2024.1020 – Rust voor de Mens
Wees Dienstbaar #13
Markus 2:23-28 (Mattheus 12:1-8, Lukas 6:1-5)
[CC Haarlemmermeer, 20 oktober 2024]
Alle Schriftreferenties zijn genomen van de Herziene Statenvertaling (HSV), tenzij anders aangegeven
INTRODUCTIE
Sla alsjeblieft je Bijbel open naar Markus hoofdstuk twee. We gaan vandaag hoofdstuk twee afmaken, en kijken naar de vierde van vijf conflicten tussen Jezus en de gevestigde orde die we tegenkomen in dit hoofdstuk en de eerste paar verzen van het volgende hoofdstuk. Waar we bij de voorgaande drie conflicten al hebben gezien dat Jezus flink het vuur aan de schenen werd gelegd en in Zijn reacties haarfijn de vinger op de zere plek legt en subtiel laat weten wie Hij werkelijk is, komt dat echt in het conflict vandaag en volgende keer in het laatste punt echt tot een hoogtepunt, met het uiteindelijke resultaat dat ze Hem willen ombrengen.
Vandaag zullen we zien dat Jezus in de categorie ‘heilige huisjes’ de Mount Everest van heilige huisjes aansnijd. Daar waar Islam Mekka heeft, Hindoeïsme de Ganges rivier, en Boeddhisme de Bodhiboom waaronder Boeddha verlichting vond, had het Jodendom naast de heilige tempel iets wat ze zelfs nog meer vereerden, en dat was geen plek, maar een tijd en dat was de sabbat. Voor ons, in onze tijd en onze cultuur, is het moeilijk te begrijpen wat het belang is van de sabbat in de Joodse cultuur, zeker toen. En dus de uitdaging vandaag is voor ons om een beter beeld te krijgen hiervan, zodat we de hopelijk de juiste intensiteit kunnen pakken van wat Jezus hier zegt. Maar daarnaast is het misschien nog wel belangrijker om te realiseren hoe dit voor ons vandaag de dag van toepassing is in ons dagelijks leven en in onze wandel met Hem.
Dus, lees met mij Markus hoofdstuk twee, van vers drieëntwintig tot en met vers achtentwintig.
“23En het gebeurde dat Hij op een sabbat door de korenvelden ging; en Zijn discipelen begonnen onder het lopen aren te plukken. 24En de Farizeeën zeiden tegen Hem: Zie, waarom doen zij op de sabbat iets wat niet geoorloofd is? 25En Hij zei tegen hen: Hebt u nooit gelezen wat David deed toen hij in nood verkeerde, en hij honger had, en zij die bij hem waren? 26Hoe hij het huis van God binnengegaan is ten tijde van Abjathar, de hogepriester, en de toonbroden gegeten heeft, die niemand mag eten behalve de priesters, en ze ook gegeven heeft aan hen die bij hem waren? 27En Hij zei tegen hen: De sabbat is gemaakt ter wille van de mens, niet de mens ter wille van de sabbat. 28Daarom, de Zoon des mensen is Heere, óók van de sabbat.” (Markus 2:23-28)
Laten we bidden.
DE AANLEIDING (2:23-24)
“23En het gebeurde dat Hij op een sabbat door de korenvelden ging; en Zijn discipelen begonnen onder het lopen aren te plukken. 24En de Farizeeën zeiden tegen Hem: Zie, waarom doen zij op de sabbat iets wat niet geoorloofd is?” (Mk. 2:23-24)
Alhoewel we al eerder in hoofdstuk één van Markus konden lezen dat Jezus op de sabbat de bezetene genas, is het nu pas in deze verzen in Markus dat de Farizeeën Hem aanspreken op iets wat Hij op de sabbat deed. Echter, als we naar de bredere chronologie kijken over alle vier de evangeliën dan zullen we zien dat Johannes hoofdstuk vijf vlak voor deze gebeurtenis komt. En dat is denk ik belangrijk om in ons achterhoofd te houden bij het lezen van onze verzen vandaag.
