haar tranen stromen over haar wangen. Zij heeft geen trooster onder al haar minnaars.”
In deze eerste 11 verzen schrijft Jeremia steeds over ‘zij’, en ‘haar’, en ‘Juda’, en ‘Sion’, en ‘zijzelf’. In de derde persoon dus.
Jeremia geeft in deze verzen ook aan wat de reden is voor haar ellende, de reden voor haar lot.
Vs. 5 – “Want de HEERE heeft haar bedroefd om haar talrijke overtredingen.”
Vs. 8 – “Zwaar heeft Jeruzalem gezondigd;”
Vs. 9 – “Haar onreinheid kleeft aan haar zomen; zij heeft niet gedacht aan haar einde.”
Jeremia geeft aan dat het einde van Juda en Jeruzalem door Gods toedoen is gekomen. God is haar nu, na zo’n 400 jaar lang geduldig met haar te zijn geweest, aan het straffen voor het verbreken van het verbond met God.
En een van de fouten die Juda maakte is ook een fout die sommigen van ons maken. Juda heeft niet gedacht aan haar einde. M.a.w. zij heeft niet gedacht aan de gevolgen van haar zonde.
En ik vrees dat sommigen van ons niet ernstig genoeg nadenken over de gevolgen van de keuzes die gemaakt worden. Het is al te vaak Carpe Diem met alle gevolgen van dien.
In de laatste 11 verzen van hoofdstuk 1 gaat Jeremia over op de eerste persoon en dan vanuit het oogpunt van de stad zelf. In deze verzen is het dus Jeruzalem, die verpersoonlijkt wordt, die over zichzelf spreekt. Let op de woorden ‘mij’ en ‘mijn’.
Vs. 12 – “Aanschouw en zie of er leed is als mijn leed, dat mij is aangedaan, waarmee de HEERE mij bedroefd heeft op de dag van Zijn brandende toorn.”
Vs. 13 – “Hij heeft mij tot verwoesting overgegeven, de hele dag ziek gemaakt.”
Vs. 16 – “Vanwege deze dingen ween ik, mijn oog, mijn oog laat water neerstromen, omdat de Trooster Die mijn ziel verkwikt ver van mij is.”
In de eerste 11 verzen beschrijft Jeremia het lot van Jeruzalem en in de tweede helft betreurt Jeruzalem haar lot.
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2 gaat over de toorn van God en door het hele hoofdstuk heen ligt de nadruk dat de verwoesting van Jeruzalem door God Zelf teweeggebracht is. De uitdrukkingen ‘de HEERE heeft’ of ‘Hij heeft’, in alle vormen, komt zo’n 30 keer voor in deze 22 verzen. In hoofdstuk 1:21 staat: ‘U hebt de dag gebracht die U aangekondigd hebt’.
Ook dit hoofdstuk is opgedeeld in tweeën. In de eerste 12 verzen wordt de toorn van God beschreven en vanaf vers 13 wordt er in de tweede persoon gesproken waarin de geslagen stad aangespoord wordt.
Vs. 1 – “Hij heeft vanuit de hemel ter aarde geworpen de luister van Israël.”
Vs. 2 – “De Heere heeft verslonden, Hij heeft niet gespaard, alle woningen van Jakob.”
Vs. 5 – “De Heere is als een vijand geworden. Hij heeft Israël verslonden.”
Vs. 6 – “Hij heeft Zijn plaats van samenkomst te gronde gericht. Hij heeft in Zijn grimmige toorn verworpen koning en priester.”
Vs. 7 – “De Heere heeft Zijn altaar verstoten, tenietgedaan Zijn heiligdom.”
In vers 6 en 7 zien wij dat God Zijn plaats van aanbidding niet alleen heeft verlaten, maar dat Hij het ook nog eens geheel verwoest heeft.
Vs. 17 – “De HEERE heeft gedaan wat Hij Zich had voorgenomen, Hij heeft Zijn woord vervuld, dat Hij in de dagen van weleer geboden had. Hij heeft afgebroken, en niet gespaard, en Hij heeft de vijand over u verblijd;”
Wanneer wij het over de trouw van God hebben, hebben wij het vrijwel altijd over Gods trouw in de positieve zin. Dat God trouw is aan Zijn beloften, dat God trouw is aan Zijn kinderen enz.
Maar Gods trouw is ook te zien in de negatieve zin. In Zijn trouw houdt Hij Zich ook aan Zijn Woord waar het gaat om het straffen van de goddelozen, het straffen van degenen die Hem verwerpen.
En dit zien wij duidelijk tot uiting komen in 2 Koningen 25, 2 Kronieken 36, Jeremia 39 en nu hier in Klaagliederen. Deze gaan allen over hetzelfde.
