Deel 3 van 3
Wij gaan verder met de preekserie Route 66 waarin wij elk Bijbelboek in vogelvlucht gaan bekijken om 1) Jezus erin te ontdekken, en 2) om de belangrijkste levenslessen eruit te halen. Vanmorgen maken wij het Bijbelboek Numeri af en volgend jaar beginnen wij met Deuteronomium.
Voor degenen die hier vanmorgen voor het eerst zijn, mijn excuses dat jullie midden in een lopende studie binnenkomen, maar weet dat het Woord van God levend en krachtig is en dat wanneer wij het openen, God tot ons zal spreken, dus ook vanmorgen.
Wat ik in de vorige studie zei gaat Exodus voornamelijk om Gods verlossing. Leviticus gaat voornamelijk over hoe de God van de Bijbel te aanbidden en hoe heilig te leven. Numeri gaat voornamelijk om het voorbereiden van het volk Israël om de vooruitgang van het Koninkrijk van God te bevorderen, oftewel, om meer mensen te gaan redden.
In Numeri gaat het om twee groepen Israëlieten. De eerste generatie die uit Egypte kwam, die het beloofde land niet zal zien, en de tweede generatie die het beloofde land wel in zal gaan.
In de vorige studie keken wij naar drie ogenschijnlijk verwaarloosbare zonden die geleid hebben tot die ene grove zonde waarvan de eerste generatie niet terugkwam. Deze zonde heeft de eerste generatie genekt waardoor zij allemaal in de woestijn stierven, allen behalve twee mannen, Jozua en Kaleb.
De drie ogenschijnlijk verwaarloosbare zonden waren:
Het constant gemor en geklaag tegen Mozes en Aäron.
De tweede zonde was dat mensen zich lieten leiden door ongezonde lusten en begeerten, in plaats van dat zij tevreden en dankbaar waren voor alles waarin God voorzien had.
De derde zonde was dat Aäron en Mirjam jaloers waren op hun broertje Mozes die God Zelf gekozen had om Israël te leiden. Aäron en Mirjam vonden het niet eerlijk dat Mozes alleen alles voor het zeggen had; zij wilde meer macht.
Het morren tegen God, het lusten naar meer en jaloezie zijn slechts uitingen van een veel dieper probleem en dat probleem komt duidelijk naar voren wanneer wij naar die ene grove zonde gaan kijken.
Nogmaals, voor ons, die wedergeboren zijn zit in Numeri een aantal essentiële lessen en principes in die betrekking hebben op ons dagelijkse wandel met de Heere. De apostel Paulus legt heel mooi uit wat wij van Numeri kunnen en moeten leren:
1 Korinthe 10:1-12 – “1Graag wil ik, broeders en zusters, uw aandacht vragen voor wat er gebeurde met onze voorouders. Ze stonden allemaal onder bescherming van de wolk en trokken allemaal veilig door de Rode Zee. 2In de wolk en in de zee werden ze gedoopt als volgelingen van Mozes. 3Ze aten allemaal hetzelfde geestelijke voedsel, 4en dronken allemaal dezelfde geestelijke drank. Want ze dronken water uit een geestelijke rots die overal met hen meetrok, en die rots was Christus. 5Toch rustte op de meesten van hen Gods zegen niet. Want werden ze niet afgeslacht in de woestijn? 6Die gebeurtenissen zijn een voorbeeld voor ons, een waarschuwing dat we niet naar het kwade moeten verlangen, zoals zij. 7Word geen afgodendienaars, zoals sommigen van hen, over wie de Schrift zegt: Het volk ging zitten om te eten en te drinken, het werd een losbandig feest. 8En laten we geen ontucht plegen, zoals sommigen van hen. Het gevolg was dat op één dag drieëntwintigduizend mensen de dood vonden. 9Laten we Christus ook niet op de proef stellen, zoals anderen van hen deden, met het gevolg dat ze door slangen omkwamen. 10Mopper ook niet op God, zoals weer anderen – zij werden omgebracht door de engel van de dood. 11Wat hun overkwam, moet een voorbeeld voor ons zijn. Het werd opgeschreven om ons te waarschuwen, omdat we voor het einde der tijden staan. 12Wie dus denkt rechtovereind te staan, moet oppassen dat hij niet komt te vallen.” (GNB96)
Kort samengevat schrijft Paulus dat Numeri ons, anno 2019/2020 kan helpen om geestelijk volwassen christenen te worden door o.a. van de fouten van Israël te leren.