In Johannes hoofdstuk vijf vinden we namelijk het verhaal dat Jezus in Jeruzalem was voor een van de feesten en daar een man bij Bethesda genas die al achtendertig jaar verlamd was. De genezen man neemt daarna zijn ligmat op en gaat lopen, maar hij wordt er vervolgens op gewezen dat het sabbat was, en het dus helemaal niet geoorloofd was om een ligmat te dragen. Als ze hem daarop bevragen verwijs hij naar Jezus die ze daarna in de tempel vinden en Jezus antwoordde hen, “Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.”[1] We lezen daarna dan in vers 18, “Daarom dan probeerden de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen het gebod van de sabbat brak, maar ook zei dat God Zijn eigen Vader was, en daarmee Zichzelf aan God gelijkmaakte.” Hierna geeft Jezus voor de rest van Johannes hoofdstuk vijf een monoloog waarin Hij uitlegt waarom Hij Zich gelijkstelt aan de Vader en uit naam van de Vader komt, en verwijst naar hoe Mozes reeds over Hem schreef. Het is duidelijk van de context dat de Farizeeën hier toeschouwer waren en ook aangesproken werden door Jezus. Het is chronologisch direct hierna dat onze verzen van vandaag zich afspelen, en als het hier al niet dezelfde Farizeeën waren dan zal het deze Farizeeën zeker niet ontgaan zijn wat er zich in Jeruzalem had afgespeeld.
We lezen hier in vers 23 dat de discipelen van Jezus op een sabbat aren aan het plukken waren toen ze door de korenvelden liepen, omdat ze honger hadden[2]. Je moet je voorstellen dat het normaal was in die tijd dat paden dwars door velden heen liepen, en reizigers dus regelmatig gewassen doorkruisten. Wegen waren schaars, vooral op het platteland, dus reizen vond meestal plaats over brede paden die van de ene stad naar de andere stad liepen, door velden en weilanden. En op die paden liep men dan langs gewassen die aan beide kanten van het pad stonden. Mocht je als reiziger honger hebben dan was het geoorloofd om een paar aren graan te plukken als je langs een rijp veld liep. Dat was een voorziening die God Zelf had gemaakt. Deuteronomium 23:25 zegt namelijk, “Wanneer u in het staande koren van uw naaste komt, mag u met uw hand aren plukken; maar u mag niet de sikkel slaan in het staande koren van uw naaste.” Met andere woorden, wat de discipelen van Jezus hier doen is compleet geoorloofd gedrag.
Maar niet volgens de Farizeeën, want het is een sabbat. En het plukken van de aren zagen de Farizeeën als oogsten, wat gezien werd als werk, want Exodus 34:21 zegt, “Zes dagen moet u arbeiden, maar op de zevende dag moet u rusten. Ook in de ploegtijd en in de oogsttijd moet u rusten.” En dus was het volgens hen een overtreding van de sabbatrust. Als Mozes in Exodus 20:10 de sabbat benoemt als onderdeel van de tien geboden, geeft hij niet veel details, “maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE, uw God. Dan zult u geen enkel werk doen, u, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienaar, noch uw dienares, noch uw vee, noch uw vreemdeling die binnen uw poorten is.” Maar de Farizeeën en schriftgeleerden hadden het principe van “geen enkel werk doen” tot in het extreme doorgetrokken waardoor de sabbat een verpletterende last was geworden.
