Deel 2 van 3
Wij gaan verder met de preekserie Route 66 waarin wij elk Bijbelboek in vogelvlucht gaan bekijken om 1) Jezus erin te ontdekken, en 2) om de belangrijkste levenslessen eruit te halen. Vanmorgen behandelen wij deel 2 van 3 van het Bijbelboek Numeri.
Voor degenen die hier vanmorgen voor het eerst zijn, mijn excuses dat jullie midden in een lopende studie binnenkomen, maar weet dat het Woord van God levend en krachtig is en dat wanneer wij het openen, God tot ons zal spreken, dus ook vanmorgen.
Wat ik in de vorige studie zei gaat Exodus voornamelijk om Gods verlossing. Leviticus gaat voornamelijk over de aanbidding van God, oftewel hoe heilig met God om te gaan en hoe heilig te leven. Numeri gaat voornamelijk om het voorbereiden van het volk Israël om de vooruitgang van het Koninkrijk van God te bevorderen, oftewel, om meer mensen te gaan redden.
In Numeri gaat het om twee groepen Israëlieten. De eerste/oude generatie die uit Egypte kwam en die het beloofde land niet zal zien, en de tweede/nieuwe generatie die uiteindelijk het beloofde land in zal gaan.
Vandaag gaan wij zien waarom er twee generaties zijn en waarom de eerste generatie het beloofde land niet in mocht gaan.
Voor wij die wedergeboren zijn zitten er een aantal essentiële lessen en principes in die betrekking hebben op ons dagelijkse wandel met de Heere. De apostel Paulus legt heel mooi uit wat wij van Numeri kunnen en moeten leren:
1 Korinthe 10:1-12 – “1Graag wil ik, broeders en zusters, uw aandacht vragen voor wat er gebeurde met onze voorouders. Ze stonden allemaal onder bescherming van de wolk en trokken allemaal veilig door de Rode Zee. 2In de wolk en in de zee werden ze gedoopt als volgelingen van Mozes. 3Ze aten allemaal hetzelfde geestelijke voedsel, 4en dronken allemaal dezelfde geestelijke drank. Want ze dronken water uit een geestelijke rots die overal met hen meetrok, en die rots was Christus. 5Toch rustte op de meesten van hen Gods zegen niet. Want werden ze niet afgeslacht in de woestijn? 6Die gebeurtenissen zijn een voorbeeld voor ons, een waarschuwing dat we niet naar het kwade moeten verlangen, zoals zij. 7Word geen afgodendienaars, zoals sommigen van hen, over wie de Schrift zegt: Het volk ging zitten om te eten en te drinken, het werd een losbandig feest. 8En laten we geen ontucht plegen, zoals sommigen van hen. Het gevolg was dat op één dag drieëntwintigduizend mensen de dood vonden. 9Laten we Christus ook niet op de proef stellen, zoals anderen van hen deden, met het gevolg dat ze door slangen omkwamen. 10Mopper ook niet op God, zoals weer anderen – zij werden omgebracht door de engel van de dood. 11Wat hun overkwam, moet een voorbeeld voor ons zijn. Het werd opgeschreven om ons te waarschuwen, omdat we voor het einde der tijden staan. 12Wie dus denkt rechtovereind te staan, moet oppassen dat hij niet komt te vallen.” (GNB96)
Paulus schrijft dat Numeri ons kan helpen om geestelijk volwassen christenen te worden door van de fouten van Israël te leren.
En als je denkt dat deze lessen voor jou niet gelden, dan waarschuwt hij jou in vers 12: “Wie dus denkt rechtovereind te staan, moet oppassen dat hij niet komt te vallen.”
Paulus schrijft hier over iemand die van zichzelf denkt dat hij/zij het eigenlijk niet zo slecht doet, want in vergelijking met anderen die in zijn/haar optiek meer slecht zijn of doen dan zij, doen zij het aardig goed.
Maar de maatstaf waaraan iedere wedergeboren christen zich moet meten is niet hoe goed of slecht zij het doen ten opzichte van anderen, maar Jezus Christus. Hij is de maatstaf waaraan eenieder die belijdt een discipel van Jezus Christus te zijn, zichzelf hoort te meten. En die maatstaf is alleen te vinden in het Woord van God, de Bijbel.