En als je denkt dat deze lessen voor jou niet gelden, dan waarschuwt hij jou in vers 12: “Wie dus denkt rechtovereind te staan, moet oppassen dat hij niet komt te vallen.”
Vanmorgen pakken wij de vertelling op in hoofdstuk 13.
Numeri 13:1-3 – “1De HEERE sprak tot Mozes: 2Stuur mannen voor u uit om het land Kanaän te verkennen, dat Ik aan de Israëlieten geven zal; u moet één man per stam van zijn vaderen sturen, elk een leider onder hen. 3Mozes stuurde hen uit de woestijn Paran, op bevel van de HEERE. Al die mannen waren hoofden van de Israëlieten.”
Dus, nadat God Israël naar stam geordend had, nadat Israël voor het eerst in deze opstelling vanaf de berg Sinaï oprukte, nadat Israël voor de zoveelste maal tegen God morde, nadat het volk op een ongezonde manier lustte naar meer, en nadat Aäron en Mirjam in opstand kwamen zien wij in hoofdstuk 13 dat Israël haar kamp in Kades, in de woestijn Paran opsloeg. En daar, aan de grens van het beloofde land beveelt God Mozes om 12 stamhoofden het beloofde land in te gaan om het te verkennen.
Wat er in deze verzen uitspringt is dat iedere man die voor deze verkenningstaak gekozen werd een leider was van hun stam. Het waren 12 leiders. Onthoudt dit goed!
En dit was hun opdracht:
Numeri 13:17-20 – “17Mozes stuurde hen om het land Kanaän te verkennen, en hij zei tegen hen: Ga hier het Zuiderland in, en ga dan het bergland in, 18en bekijk het land, hoe het is, en het volk dat er woont, of het sterk is of zwak, of het gering in aantal is of talrijk. 19En kijk hoe het land is waarin het volk woont, of het goed is of slecht, en hoe de steden zijn waarin het woont, of het in tentenkampen woont of in vestingen. 20Kijk ook hoe de grond is, of die vruchtbaar is of schraal, en of er bomen zijn of niet. Vat moed en neem wat van de vruchten van het land mee. Die dagen waren namelijk juist de dagen van de eerste vruchten van de druiven.”
Deze twaalf stamleiders gingen vervolgens het beloofde land in om het veertig dagen lang te verkennen.
Zij brachten een rank mee terug met één tros druiven dat zij met z’n tweeën aan een draagstok moesten dragen, zo groot was het. Ook namen zij granaatappels en vijgen mee terug.
Na veertig dagen kwamen de twaalf terug naar Mozes, Aäron en heel de gemeenschap van de Israëlieten en zij toonden de vruchten van het land en vertelden dat het land inderdaad een land is dat overvloeit met melk en honing, oftewel, dat het inderdaad een vruchtbaar land is zoals God had gezegd. Maar. . .
Vervolgens zeiden tien van de twaalf leiders dat de inwoners van het land vele malen groter en sterker waren dan hen en dat de steden versterkt waren. M.a.w. wij maken totaal geen kans tegen het Kanaänietische volk.
Op dat moment stond Kaleb, een van de twaalf leiders op en zei dit in vers 30 tegen Mozes en het volk: ‘Laten wij vrijmoedig optrekken, wij zullen het land in bezit nemen, want wij zullen het zeker overmeesteren.’
In tegenstelling tot de overige 10 leiders, had Kaleb het geloof in God en in Gods beloften dat Hij Israël het land zou geven. Kijk wat de meerderheid te zeggen heeft:
Numeri 13:31-33 – “31Maar de mannen die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij kunnen tegen dat volk niet optrekken, want het is sterker dan wij. 32En zij lieten een kwaad gerucht uitgaan bij de Israëlieten over het land dat zij verkend hadden, door te zeggen: Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een land dat zijn inwoners verslindt, en heel het volk dat wij in het midden daarvan gezien hebben, bestaat uit mannen van grote lengte. 33Wij hebben er ook reuzen gezien, nakomelingen van Enak, afkomstig van de reuzen. Wij waren in onze eigen ogen als sprinkhanen, en zo waren wij ook in hun ogen.”