We kunnen later in de Misjna[3], de mondelinge leer van de Thora en een toelichting op de geboden, lezen dat er negenendertig categorieën van verboden werk zijn op de sabbat, en oogsten staat op de derde plek. Sta mij toe wat voorbeelden te noemen van hoe ver de gemaakte regels voor de sabbat gingen. Naast dingen die we mogen verwachten zoals het niet mogen ploegen, jagen, of slachten, was het bijvoorbeeld ook niet toegestaan om knopen te leggen of los te maken, meer dan een steek te naaien, meer dan twee letters te schrijven. Er mocht geen last gedragen worden die zwaarder was dan een gedroogde vijg, of een halve vijg die twee keer gedragen moest worden. Als je een olijf in je mond stopte en hem afwees omdat hij slecht was, kon je de volgende keer geen hele olijf in je mond stoppen omdat het gehemelte de smaak van een hele olijf had geproefd. Als je een voorwerp in de lucht gooide met je ene hand en het met je andere hand opving, was het een zonde. Als je het met dezelfde hand opving, was het dat niet zo. Een kleermaker kon zijn naald niet dragen. De schrijver kon zijn pen niet dragen. Een leerling kon zijn boeken niet dragen. Geen kleding kon worden onderzocht, anders zou je op de een of andere manier een luis vinden en die onbedoeld doden. Wol kon niet worden geverfd. Niets kon worden verkocht of gekocht of gewassen. Er kon geen vuur worden aangestoken. Koud water kon op warm water worden gegoten, maar warm water kon niet op koud water worden gegoten. Je kon niet baden uit angst dat het water van je af zou vallen en de vloer zou kunnen wassen. Als er een kaars brandde, kon je hem niet uitdoen. Als hij niet brandde, kon je hem niet aansteken. Vrouwen konden niet in een glas kijken, want dan zagen ze misschien een wit haartje en zouden ze geneigd zijn het eruit te trekken. Vrouwen konden geen sieraden dragen, want sieraden wegen meer dan een gedroogde vijg. En zo verder… Met andere woorden, men werd echt onderdrukt met dit systeem, en het was allemaal on-Bijbels.
En dus spreken de Farizeeën hier Jezus aan op het gedrag van Zijn discipelen, en ze vragen, “Zie, waarom doen zij op de sabbat iets wat niet geoorloofd is?” Echter naast het plukken van de aren was er nog een andere regel die de discipelen overtraden. Je mocht namelijk op de sabbat maar een bepaalde afstand reizen van je huis, net onder de kilometer[4]. Maar als de discipelen dit doen, dan doen de Farizeeën dit ook, want het is moeilijk voor te stellen dat ze Jezus en de discipelen door de graanvelden zijn gevolgd en toch zo dicht bij huis zijn gebleven. Maar hier zeggen de Farizeeën niets over; zo hypocriet zijn ze dan ook wel weer.
HET VOORBEELD VAN DAVID (2:25-26)
“25En Hij zei tegen hen: Hebt u nooit gelezen wat David deed toen hij in nood verkeerde, en hij honger had, en zij die bij hem waren? 26Hoe hij het huis van God binnengegaan is ten tijde van Abjathar, de hogepriester, en de toonbroden gegeten heeft, die niemand mag eten behalve de priesters, en ze ook gegeven heeft aan hen die bij hem waren?” (Mk. 2:25-26)
Jezus antwoord hun vraag met een wedervraag uit de categorie “hebt u nooit gelezen…”. Als er iemand wist wat er in het Oude Testament geschreven stond dan waren het de Farizeeën wel. Maar tien keer[5] in de evangeliën reageert Jezus met deze woorden naar de Farizeeën, om te laten zien dat ze misschien wel wisten wat er geschreven stond, maar niet begrepen wat er geschreven stond. Jezus wilde hier mee laten zien dat ze alleen hoofdkennis hadden, maar geen hartkennis, en dus het hart van God hierin miste. En Hij doet dat hier door te verwijzen naar een verhaal van David uit 1 Samuel hoofdstuk eenentwintig. En Hij doet dat hier uiteraard voor meerdere redenen waardoor Jezus de vraag van de Farizeeën verbindt met het antwoord wat Jezus in de volgende verzen gaat geven.
Als we zouden terugbladeren naar 1 Samuel 21, dan lezen we daar dat David op de vlucht was voor Saul. Dit was niet de eerste keer dat David op de vlucht was. Saul was jaloers op David over hoe het volk naar hem keek sinds David in 1 Samuel 17 zegevierend was over Goliath. En in de hoofdstukken die volgen zien we dat Saul tot meerdere malen toe David probeert te vermoorden, maar dat David elke keer vlucht. En zo ook aan het einde van hoofdstuk twintig gaat David op de vlucht. En dus lezen we in 1 Samuel 21 dat David aankomt in Nob bij Achimelech de priester. Mocht je nu denken dat er een fout staat in de Bijbel of dat Jezus’ geheugen of kennis over de Bijbel niet goed was, omdat Jezus het hier in Markus heeft over Abjathar en het in 1 Samuel 21 gaat over Achimelech, dan is daar een simpele verklaring voor. Namelijk dat inderdaad Achimelech de priester was, maar hij al snel daarna werd vervangen door Abjathar, zijn zoon, die een lang priesterschap had in de tijd van David, waardoor de tijd waarin dit verhaal zich afspeelde werd gedomineerd door het tijdperk van Abjathar.