Daarom, degenen die denken een goede christen te zijn en Jezus behagen, maar die hun Bijbels niet lezen en kennen, houden zichzelf eigenlijk voor de gek. En deze mensen waarschuwt Paulus hiermee: “Wie dus denkt rechtovereind te staan, moet oppassen dat hij niet komt te vallen.”
Afgelopen zondag zagen wij dat Hebreeën 3 benadrukt dat het door hun rebellie tegen God was dat de eerste generatie het beloofde land niet in ging. Sterker nog, er staat letterlijk dat deze generatie weigerde te gehoorzamen en God niet geloofde.
Hun ongehoorzaamheid, ongeloof en rebellie heeft het hun leven gekost en zij stierven allemaal in de woestijn.
Wat sterft er of wat dreigt er in jouw leven af te sterven door jouw ongehoorzaamheid, door jouw ongeloof, door jouw rebellie tegen God? Is het jouw vreugde, of jouw getuigenis, of jouw dienstbaarheid, of stappen in geloof, of je huwelijk of andere relaties? Deze kunnen allemaal afsterven door ongehoorzaamheid, ongeloof en rebellie.
Kijk, natuurlijk gaat God nu in het tijdperk van genade anders met Zijn kinderen om dan toen, maar Hij is nog steeds dezelfde, en Zijn maatstaven v.w.b. gehoorzaamheid, geloof en overgave zijn precies hetzelfde als in Numeri. Vergis je daarin niet!
Wij zijn afgelopen zondag geëindigd bij hoofdstuk 8, en in hoofdstuk 9 zien wij een prachtig principe dat ons vandaag de dag ontzettend kan helpen om met de Heere te wandelen.
Numeri 9:15-17 – “15Op de dag dat de tabernakel werd opgebouwd, bedekte de wolk de tabernakel, de tent van de getuigenis; en 's avonds was hij op de tabernakel als een verschijning van vuur, tot de volgende morgen. 16Zo was het voortdurend: de wolk bedekte hem en 's nachts was hij als een verschijning van vuur. 17Maar als de wolk opgeheven werd van boven de tent, braken de Israëlieten daarna op; en op de plaats waar de wolk bleef rusten, daar sloegen de Israëlieten hun kamp op.”
De Israëlieten werden vanuit Egypte door God middels de wolkkolom en de vuurkolom geleid. Elke keer wanneer God d.m.v. de kolommen bewoog moest Israël God volgen.
En wat ons hier in Numeri 9 duidelijk wordt gemaakt is dat God Israël aan het leren is om Hem koste wat kost na te volgen. Dit omdat Hij God is én omdat Hij Zijn beloften wil nakomen en Zijn plan wil uitvoeren door hen naar het beloofde land te brengen.
Of het nu praktisch uitkwam of niet, of het nu handig was of niet, moesten alle 2 miljoen, wanneer God bewoog alles laten vallen om de boel in te pakken en te gaan reizen.
Wat hierin opvallend is, is dat alle stammen onder een eigen vaandel opgesteld waren rondom de tabernakel en rondom de Levieten.
De stammen Juda, Issaschar en Zebulon vielen onder het vaandel van Juda, dus deze drie stammen vormde het kamp van Juda.
De stammen Ruben, Simeon en Gad vielen onder het vaandel van Ruben, dus deze drie stammen vormde het kamp van Ruben.
De stammen Efraïm, Manasse en Benjamin vielen onder het vaandel van Efraïm, dus deze drie stammen vormde het kamp van Efraïm.
En, de stammen Dan, Aser en Naftali vielen onder het vaandel van Dan, dus deze drie stammen vormde het kamp van Dan.
Als je dit vanuit de lucht zou bekijken, dan zou het er evt. zo uit kunnen zien met stammen naast elkaar om de Levieten heen:
Nog een mogelijkheid is dat de stammen, i.p.v. naast elkaar, achter elkaar opgesteld waren zoals dit :
Dit lijkt mij waarschijnlijker omdat God expliciete instructies gaf om zich direct ten oosten, ten zuiden, ten noorden en ten westen van de Levieten moesten opslaan.