Om het volk mee te krijgen vertelde zij sterke verhalen, zij lieten een kwaad gerucht uitgaan bij de Israëlieten over het land.
Het is bijna altijd zo dat wanneer men een groep mensen probeert over te halen naar hun kant, dat zij het spannender maken dan dat het daadwerkelijk is.
Kijk wat er gebeurt:
Numeri 14:1-4 – “1Toen begon heel de gemeenschap luid te weeklagen en bleef het volk in die nacht luid jammeren. 2Al de Israëlieten morden tegen Mozes en tegen Aäron. Heel de gemeenschap zei tegen hen: Waren wij maar in het land Egypte of in deze woestijn gestorven! Waren wij maar gestorven! 3Waarom brengt de HEERE ons dan naar dit land, zodat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen en onze kleine kinderen tot prooi worden van de vijand? Zou het niet beter voor ons zijn naar Egypte terug te keren? 4En zij zeiden tegen elkaar: Laten wij een hoofd aanstellen en naar Egypte terugkeren!”
Op basis van het ongeloof van de meerderheid van de leiders kreeg het ongeloof van het volk een enorme boost! Zo groot was hun ongeloof dat zij al Gods liefde, genade, zorg, wonderen en tekenen, bevrijding en beloften geheel negeerden en terug wilde keren naar een leven van slavernij.
Numeri 14:5-9 – “5Toen wierpen Mozes en Aäron zich met hun gezicht ter aarde, voor heel de verzamelde gemeenschap van de Israëlieten. 6En Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, twee van hen die het land verkend hadden, scheurden hun kleren, 7en zeiden tegen heel de gemeenschap van de Israëlieten: Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een bijzonder goed land. 8Als de HEERE ons genegen is, zal Hij ons in dat land brengen en zal Hij het ons geven, een land dat overvloeit van melk en honing. 9Alleen, kom tegen de HEERE niet in opstand, en u, wees niet bevreesd voor de bevolking van het land, want zij zijn ons tot voedsel, hun schaduw is van hen geweken, en de HEERE is met ons. Wees niet bevreesd voor hen!”
Nadat heel het volk hun ongeloof in God uitte, zien wij dat Mozes, Aäron en twee van de twaalf leiders, Jozua en Kaleb helemaal ondersteboven zijn door het ongeloof van het volk.
En in plaats van dat Jozua en Kaleb met de meerderheid meegaan in hun ongeloof, pleitte zij bij de overige 10 leiders en bij heel het volk om in God te geloven, om God te vertrouwen.
Maar helaas had de meerderheid ervoor gekozen om het probleem vanuit hun ongeloof te benaderen waardoor zij niet te overtuigen waren dat God bij machte is om hen de overwinning te geven. Sterker nog kijk wat het volk wilde doen:
Numeri 14:10 – “Toen zei heel de gemeenschap dat men hen met stenen moest stenigen. Maar de heerlijkheid van de HEERE verscheen in de tent van ontmoeting, voor al de Israëlieten.”
In plaats van God te willen geloven en vertrouwen wilde het volk liever degenen doden die wél in God geloofden en op Hem vertrouwden.
Dit is altijd het gevolg van een ongelovig en zondig hart. Als mensen zijn zoals Paulus in 1 Korinthe 10 had beschreven, en als mensen God weigeren te geloven, dan resulteert dit altijd in het willen aanvallen van degenen die wél in God en in Zijn Woord geloven, die God wél vertrouwen en die God wél willen gehoorzamen. Dit gebeurt vandaag de dag nog steeds!
Maar, zoals de HEERE in de tent van ontmoeting verscheen en voor Jozua en Kaleb opkwam, komt God vandaag de dag nog steeds op voor degenen die Hij geroepen heeft en die Hem geloven en gehoorzamen.