Dus David is op de vlucht en komt bij de priester zeggende dat hij onderweg is naar een afspraak met een aantal van zijn mannen, en hij vraagt de priester wat broden voor hemzelf en zijn mannen om de honger te stillen. De priester heeft niets voorhanden anders dan het oude toonbrood uit de tempel en geeft dit mee op voorwaarde dat David en de mannen rein zijn. Dit toonbrood[6] lag in twee stapels van zes met wierook er bovenop op de tafel in het heiligdom in de tabernakel (en later tempel), en diende als een offer voor de Heer en mocht alleen gegeten worden door Aäron en zijn zonen (oftewel de priesters), want het brood was heilig. Het was een herinnering aan de aanwezigheid van de Heer en van Gods genadige voorziening voor Israël in zowel het sluiten van het verbond met Mozes waarbij de oudsten een maaltijd nuttigden[7] alswel het brood dat tijdens de veertig jaar in de wildernis uit de hemel kwam voor voedsel[8]. Met andere woorden, een herinnering in hoe God voorziet in zowel fysieke als geestelijke noden.
Jesus haalt dit verhaal voor twee redenen aan. Ten eerste, om de vraag bij de Farizeeën terug te leggen. ‘Als jullie navolging van de wet dan zo absoluut is en zonder uitzondering, wat is dan jullie conclusie over David en zijn mannen die het heilige brood alleen bestemd voor de priesters aten?’ Die situatie is namelijk vergelijkbaar met de situatie hier. Beide groepen waren onderweg, in nood, hongerig, en dus aten ze. Beide groepen deden ook iets wat niet toegestaan was. David en zijn mannen aten iets wat alleen voor de priesters bedoeld was. Jezus en Zijn mannen deden iets wat niet mocht op de sabbat.
En deze Farizeeën hadden hier natuurlijk geen antwoord op, want het feit dat God David niet veroordeelde voor zijn daden geeft aan dat de Farizeeën de wet veel te strikt interpreteerden wat niet in overeenstemming was met hoe God het bedoeld had. En dus moesten ze eigenlijk dezelfde conclusie hier trekken met Jezus en Zijn discipelen, want waar David en zijn mannen daadwerkelijk Gods wet overtraden, overtraden de discipelen slechts een door de mens gemaakte interpretatie en traditie.
De priester in het verhaal van David was wijs en begreep wat de geest van de wet was. De priester begreep wat iedereen zou begrijpen en wat gewoon gezond verstand is. Noodzaak is altijd belangrijker dan ritueel. Nood breekt wet. Menselijke nood is altijd belangrijker dan het naleven van de wet. Als je in je auto langs een vaart rijd en de auto voor je raakt te water, dan ga je ook niet eerst netjes een parkeerplekje zoeken en zo nodig ervoor betalen. Nee, je stopt je auto veilig maar zo snel mogelijk langs de weg, rent uit je auto, en springt het water in. Nood breekt wet. En is de menselijke behoefte ook niet het doel van de wetten en verordeningen die God gaf, als een teken van Zijn liefde voor de mens? De Farizeeën hadden duidelijk hun prioriteiten niet op orde, en Jezus wijst hen hierop door dit verhaal.