Kijk dan als we de getallen naar inschatting (op schaal) rondom de tabernakel en de Levieten neerzetten:
Dit is gewoon een image van een stuk woestijn:
Dit zou dan de tabernakel en de Levieten afbeelden:
Direct aan de oostkant van de Levieten is het kamp van Juda met zijn 186.400 man:
Direct aan de zuidkant van de Levieten is het kamp van Ruben met zijn 151.450 man:
Direct aan de westkant van de Levieten is het kamp van Efraïm met zijn 108.100 man:
Direct aan de noordkant van de Levieten is het kamp van Dan met zijn 157.600 man:
Dus, wanneer Bileam in Numeri 22 vanaf de berg op het kamp van Israël uitkeek, dan zou hij evt. dit gezien hebben: Ik hoop niet dat ik hierover iets moet gaan uitleggen.
Maar goed, vanuit deze opstelling moest heel Israël dus alles laten vallen wanneer de wolkkolom in beweging kwam, en heel Israël moest het kamp weer opslaan wanneer de wolkkolom stilstond.
Wat voor ons hierin van belang is, is dat ook wij moeten leren om de leiding van de Heere te gaan herkennen en onderscheiden, en zodra wij het herkennen om Hem gehoorzaam te zijn door Hem na te volgen.
Denk ook aan het feit dat de 603.550 strijdbare mannen die dit leger vormde precies op hun door God aangewezen plek moesten zijn wanneer de Heere in beweging kwam.
In hoofdstuk 10 zien wij dat God Mozes opdraagt om twee zilveren trompetten te maken en dat de priesters op de trompetten blazen wanneer God wil dat de kampen opgebroken moeten worden om de bewegende wolkkolom te gaan volgen.
Vanuit hun kampen konden zij de trompetten horen, en op het moment dat de trompet klonk moesten zij dit zien als de marsorders van de Heere.
Zo is het ook met ons. Wanneer jij en ik in gehoorzaamheid aan de Heere, ons op de door God aangewezen plek bevinden, dan zij wij veel beter in staat om Zijn stem te horen en onderscheiden.
Integendeel, wanneer wij ongehoorzaam zijn, wanneer wij weinig tot niets doen om aan onze relatie met God te werken, wanneer wij niet met de dingen van de Heere bezig zijn, wanneer wij de Bijbel niet lezen en bestuderen, wanneer wij Hem niet ernstig zoeken in gebed, dan kunnen wij God wel vragen om Zijn plan en wil voor onze situatie of leven bekend te maken, maar in de regel werkt God niet op die manier.
2 Kronieken 16:9a – “Want de ogen van de HEERE trekken over de hele aarde, om Zich sterk te bewijzen aan hen van wie het hart volkomen is met Hem.”
In hoofdstuk 10 komt Israël in deze formatie voor het eerst in beweging:
Numeri 10:11-12 – “11Het gebeurde in het tweede jaar, in de tweede maand, op de twintigste van de maand, dat de wolk opgeheven werd van de tabernakel van de getuigenis. 12De Israëlieten braken op, en trokken van rustplaats tot rustplaats, uit de woestijn Sinaï; en de wolk bleef rusten in de woestijn Paran.”
Israël wordt nu door de Heere richting het beloofde land geleid. Maar wat ik in de vorige studie zei had het een reis van 11 dagen moeten zijn geweest, maar is uiteindelijk een reis van 38 jaar geworden. Maar waarom duurde het zo lang?
De reden hiervoor is drie ogenschijnlijk verwaarloosbare zonden die zich hadden geworteld in de harten van de mensen en uitgroeide tot die ene grote zonde; de druppel die de emmer deed overlopen.
De drie kleine zonden waren in de ogen van de mensen blijkbaar niet zo erg, maar God die beter weet zag dat totaal anders.
De eerste zonde was het constant gemor van de mensen tegen God:
Exodus 15:24 – “Toen morde het volk tegen Mozes”
Exodus 16:2-3 – “En heel de gemeenschap van de Israëlieten morde tegen Mozes en Aäron”
Exodus 17:3 – “En het volk morde tegen Mozes”
Exodus 16:8 – “Mozes zei: ‘Uw gemor is niet tegen ons gericht, maar tegen de HEERE’.”