En als God ook in deze zaken trouw is, en dat is Hij, dan zullen allen die Jezus Christus niet navolgen voor hun eigen zonden moeten boeten. En het loon van de zonde is de geestelijke en de eeuwige dood.
Daarom zei Jezus met nadruk dat Hij 2.000 jaar geleden naar de aarde toe was gekomen om mensen leven te geven, leven en overvloed. Echt leven dus, niet slechts een bestaan.
Ik ga de volgorde overhoopgooien want ik wil met hoofdstuk 3 eindigen.
Hoofdstuk 4
In hoofdstuk 4 zien wij zoals in hoofdstuk 2 de toorn van God, maar in tegenstelling tot hoofdstuk 2 waarin Gods toorn beschreven wordt, wordt Gods toorn in dit hoofdstuk uitgelegd en zelfs verdedigt.
In de verzen 1-11 zien wij een aantal vergelijkingen tussen de Jeruzalem dat was en nu is. Vanaf vers 12 zien wij de gedachten en de handelingen van de omliggende heidense natiën.
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 5 is geen acrostichon en het is voornamelijk een gebed wat gedaan wordt vanuit de verpersoonlijkte stad, Jeruzalem.
Hoofdstuk 3
In hoofdstuk 3 zien wij de ellende en het verdriet van Jeremia zelf.
Ik gaf al eerder aan dat Jeremia dusdanig verbonden met Gods volk is en dat hij ontzettend begaan is met hun leed. Waar hij in dit hoofdstuk over zijn eigen ellende en verdriet spreekt, zou het eigenlijk ook zo kunnen zijn dat het de verpersoonlijkt Jeruzalem is die over haar eigen ellende en verdriet spreekt. Zo nauw verbonden is zijn hart met Jeruzalem.
Ook dit hoofdstuk is opgedeeld in tweeën. De eerste 39 verzen gaan alleen maar over Jeremia’s ellende, maar met een sprankel van hoop in de verzen 22-39. Vanaf vs. 40 zien wij een daaruit voortvloeiend gebed waarin Jeremia op God beroep doet voor het volk (vs. 40-51) en ook voor hem persoonlijk (vs. 52-66).
Vs. 14 – “Ik ben belachelijk geworden voor heel mijn volk, het onderwerp van hun spotlied, de hele dag.”
Vs. 15 – “Hij heeft mij met bitterheden verzadigd.”
Vs. 16 – “Hij heeft mij mijn tanden op kiezelstenen laten stukbijten, Hij heeft mij in de as neergedrukt.”
Vs. 17 – “Van vrede verstoten is mijn ziel, ik ben het goede vergeten.”
Vs. 18 – “Mijn kracht is vergaan, en wat ik van de HEERE verwachtte.”
Vs. 20 – “Mijn ziel denkt er onophoudelijk aan, zij buigt zich neer in mij.”
Wat ik hieraan zo kostbaar vindt is dat Jeremia, in zijn ellende brutaal eerlijk is. Hij is echt! En wat nog mooier is, is dat wij hierin zien dat het oké is om met God echt te zijn. Wij mogen onze klaagliederen bij God uiten.
Als Jeremia vandaag de dag door een psycholoog geëvalueerd zou worden, dan zou hij hoogstwaarschijnlijk de diagnose krijgen van zwaar depressief.
Maar omdat Hij God kent, en omdat hij weet dat hij te allen tijde bij God zichzelf kan zijn, echt kan zijn, vindt hij zijn hulp bij God, vindt hij hoop in God.
Te midden van zijn ellende (noem het depressie) richt hij zijn ogen op God, richt hij zijn ogen op wat waar is.
Vs. 22 – “Het is de goedertierenheid van de HEERE dat wij niet omgekomen zijn, dat Zijn barmhartigheid niet opgehouden is!”
Wat ik zojuist al zei kent Jeremia God. Hij weet dat het alleen door de goedertierenheid, door de genade, door de barmhartigheid van God is, hij überhaupt nog leeft, dat hij überhaupt door God gered is.
Mensen denken vaak dat God hen iets verschuldigd is. Zij hebben het gevoel van recht hebben, maar dat is waanzin. Als God de mens geeft wat de mens daadwerkelijk verdient, dan gaan alle mensen naar de hel. Want allen hebben tegen Hem gezondigd en het loon van de zonde is de dood. En de eeuwige dood is de hel.
Maar het goede nieuws, het Evangelie is dat wij mensen nu door Gods genade kunnen en mogen verkrijgen wat wij absoluut niet kúnnen verdienen. En dat is dat wij vrijgesproken worden van onze zonden, dat wij voor 100% vergeven kunnen worden, dat wij in Gods ogen voor 100% rechtvaardig verklaart kunnen worden. Jezus Christus heeft dit mogelijk gemaakt.