“Het is een ernstige zonde om tegen een ware dienstknecht van de HEERE te spreken. De ware christen is pas veilig wanneer hij het aan God overlaat om hem te verdedigen. God beschermt de man die Hij roept om Hem te dienen.” J. Sidlow Baxter
Numeri 14:11 – “En de HEERE zei tegen Mozes: Hoelang zal dit volk Mij nog verwerpen? En hoelang zullen zij niet in Mij geloven, ondanks al de tekenen die Ik in het midden van hen gedaan heb?”
Numeri 14:22-23 – “22Want al de mannen die Mijn heerlijkheid gezien hebben en Mijn tekenen, die Ik in Egypte en in de woestijn gedaan heb, en die Mij nu al tien keer op de proef gesteld hebben en niet naar Mijn stem hebben geluisterd, 23zij zullen het land dat Ik hun vaderen gezworen heb, niet zien! Ja, geen van allen die Mij verworpen hebben, zullen het zien!”
Vervolgens zegt God dat zoals deze boosaardige gemeenschap tegen Hem gemord heeft en zei: ‘Waren wij maar in deze woestijn gestorven. Waren wij maar gestorven’ zal God inderdaad met deze generatie doen.
Vers 31-32 – “31Uw kleine kinderen, van wie u zei: Zij zullen tot prooi worden van de vijand! hen zal Ik erin brengen; zij zullen dat land, dat u verworpen hebt, leren kennen. 32Maar wat u betreft, uw dode lichamen zullen in deze woestijn vallen.”
Dit is de reden dat Israël vanaf dit moment 38 jaar lang in de woestijn doelloos ging zwerven. De eerste generatie zou eerst in de woestijn moeten afsterven voordat God met de tweede, de nieuwe generatie het beloofde land in kon gaan.
Dit is altijd het gevolg van het niet willen geloven en vertrouwen op de HEERE, het niet willen gehoorzamen, het verwerpen van God en Gods Woord.
Dit geldt ook voor ons. Wanneer wij God verwerpen door de Bijbel niet te willen lezen, wanneer wij Hem als gevolg niet kunnen geloven of vertrouwen, dan zullen ook wij doelloos in het christelijk leven blijven zwerven.
Kijk, voor ons is het beloofde land aan deze kant van de eeuwigheid niet een stuk grond, maar het is een leven dat geestelijk vruchtbaar is, een leven dat overvloeit van melk en honing tot eer en glorie van Jezus’ naam.
En zolang jij en ik weigeren God te gehoorzamen in wat Hij reeds in de Bijbel aan ons heeft geopenbaard, zolang wij God niet met heel ons leven vertrouwen, zullen wij v.w.b. Gods Koninkrijk doelloos rond blijven zwerven.
Wat in hun verhaal toch wel echt bijzonder is, is dat ondanks hun rebellie tegen God, ondanks dat God hen niet het beloofde land zal schenken, God voor de komende 38 jaar elke dag voor hen blijft zorgen.
God blijft voorzien in al hun behoeften. God blijft hen eten geven, Hij blijft hen water geven, Hij zorgt ervoor dat hun kleding en hun schoeisel 38 jaar lang gewoon niet slijt. God blijft hen zegenen ondanks dat zij Hem hebben verworpen.
Hoe vaak denken wij niet dat wij het als christen wel oké doen, dat God wel tevreden is met ons? Want God blijft Zijn genade aan ons tonen, God blijft ons zegenen.
Denk niet dat doordat God genadig is, of doordat God jouw leven zegent dat jij het zo goed doet. Gods zegen is niet altijd een graadmeter van jouw geestelijke wandel met Hem.
Dus denk niet dat omdat alles bij jou van een leien dakje gaat, dat dat per se te maken heeft met jouw geestelijke wandel, of dat God super tevreden is met jou. Ik zeg dit vanuit een menselijk oogpunt, want zo denken wij!
Het kan heel goed zijn dat doordat je in de woestijn rondzwerft waar God nog elke dag voor je zorgt, en niet in het beloofde land meebouwt aan Gods Koninkrijk, dat de duivel jou gewoon met rust laat, waardoor je vrij soepel door het leven gaat.
Hoe dan ook, het punt is dat je jezelf niet moet laten misleiden doordat God Zijn genade en Zijn zegen aan jou blijft schenken. Daarom moeten wij dagelijks in Zijn Woord blijven zodat God ons kan laten zien of wij in de woestijn zwerven of dat wij in het beloofde land aan het arbeiden zijn.