Numeri 11:1 – “Het volk begon al snel te klagen over allerlei tegenslagen en de Heere hoorde dat. Hij werd toornig en stuurde vuur naar beneden dat rond het volk brandde.” (Het Boek)
Hier zien wij dat na slechts enkele dagen na hun vertrek, begonnen zij alweer tegen God te morren en te klagen. Misschien zeiden ze wel:
‘Mozes, hoe haal je het in je hoofd om per se nu te vertrekken? Het komt ons helemaal niet uit!’ Of, ‘Wij waren juist net gesetteld na die elf maanden, en nu moeten we weer alles inpakken!’, Of, ‘Straks komen we weer zonder water te zitten, en wat dan?’ Hoe dan ook, de mensen morden en God was daar totaal niet van gediend.
Dus de eerste kleine zonde was dat het volk constant tegen Mozes en Aäron aan het morren was, wat eigenlijk gemor tegen God was.
De tweede zonde zien wij in Numeri 11:4-6:
Numeri 11:4-6 – “4Het samenraapsel van vreemdelingen dat in hun midden verkeerde, werd met gulzigheid bevangen; daarom jammerden ook de Israëlieten opnieuw en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven? 5Wij denken terug aan de vis die wij in Egypte voor niets aten, aan de komkommers, de watermeloenen, de prei, de uien en de knoflook. 6Maar nu droogt onze ziel uit, er is helemaal niets dan dit manna voor onze ogen!”
Deze samenraapsel van vreemdelingen zijn mensen die in Egypte woonden toen God de 10 plagen uitstortte over Egypte. Toen deze mensen zagen dat God aan de kant van Israël stond, wilden zij met Israël mee. Zij wilde bij Israël horen omdat zij zagen dat Israël het goed had bij God.
Het probleem met deze mensen was dat zij zich niet aan de God van de Joden toewijdde. Zij wilden eigenlijk alleen maar genieten van de voordelen van de Joden, maar zij wilde zichzelf niet aan de God van de Joden schikken.
Dit gebeurt vandaag de dag ook. Er zijn mensen die zich niet aan de Heere Jezus willen schikken, die Jezus niet per se willen navolgen, maar alleen maar willen genieten van, en soms zelfs misbruik maken van de voordelen van het gemeenteleven.
Het zijn ook vaak deze mensen die als eerste klagen en morren over dingen. En als wij dat niet in de kiem smoren, dan kan dit aanstekelijk zijn zoals in het geval van het volk van Israël.
De zonde waaraan zij zich schuldig maakte was dat zij met gulzigheid bevangen werden. In de grondtekst spreekt Mozes hier van ongezonde lust of begeerte. En omdat de mensen dit zo ongebreideld uitte, zei God in vers 19-20:
Numeri 11:19-20 – “19U zult het niet één dag eten, geen twee dagen, geen vijf dagen, geen tien dagen, en geen twintig dagen, 20maar tot een volle maand, totdat het u de neus uit komt en u ervan walgt. Want u hebt de HEERE, Die in uw midden is, verworpen, en hebt voor Zijn aangezicht gejammerd: Waarom zijn wij eigenlijk uit Egypte vertrokken?”
In het resterende gedeelte van hoofdstuk 11 zien wij dat God het volk had voorzien van vlees in de vorm van kwartels. En dan niet zomaar een boodschappenkar vol, maar ze lagen voor het oprapen in een straal van zo’n 35 km rondom het kamp, tot 1 meter hoog (11:31).
In vers 33 en 34 staat dat God degenen die de boel opstookte gedood had waardoor die plaats de Hebreeuwse naam kreeg Qibrowth hat-Ta'avah, wat ‘graven van lust’ betekent.
De tweede zonde was dus dat mensen zich lieten leiden door hun lusten en begeerten in plaats van dat zij tevreden en dankbaar waren voor alles waarin God voorzien had.
De derde kleine zonde had te maken met een machtsstrijd tussen familieleden.
Numeri 12:1-2 – “1Mirjam, en ook Aäron, spraken over Mozes vanwege de Cusjitische vrouw die hij genomen had, want hij had een Cusjitische vrouw genomen. 2Zij zeiden: Heeft de HEERE alleen maar door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken? En de HEERE hoorde het.”