Maar er is nog een tweede reden. Jezus haalde dit verhaal niet aan om te pleiten voor een uitzondering op de sabbat voor zijn hongerige discipelen. Hij haalde dit aan als een precedent, als een voorbeeld, als een model. David was niet slechts een hongerige man. Hij was de toekomstige koning van Israël, de voorvader van de Messias, en dus een type van Koning-Messias. Davids persoonlijke autoriteit als toekomstige koning rechtvaardigde zijn acties. David was de koning in ballingschap. Hij was de ware koning. De natie had hem verworpen. Als hij op zijn rechtmatige plaats als koning was geweest, hadden hij en zijn mannen dit brood niet hoeven eten. Jezus, de grote Zoon van David, was door Zijn natie verworpen. En als ze Hem hadden ontvangen en Hij op de juiste manier als Koning was erkend, zou Hij ook niet als een arme reiziger graan op een veld hoeven eten. Met andere woorden, als de strenge regels met betrekking tot het toonbrood konden worden opgeheven voor David, die voor zijn leven op de vlucht was, hoeveel te meer kunnen heilige regels dan worden opgeheven voor Jezus, die zich in een situatie bevond van veel grotere urgentie, namelijk om de komst van het Koninkrijk van God te verkondigen?!
Met andere woorden, Jezus zet Zichzelf hier neer als de Messias, de grotere David, de waarlijke Koning van Israël. Zegt Jeremia 23:5 niet, “Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik voor David een rechtvaardige Spruit zal doen opstaan. Hij zal als Koning regeren en verstandig handelen, Hij zal recht en gerechtigheid doen op de aarde.” Bijbelcommentator James Edwards[9] zegt, “De messiaanse echo verborgen in de bruidegom-beeldspraak in 2:19 is hier opnieuw aanwezig in veel gedurfder reliëf. David was Israëls grootste koning en de voorloper van de Messias.” En dus zowel de context van de sabbat alswel Jezus als beeld van de grotere David dragen bij aan waar Jezus mee concludeert in de laatste verzen.
DE HEER VAN DE SABBAT (2:27-28)
“27En Hij zei tegen hen: De sabbat is gemaakt ter wille van de mens, niet de mens ter wille van de sabbat. 28Daarom, de Zoon des mensen is Heere, óók van de sabbat.” (Mk. 2:27-28)
Wie heeft de sabbat geschapen? God heeft dat gedaan. Omdat Jezus, de Mensenzoon, Gods Zoon is, die door God zelf gezag en macht heeft gekregen, is hij ook Heer van de sabbat. Toen Jezus zei dat hij Heer van de sabbat was, beweerde hij groter te zijn dan de wet en boven de wet te staan. Voor de Farizeeën was dit ketterij. Ze realiseerden zich niet dat Jezus, de Zoon van God, de sabbat had geschapen. De Schepper is altijd groter dan de schepping; dus had Jezus de autoriteit om hun tradities en voorschriften te overreden. En Jezus als Heer van de sabbat zegt dat de sabbat gemaakt is voor de mens, niet de mens voor de sabbat. Met andere woorden, de sabbat was er ten behoeve van de mens.
Maar de vraag is dan: hoe moeten we naar de sabbat kijken, en wat betekent dit voor onze wandel met de Heer van sabbat? Zonder dit een complete studie over de sabbat te maken, denk ik dat we er op twee manieren naar mogen kijken. Ten eerste manier is in de context van hoe het gegeven was aan Israël, en ik leun hier op het werk van dr. Arnold Fruchtenbaum[10], een van de meest vooraanstaande Messiaans Joodse theologen van deze tijd. Laat mij in deze context vijf korte dingen benoemen: (1) Net zoals de regenboog het teken was van het verbond met Noach, en besnijdenis het teken van het verbond met Abraham, zo was de sabbat het teken van het verbond met Mozes, vastgelegd in de Tien Geboden. (2) Er wordt voor het eerst gesproken over het woord en het concept ‘sabbat’ in Exodus 16 bij de start van het geven van de manna, en het is dan ook hier dat de sabbat begint als gebruik voor Israël als volk. We zien dat, omdat velen in Exodus 16 bij het verzamelen van de manna de eerste keer ongehoorzaam waren en op de sabbat naar buiten gingen om manna te verzamelen, wat impliceert dat ze niet gewend waren om eenvoudigweg op die dag te rusten. (3) We zien de sabbat vervolgens vastgelegd worden in de Tien Geboden waar staat “Gedenk de sabbatdag, dat u die heiligt.”[11] Het spreekt hier van ‘gedenken’ primair als ‘herinneren’ (aan Exodus 16 toen het gegeven werd). (4) Het belangrijkste aspect van de sabbat is dat ze de dag heilig moesten houden. Een speciale dag, los van alle andere dagen, en toegewijd aan God. En dat vertaalde zich in het stoppen van werk op de dag. Het moest een dag van rust zijn, en de reden waarom lezen we in Exodus 20:11, en dat is omdat God op de zevende dag rustte. Het is hier pas dat de sabbat geïdentificeerd wordt met de zevende dag van Genesis 2:2-3, in de context van Israël. (5) Op negentien plekken[12] in Exodus, Leviticus, en Numeri wordt de sabbat gekoppeld aan een “heilige samenkomst”, en dit vond altijd plaats in de Tabernakel of de Tempel, en had te maken met het offerwerk wat alleen door de priester uitgevoerd mocht worden.