Ik wil nog even terugkomen op de eerste drie verzen in hoofdstuk 13. Er staat dat God 12 stamleiders het beloofde land instuurde om het te verkennen. Dit waren leiders, hoofden van de stammen. En van deze 12 leiders, waren er 10 die God niet vertrouwden.
Zie je hoe belangrijk goddelijke leiderschap is? Toen deze 12 van hun verkenningsreis terugkwamen hoorde zij het volk aan te moedigen om God te vertrouwen, om de moed te hebben om het land te veroveren, maar in plaats daarvan vulde zij de harten van de mensen met angst.
Zij moesten als geestelijke leiders het voorbeeld geven in het vertrouwen op God, maar in plaats daarvan spraken zij God tegen en zaaide twijfel in de harten van het volk.
Ja, dit waren de zogenaamde geestelijke leiders van het volk, maar in plaats van dat zij het volk naar God toe leidde, leidde zij hen in een opstand tegen God. Oh, wat een grove fout dat zij maakten!
Ik zie hierin zo’n gewichtige boodschap, want oprechte, zuivere, Godvrezende en in God gelovende leiderschap is wat onze kerk keihard nodig heeft. God vereist dit! En daarom wil ik jullie vragen om elke dag voor Casper en voor mij en voor Juënney en de overige leiders in de Calvary Chapel te bidden.
Bidt dat God ons genadig zal zijn, dat Hij ons puur en rein houdt, bidt dat God ons geloof geeft, dat God ons moed geeft, dat God ons liefde geeft, dat God ons wijsheid van boven geeft, dat wij geestelijke leiders en herders mogen zijn naar Gods hart, dat God ons inzicht geeft tot Zijn hart en Zijn gedachten omtrent het Woord dat wij elke week mogen verkondigen.
Vanaf hoofdstuk 16 tot en met hoofdstuk 20 zwerft Israël dus voor 38 jaar lang in de woestijn. En in deze periode gebeuren een aantal dingen die voor ons interessant zijn.
In hoofdstuk 16 zien wij een groep in opstand komen tegen Mozes en Aäron en wat zij willen doen, is de manier waarop de mensen God kunnen benaderen, veranderen.
Maar God heeft overduidelijk aangegeven dat Hij slechts op één manier te benaderen is en niemand behalve God zelf zou dat kunnen veranderen.
Dus, ondanks hun poging om God te willen benaderen op hun eigen manier stak God daar een stokje voor.
Het is nu nog steeds zo dat God slechts op één manier te benaderen is, en dat is door Jezus Christus alleen. Hij is de Weg, de Waarheid en het leven en niemand kan tot God de Vader komen dan alleen door Hem. De Bijbel leert ons dat er slechts één middelaar is tussen zondig mens en God en dat is Jezus.
Het tweede dat gebeurde is in hoofdstuk 17 en dat is dat God tegen het volk zei dat ieder stamhoofd een staf moest pakken en de naam van hun stam erop moest schrijven. Aäron de hogepriester moest zijn naam op de staf van de stam Levi schrijven.
Vervolgens nam Mozes de dertien staven en legde ze neer voor het aangezicht van de HEERE in de tabernakel.
De stam die God gekozen heeft om Hem in de tabernakel als priesters te dienen, zijn staf zal gaan bloeien, wat natuurlijk niet mogelijk is.
De volgende ochtend zag Mozes dat de staf van Aäron volop in bloei stond met bloesems, bloeiende bloemen en zelfs met amandelen, en de overige 12 staven waren gewoon kaal gebleven.
God deed dit om eens en voor altijd het gezanik op te laten houden over wie God in de bediening als priesters mocht dienen.
God deed dit ook om aan te tonen dat Hij en Hij alleen degene is die iemand kiest om Hem in de bediening te gaan dienen.
Het derde dat gebeurde is in hoofdstuk 20 en dat is dat Mozes op een gruwelijke wijze faalde.
In vers 1 staat dat Israël in de woestijn Zin aankwamen en dat Mirjam, de zus van Mozes daar stierf. Zoals God in hoofdstuk 14 gezegd had is Mirjam dus in de woestijn gestorven en heeft het beloofde land nooit gezien.