Mirjam en Aäron waren de broer en zus van Mozes en zij keerden zich tegen Mozes omdat Mozes met een Cusjitische vrouw getrouwd was. Maar dat was slechts een excuus om Mozes aan te vallen.
Waar het om ging was dat zij het niet eens waren over hoe Mozes de boel leidde. Zij voelden zich ook gepasseerd. Kortom, zij waren gewoon jaloers op Mozes en de Heere zag dat meteen.
Even verderop in het hoofdstuk zegt God dat als iemand onder het volk een profeet is, dan maakt God Zichzelf aan deze profeet bekend d.m.v. een visioen en spreekt tot deze profeet d.m.v. een droom.
Maar in het geval van Mozes, spreekt God rechtstreeks met hem. Sterker nog, Mozes aanschouwt de gestalte van de Heere. En dan zegt God tegen Mirjam en Aäron: ‘Waarom dan bent u niet bevreesd geweest om over Mijn dienaar, over Mozes, kwaad te spreken?’
God kwam meteen op voor Mozes omdat God Zelf Mozes had gekozen. Er staat dat de toorn van de Heere ontbrandde en toen de Heere wegging van boven de Tabernakel was Mirjam ineens met melaatsheid geslagen. Een week lang had zij melaatsheid.
Dit geeft aan dat God er absoluut niet van gediend is wanneer mensen in opstand komen tegen Zijn door Hem gekozen en aangestelde dienstknechten.
Deze drie ogenschijnlijk verwaarloosbare zonden leidde tot een grote zonde, een zonde waar het volk Israël nooit van terug kwam. Een zonde waar wij, anno 2019 veel van kunnen en moeten leren. Maar, vanwege de tijd moet ik dit bewaren voor de volgende keer, want wij mogen nu een paar mensen gaan dopen!
Wij zullen het op zondag de 29e oppakken!
De waterdoop is een prachtige uiting van geloof in Jezus Christus. Door zich te laten dopen komt een persoon er voor uit dat hij/zij een navolger, een discipel van Jezus Christus is, vandaar dat het een publiekelijk iets mag zijn. De betekenis van de doop wordt door de apostel Paulus uitgelegd.
Aan het eind van Romeinen 5 legt Paulus uit dat door de kennis van de wet, de zonde, oftewel het besef van de zonde toegenomen is. Maar, dan zegt hij dat alhoewel de zonde is toegenomen, de genade meer dan overvloedig is.
Dus, iemand die zou willen blijven zondigen zou dit kunnen verdraaien door te denken: ‘hey, de genade is meer dan overvloedig, dus kan ik gewoon blijven zondigen’. Maar daar gaat Paulus vel tegen in.
Romeinen 6:1-4 – “1Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt? 2Volstrekt niet! Hoe zullen wij, die met betrekking tot de zonde gestorven zijn, nog daarin leven? 3Of weet u niet dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn? 4Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen.”
De waterdoop is enigszins symbolisch omdat men als het ware begraven wordt wanneer men ondergedompeld wordt, en uit het water uit de dood opstaat om een geheel nieuw leven te lijden.
De doop is op zich niet reddend. M.a.w. je wordt niet gered doordat je gedoopt bent, maar je bent gered door de wedergeboorte en vervolgens is de waterdoop een uiting daarvan. Maar het echte bewijs is dat men in nieuwheid des levens wandelt.
2 Korinthe 5:17 – “Als u christen wordt, wordt u van binnen helemaal nieuw. U bent als het ware opnieuw door God geschapen. Er is een heel nieuw leven begonnen.” (Het Boek)
Dit impliceert dan ook dat men niet op de oude voet doorgaat, maar Jezus koste wat kost navolgt om te leren leven en te worden zoals Hij.
De enige voorwaarde is geloof in Jezus Christus. Dus, wanneer wij zo meteen gaan dopen is de enige vraag of men gelooft dat Jezus de Christus is, de zoon van de levende God en dat Hij voor onze zonden aan het kruis is gestorven, uit de dood is opgestaan, nu in de hemel is aan de rechterhand van God de Vader en dat Jezus elk moment Zijn kerk kan opnemen. . .