De tweede manier waarop we er naar mogen kijken is in de context hoe het gegeven is aan een ieder van ons. Jezus zegt tenslotte dat de sabbat er was ter wille van de mens, niet alleen ter wille van Israël. Israël als Gods volk stond hierin model voor de rest van de wereld, net zoals wij denk ik als het Lichaam van Christus hierin model mogen staan voor de rest van de wereld. We zien tenslotte ook dat in Exodus 20:11 God Zelf verwijst naar Genesis 2:2-3 wat zegt, “2Toen God op de zevende dag Zijn werk, dat Hij gemaakt had, voltooid had, rustte Hij op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. 3En God zegende de zevende dag en heiligde die, want daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat God schiep door het te maken.” En hoewel dit vers niets expliciets zegt over de sabbat, zien we in beide verzen het woord ‘rustte’ staan wat in de grondtekst, in het Hebreeuws, het woord ‘sabat’ is, want dat woord betekent simpelweg ‘stoppen, ergens van afzien, of rusten’. Met andere woorden, alhoewel hier niet expliciet de sabbat als vaste rustdag vastgelegd werd voor heel de mensheid, zien we wel dat God Zelf hier dit principe introduceert en vervolgens gebruikt om het voor Israël in Exodus wel vast te leggen als een vast ritme. En we zien in onze tekst van vandaag dat Jezus, als Heer van de sabbat, zegt dat het ter wille van de mens is, en het principe ervan door Zijn discipelen laat uitbeelden. En dus mogen wij als Zijn discipelen dit ook doen.
Maar wat betekent dit voor ons als volgers van Jezus? En, hoe voorkomen we dat we er net zo mee omgaan zoals de Farizeeën hier? Een goed startpunt hierin is wat Paulus zegt in Kolossenzen 2:16-17. Hij zegt daar, “16Laat dus niemand u veroordelen inzake eten of drinken, of op het punt van een feestdag, een nieuwe maan of de sabbatten. 17Deze zaken zijn een schaduw van de toekomstige dingen, maar het lichaam is van Christus.” Wat Paulus hier zegt is dat wij ten eerste in Christus vrij zijn van wettische regels, en dus ook vrij zijn in het wel of niet in acht nemen van onder andere de sabbat. Met andere woorden, het is geen verplichting. We zijn er vrij in en mogen anderen daar dus ook vrij in laten.
Daarnaast zegt Paulus ook dat iets als de sabbat slechts een schaduw is van wat zou komen, en dat het vervuld is in Christus. In de context van de sabbat gaat het om rust, en wij mogen ultiem onze rust vinden in Christus. Wie Hij is als de tweede persoon van de drieenige God. Wat Hij voor ons gedaan aan het kruis door voor eens en altijd voor onze zonden te sterven[13]. Wat Hij voor ons gedaan heeft in Zijn wederopstanding zodat wij nieuw leven in Hem mogen hebben[14], een nieuwe schepping in Hem mogen zijn[15], en door de kracht van Zijn Heilige Geest mogen wandelen in de werken die Hij voor ons heeft[16]. Wat Hij dagelijks van moment tot moment voor ons doet door als onze Hogepriester voor ons te pleiten[17]. En wat Hij nog gaat doen als Hij terugkomt en wij onvergankelijk voor altijd in Zijn aanwezigheid zullen zijn[18].