Vervolgens begint het volk opnieuw te morren om water. En Mozes, die op dat moment hoogstwaarschijnlijk rouwde over zijn zus en totaal geen incasseringsvermogen had om met het morrend volk geduldig en liefdevol om te gaan, draaide door.
God gaf Mozes een duidelijk bevel om tegen een rots te spreken waardoor water uit de rots zou komen om het volk wederom te voorzien van water.
Maar in plaats van dat Mozes tegen de rots spreekt, sloeg hij de rots. Water kwam vervolgens wel uit de rots, maar Mozes beging hierin een gigantische fout.
Vers 12 – “Maar de HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron: Omdat u niet in Mij geloofd hebt, en Mij voor de ogen van de Israëlieten niet geheiligd hebt, zult u deze gemeente niet in het land brengen dat Ik hun gegeven heb.”
Mozes sloeg de rots blijkbaar uit frustratie waardoor Mozes met deze handeling God niet juist vertegenwoor-dige. God was niet gefrustreerd, maar door zijn handelen deed Mozes God anders voordoen.
En niet alleen dat, het N.T. leert ons dat de rots dat water gaf een beeld van Jezus Christus is, en Jezus hoefde slechts één keer ‘geslagen’ (gekruisigd) te worden en niet voor een tweede keer. Mozes verprutste hiermee dus het beeld van Jezus Christus dat God voor ogen had.
En zijn straf was dat hij een Aäron het beloofde land ook niet in mochten gaan.
Ik geloof dat Mozes’ frustratie met het volk iets was dat al heel lang aan de gang was. Toen het volk in Exodus 17 aan het morren was omdat er geen water was, voorzag God voor de eerste keer water uit de rots.
En wat hierin opmerkelijk is, is dat Mozes die plek de naam Meriba gaf omdat er onenigheid was en gemor. Hij had die plaats eigenlijk een veel betere naam kunnen geven zoals bijvoorbeeld; ‘geweldige plaats waarin God water uit de rots deed vloeien’. Maar nee, hij keek eerder naar wat er fout ging dan naar het wonder dat God deed.
En het kan heel goed zijn dat Mozes op dat moment al wat bitterheid naar het volk in zijn hart begon te koesteren.
En nu, voor de zoveelste keer mort het volk weer. Alleen nu is zijn zus net overleden, waarvan hij waarschijnlijk zo graag gewild had dat ook zij het beloofde land zou zien, en hij is er kapot van en die bitterheid komt nu naar boven.
En weet je, als je enige bitterheid koestert en het niet aan de Heere geeft, dan zal het vroeg of laat naar boven komen met alle gevolgen van dien.
Nu vanaf hoofdstuk 21 tot het eind reist het volk richting het beloofde land. Er gebeuren onderweg nog een aantal bijzondere dingen, maar ik wil ter afsluiting eindigen met één ding.
In hoofdstuk 21 begon het volk opnieuw te morren over wat zij noemde ‘waardeloos manna’, waardoor God gifslangen onder het volk liet komen en veel mensen werden door deze slangen gebeten en stierven.
Vervolgens gingen de mensen naar Mozes toe om te zeggen dat zij gezondigd hadden en vroegen Mozes om tot God te bidden om deze gifslangen weg te halen.
God zei tegen Mozes om een koperen gifslang te maken en deze op een paal te monteren en te verhogen. En eenieder die door een gifslang gebeten was zou blijven leven als hij/zij naar deze koperen slang keek.
Nu weten wij dat dit natuurlijk niet werkt. Maar God heeft dit als een beeld gegeven van Jezus Christus.
Toen Jezus met Nicodemus in Johannes 3 in gesprek raakte zei Jezus in vers 14-15: SLIDE 29 “14En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet de Zoon des Mensen verhoogd worden, 15opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.”
Zo vreemd als het was om genezen te worden van een dodelijke slangenbeet door je blik naar op de koperen slang te werpen is het net zo vreemd voor ons om genezen te worden van de eeuwig dodelijke ziekte van de zonde, door onze blik te werpen op Jezus Christus en die gekruisigd.