2024.0519 – Van Tent Naar Eeuwig Huis, Door De Geest
2 Korinthe 5:1-10
[CC Haarlemmermeer, 19 mei 2024]
Alle Schriftreferenties zijn genomen van de Herziene Statenvertaling (HSV), tenzij anders aangegeven
INTRODUCTIE
Sla alsjeblieft je Bijbel open naar 2 Korinthe hoofdstuk vijf. We nemen vandaag even een pauze van onze Markus serie om op deze Pinksterochtend te kijken naar de uitstorting van de Heilige Geest in ons leven. In deze woorden van Paulus hier zullen we zien dat de uitstorting van de Heilige Geest een realiteit was in het leven van Paulus en een waarheid waar hij aan vast hield om het christelijk leven te leiden. En op diezelfde manier mogen wij hier aan vasthouden en het een realiteit in ons leven laten zijn.
Dus lees met mij onze tekst van vandaag. Maar ik wil iets eerder beginnen met lezen, namelijk vanaf hoofdstuk vier vers veertien zodat we de gedachte van Paulus makkelijker kunnen oppakken.
“14Wij weten immers dat Hij Die de Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken en samen met u voor Zich zal stellen. 15Want dit alles gebeurt ter wille van u, opdat de genade, die meer en meer is toegenomen, door de dankzegging van velen overvloedig wordt tot verheerlijking van God. 16Daarom verliezen wij de moed niet; integendeel, ook al vergaat onze uiterlijke mens, toch wordt de innerlijke mens van dag tot dag vernieuwd. 17Want onze lichte verdrukking, die van korte duur is, brengt in ons een allesovertreffend eeuwig gewicht van heerlijkheid teweeg. 18Wij houden onze ogen immers niet gericht op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig. 1Wij weten immers dat, wanneer ons aardse huis, deze tent, afgebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. 2Want in deze tent zuchten wij ook, en verlangen wij er vurig naar met onze woning die uit de hemel is, overkleed te worden, 3als wij maar bekleed en niet naakt zullen bevonden worden. 4Want ook wij, die in deze tent zijn, zuchten terwijl we het zwaar te verduren hebben; wij willen immers niet ontkleed, maar overkleed worden, zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden. 5Hij nu Die ons hiervoor heeft gereedgemaakt, is God, Die ons ook het onderpand van de Geest gegeven heeft. 6Wij hebben dus altijd goede moed en weten dat wij, zolang wij in het lichaam inwonen, uitwonend zijn van de Heere, 7want wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen. 8Maar wij hebben goede moed en wij hebben er meer behagen in om uit het lichaam uit te wonen en bij de Heere in te wonen. 9Daarom stellen wij er ook een eer in, hetzij inwonend, hetzij uitwonend, om Hem welbehaaglijk te zijn. 10Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat ieder vergelding ontvangt voor wat hij door middel van zijn lichaam gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.” (2 Korinthe 4:14-5:10)
Laten we bidden.
[Openingsgebed]
CONTEXT
Wat wij kennen als de tweede Korinthe brief is eigenlijk de vierde brief die Paulus schrijft. Er had zich een ernstige breuk voorgedaan in de relatie tussen Paulus en de leden van de kerk, waarvan een groot deel werd veroorzaakt door een aantal reizende predikers die Paulus aanvielen en zichzelf promoveerden. Paulus had een moeilijk bezoek aan Korinthe gebracht en hen een harde (derde) brief gestuurd, waarin hij hen opriep zich te bekeren. En gelukkig deden de meesten dat ook. Daarom schrijft hij nu deze (vierde) brief om de relatie te herstellen met het merendeel van de gemeente, en degenen tot bekering op te roepen die hem en zijn bediening nog steeds in twijfel trekken. Dit maakt 2 Korinthe een hele persoonlijke en gepassioneerde brief van Paulus, in de hoop dat dit de lucht zou klaren.
Hij klaart de lucht door in de eerste helft van de brief zijn theologie van bediening uit te leggen aan diegenen die hem opnieuw ondersteuning in die bediening. Deze eerste helft focust primair op de theologie van zijn bediening en hoe dat alles hij doet in zijn leven en bediening vormgeeft. Hij begint met het prijzen van God voor de troost en kracht die hij hen regelmatig geeft in alle ellende die zij doorstaan in de dienst van God ten behoeve van anderen. God troost Paulus en zijn team zodat zij anderen kunnen troosten. Paulus vertelt zelfs over een recente situatie waarin het leed zo erg was dat hij dacht dat hij zou sterven, maar God verloste hem. Deze openingswoorden geven duidelijk het probleem aan dat er was tussen Paulus en de Korintiërs, namelijk dat al dat lijden van Paulus hem er zwak deed uitzien.