Vs. 23 – “Nieuw zijn ze, elke morgen; groot is Uw trouw!”
Over Gods barmhartigheden zegt Jeremia dat ze elke morgen nieuw zijn. M.a.w. elke dag, wanneer wij opstaan mogen wij van Gods barmhartigheden genieten.
Barmhartigheid is zo’n oud Bijbels woord dat vandaag de dag niet gebruikt wordt. En dat is jammer want het is zo’n prachtig en krachtig woord.
Het geeft aan dat God medelevend is, dat Hij zich over ons ontfermt, dat Hij medelijden met ons heeft in de positieve zin.
In de grondtekst betekent het baarmoeder, of moederschoot, de plek waar leven gegeven wordt en het leven groeit en bloeit. Het is de plek waarin een foetus veilig is, beschermd is, gevoed wordt, verzorgd wordt. Het is bij uitstek de meest geschikte plek voor de groei en de bescherming en de gezondheid van een foetus.
En zó ook zijn Gods barmhartigheden voor Gods wedergeboren kinderen. Gods barmhartigheid geeft ons geborgenheid te midden van ellende.
Het geeft ons veiligheid te midden van gevaar. Het geeft ons geestelijke voeding te midden van een hongersnood naar het Woord van God. Het laat ons geestelijk groeien en bloeien ondanks de omstandigheden waarin wij ons bevinden.
En Gods barmhartigheden zijn nieuw elke morgen. Groot is Zijn trouw!
En omdat Jeremia dit goed beseft zegt hij het volgende:
Vs. 24 – “Mijn deel is de HEERE, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen.”
Toen Abram in Genesis 15 terugkwam van het redden van zijn neefje Lot had hij na de strijd met Kedor-Laomer geen enkel stukje buit voor zichzelf gehouden, terwijl dit wel gebruikelijk was. Hij bracht alleen z’n neef en zijn familie met hem terug.
Hierna zegt God tegen Abram: “Wees niet bevreesd, Abram, Ik ben voor u een schild, uw loon zeer groot.”
God Zelf was Abram’s beloning. M.a.w. het simpel, maar diepzinnig feit dat Abram God persoonlijk mocht kennen was zijn beloning.
En hier zien wij dus ook met Jeremia, dat Hij God Zelf als zijn beloning ziet. Jeremia’s deel in dit geheel is niets meer en niets minder dan de HEERE Zelf. En omdat hij zichzelf op de HEERE richt, en omdat de HEERE alles voor hem is, zal hij zijn hoop op de HEERE, en op de HEERE alleen, volledig stellen. ‘Mijn deel is de HEERE, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen’.
Kijk naar hoe Jeremia ineens omschakelt naar wie en wat God is, en naar wat goed is voor de mens om te doen. Vergeet niet dat Jeremia dit zegt te midden van de grootste ellende dat hij tot op dit moment heeft meegemaakt. En dit na zo’n 40-50 jaar lang geen vrucht van bekering gezien te hebben door zijn bediening.
Vs. 25-33 – “25Goed is de HEERE voor wie Hem verwacht, voor de ziel die Hem zoekt. 26Goed is het te hopen en stil te wachten op het heil van de HEERE. 27Goed is het voor een man, als een juk draagt in zijn jeugd. 28Laat hij eenzaam zitten en zwijgen, omdat Hij het hem opgelegd heeft. 29Laat hij zijn mond in het stof steken: misschien is er hoop. 30Laat hij zijn wang geven aan wie hem slaat, laat hij met smaad verzadigd worden. 31Want niet voor eeuwig verstoot de Heere! 32Want wanneer Hij bedroefd heeft, zal Hij Zich ontfermen naar de grootheid van Zijn goedertierenheid. 33Want niet van harte verdrukt en bedroeft Hij mensenkinderen.”
Gods goedertierenheid, Gods barmhartigheden die nieuw zijn elke morgen, Gods grote trouw, Gods goedheid, Gods heil, en Gods ontferming; dit zijn de dingen waarop Jeremia zich richt en niet zijn ellende.
Filippenzen 4:8 – “Verder, broeders, al wat waar is, al wat eerbaar is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat lieflijk is, al wat welluidend is, als er enige deugd is en als er iets prijzenswaardigs is, bedenk dat.”
Dit heeft niets te maken met je kop in het zand steken te midden van de ‘ellende’ waar wij nu in zitten. Dit heeft puur te maken met het richten van je ogen, je hart, je gedachten en gevoelens op de enige die er echt toe doet, en die als enige trouw en betrouwbaar is.
Groot is uw trouw, oh HEERE!
In de woorden van Paulus aan Timotheüs: ‘Denk na over wat ik zeg, en laat de Heere u inzicht geven in alle dingen.’ 2 Tim. 2:7