Dat is een manier waarop we onze sabbat mogen uitoefenen, door in geloof onze rust te vinden in Jezus Christus. En dit is een keuze die we van moment tot moment mogen maken, en mogen leren maken. Jezus zei Zelf in Mattheus 11:29, “Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel.” Om rust voor onze ziel te vinden mogen van Jezus Zelf leren dat Hij zachtmoedig is en nederig van hart. Het daadwerkelijk kennen van Hem en het ervaren van Zijn karakter in ons leven is wat ons rust zal geven, ongeacht de omstandigheden.
De wereld trekt namelijk aan alle kanten aan ons en wil ons op zo veel manieren laten weten dat het rust aanbiedt in alle geuren en kleuren. Je vindt rust in het roken van een sigaretje, of in het drinken van dat eerste kopje koffie ’s ochtends of dat een biertje of wijntje in de avond. Je vindt rust in het neerploffen op de bank en het bingewatchen van een serie, of eindeloos scrollen of doorklikken van Instagram reels of YouTube video’s of shorts, of juist een goed boek lezen. Je vindt rust in het sporten en afvallen en fit worden. Je vindt rust in het jezelf ontplooien of in het voldoening vinden op je werk. Je vindt rust in die volgende vakantie of in de wereld rondreizen. Je vindt rust in huisje boompje beestje en je financiën op orde hebben. Je vindt rust in genoeg slaap krijgen en fysiek of emotioneel gezond zijn. Je vindt rust in eerst alles op orde hebben voordat je aan kinderen gaat beginnen, of juist gehoorzame kinderen te hebben. Je vindt rust in een goed huwelijk hebben en een partner die in je behoeften voorziet. Je vindt rust in een overvolle agenda vol goede dingen, of in alles wat er gebeurt een plekje kunnen geven. Etc., etc. En laat het duidelijk zijn dat geen van deze dingen perse slecht zijn, zolang we van een goed ding maar geen god ding maken. Maar de rust die we werkelijk nodig hebben is geestelijke rust. Psalm 46:11 (NBV/HSV/ESV) zegt, “Staak de strijd [Geef het op] [Wees stil], en weet dat ik God ben.” Het woord in de grondtekst betekent zoiets als ‘slap worden’ of ‘los laten’. Het geeft het idee om de teugels compleet te laten vieren. Zolang we zelf de touwtjes in handen proberen te houden, en op eigen kracht alles draaiende en overeind proberen te houden, zullen we niet weten wie God is, zullen we niet kunnen leren dat Jezus zachtmoedig is en nederig van hart, en zullen we niet de rust vinden die alleen in Jezus te vinden is.
En is het vaak niet dat als de stormen van het leven tekeer gaan, dat we juist dan de neiging hebben om de teugels te willen aantrekken en het roer recht willen houden? Maar juist in die momenten mogen weten dat we naar Jezus mogen gaan om onze rust in Hem te vinden. Toen de discipelen in een zware storm zaten en dachten te vergaan, lag Jezus nog steeds rustig te slapen om vervolgens met een enkel woord de storm te stillen. Een manier van sabbat houden is te leren in alle momenten van ons leven onze rust te vinden in Jezus, die alleen onze rust is.
Een andere manier, en dit is niet een ‘of/of’ maar een ‘en/en’, is om onszelf over te geven aan het ritme wat onze Heer Zelf voor ons heeft vastgesteld. Zes dagen werken om onszelf en onze naasten te onderhouden, een dag voor rust en herstel. Dat is het ritme wat onze Schepper voor ogen heeft. En die ene dag rust is niet om ons te limiteren, maar is juist voor onze verfrissing en vreugde, en een manier om te genieten van de genadige en verfrissende heerschappij van onze Heer en Schepper. Het is de manier die God ons heeft gegeven om ons elke week weer te doen laten inzien dat niet wij maar Hij compleet in controle is. In het boek ‘The Lost World of Genesis One’ zegt schrijver John Walton[19], “Wanneer we op de sabbat “rusten”, erkennen we hem als de auteur van orde en degene die rust (stabiliteit) brengt in ons leven en onze wereld. We nemen onze handen af van de controle over ons leven en erkennen hem als degene die de controle heeft. […] De sabbat is om te erkennen dat het God is die voor ons zorgt en die de meester is van ons leven en onze wereld.”
Maar we kunnen alleen maar optimaal gebruik maken van dit ritme als we ons er vrijwillig aan overgeven en Hem hierin erkennen. Vandaar dat de sabbat geen verplichting kan zijn. En het doel van dit ritme is dat op die ene dag de focus compleet en geheel op God gericht is om zo te erkennen dat Hij God is en wij niet; dat Hij in controle is en wij; dat we onze rust bij Hem vinden en niet bij onszelf of in de wereld. En dus is dan de sabbatdag bedoelt om wat dan ook te doen wat onze liefde en waardering en respect en ontzag voor God weerspiegelt. In Jesaja 58:13-14 (NBV) zegt God zelfs dat een juiste invulling van de sabbat betekent dat het een “dag van vreugde” is waarbij we “vreugde in de Heer” vinden.
CONCLUSIE
In afsluiting, “De sabbat is gemaakt ter wille van de mens, niet de mens ter wille van de sabbat” En Jezus als God en Heer van de sabbat wil dat we die sabbat, die rust, vinden in Hem en in het ritme wat Hij ons sinds de schepping gegeven heeft.
Als je nog niet gelooft dan is deze rust er ook voor jou, en mag je daar vandaag voor kiezen door in de stilte van je eigen hart Jezus in geloof aan te nemen als je Redder en je zonden te belijden.
Als je al wel gelooft dan nodigt Jezus je vandaag uit om ook daadwerkelijk te wandelen in de rust die Hij voor ons aan het kruis bewerkstelligt heeft. Hij nodigt een ieder van ons ook uit om ons vrijwillig over te geven aan het wekelijkse ritme dat Hij voor ons hierin heeft om zo ons hart keer op keer weer op een lijn te brengen met wie Hij is. Neem ook tijd met Hem in gebed om daar ook echt vorm aan te geven in je leven.
Laten we bidden.
[1] Joh. 5:17
[2] Mat. 12:1
[3] https://www.sefaria.org/Mishnah_Shabbat?tab=contents
[4] https://www.chabad.org/library/article_cdo/aid/484235/jewish/How-far-am-I-allowed-to-walk-on-Shabbat.htm
[5] Mat. 12:3, 12:5, 19:4, 21:26, 21:42, 22:31; Mk. 2:25, 12:10, 12:26; Lk. 6:3
[6] Lev. 24:5-9
[7] Ex. 24:11
[8] Ex. 16:4
[9] “The messianic echo hidden in the bridegroom imagery in 2:19 is again present here in much bolder relief. David was Israel’s greatest king and the precursor of the Messiah.” (James Edwards, The Gospel according to Mark, PNTC)
[10] “Israelology: The Missing Link in Systematic Theology”, hoofdstuk X, sectie A.3.B, “The Sabbath”
[11] Ex 20:8
[12] Ex. 12:16; Lev. 23:2,3,4,7-8,21,24,27,35-37; Num. 28:18,25,26;29:1,7,12
[13] Heb. 9:11-14, 10:14
[14] Rom. 6:3-4
[15] 2 Kor. 5:17
[16] Rom. 8:1-14
[17] Heb. 7:25
[18] 1 Tess. 4:13-18; 1 Kor. 15:50-58
[19] “When we “rest” on the sabbath, we recognize him as the author of order and the one who brings rest (stability) to our lives and world. We take our hands off the controls of our lives and acknowledge him as the one who is in control. […] Sabbath is for recognizing that it is God who provides for us and who is the master of our lives and our world.” (John Walton, The Lost World of Genesis: Ancient Cosmology and the Origins Debate”)