Nadat hij vertelt over hoe dankbaar hij was Titus te ontmoeten om te horen hoe goed zijn derde brief ontvangen was, gaat Paulus over op waar hij het echt over wil hebben. Namelijk, een uitgebreide uitleg over zijn theologie van bediening en in het bijzonder hoe hij dat ziet in het licht van lijden en zwakte. Hij legt uit dat zijn bediening een bediening geleid door de Geest en op basis van het nieuwe verbond is, wat tot een ongesluierde relatie met God leidt. Het is daarom dat Paulus kan praten over het schenken van het licht van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Christus. Hij kan dit doen omdat hij niet alleen het evangelie brengt maar ook uitleeft. Hij draagt, zoals hij zegt, in zijn dagelijks leven de dood van Christus met zich mee, zodat hij hierdoorheen de opstanding van Jezus kan laten zien. En Paulus verliest de moed ten midden van de strijd van het dagelijkse christelijke leven niet, omdat hij vertrouwen heeft in de wederopstanding en zich concentreert op de zaken die eeuwig zijn. En dit is waar onze tekst vandaag begint, waarin Paulus een beeld geeft van hoe hij dit doet.
DE TOEKOMST (1-4)
“1Wij weten immers dat, wanneer ons aardse huis, deze tent, afgebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. 2Want in deze tent zuchten wij ook, en verlangen wij er vurig naar met onze woning die uit de hemel is, overkleed te worden, 3als wij maar bekleed en niet naakt zullen bevonden worden. 4Want ook wij, die in deze tent zijn, zuchten terwijl we het zwaar te verduren hebben; wij willen immers niet ontkleed, maar overkleed worden, zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden.” (2 Kor. 5:1-4)
Paulus geeft ons in deze verzen een beeld van een tent dat een huis wordt, van een aards huis dat een eeuwig gebouw wordt. En dit beeld is het overkoepelende beeld van onze tekst vandaag. Dit is het beeld waar Paulus zich aan vasthoudt en hoe hij de uitdagingen van het dagelijks christelijk leven kan verdragen en kan plaatsen: het is de hoop die hij heeft dat de tent een huis wordt. En dat Paulus het beeld van een tent gebruikt komt wellicht van het simpele feit dat Paulus een tentmaker was[1], maar het is een duidelijk beeld, want ons aards huis, onze tent, onze fysieke lichaam, is een tijdelijke structuur die is ontworpen om te worden ontmanteld. En Paulus gebruikt het beeld van een aardse tent, ons fysieke lichaam, als een omschrijving van het tijdelijke thuis van onze geest en ziel. Petrus gebruikt eenzelfde beeldspraak in zijn tweede brief als hij in 2 Petrus 1:13-14 zegt, “13En ik acht het juist, zolang ik in deze tent ben, u op te wekken door de herinnering hieraan, 14omdat ik weet dat het afbreken van mijn tent nu snel zal plaatsvinden, zoals onze Heere Jezus Christus mij ook duidelijk heeft gemaakt.” Petrus omschrijft het leven als een korte tijd waarin hij, om zo te zeggen, in een tent kampeert. Sterker nog, als we kijken naar de incarnatie van Christus, en als Johannes 1:14 zegt dat het Woord onder ons gewoond heeft, dan gebruikt hij hier een werkwoord dat letterlijk ‘in een tent leven’ betekent om aan te geven hoe God in de wereld kwam en een menselijk lichaam aannam. Een tent is een geschikt beeld voor een ieder wiens echte thuis de hemel is[2] en hier op aarde slechts een vreemdeling op doortocht[3] is.
En als de aardse tent wordt afgebroken, als we sterven[4], dan wordt het een eeuwig huis, een gebouw, niet met handen gemaakt. Een gebouw suggereert iets op een solide basis dat vast, veilig en permanent is. Het is een beeld van het verheerlijkte lichaam dat we krijgen als gevolg van de wederopstanding. Paulus schrijft net voor onze tekst in 2 Korinthe 4:14, “Wij weten immers dat Hij Die de Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken...” De Korintiërs hadden moeite met het christelijke begrip van de wederopstanding. Het was iets waren de Grieken niet in geloofden[5]. De meeste Grieken dachten dat alleen de ziel de dood zou overwinnen. Ze dachten dat de ziel gevangen zat in een fysiek lichaam dat intrinsiek kwaad was, en dat bij de dood de ziel vrijgelaten zou worden uit die gevangenis. Volgens de Grieken zou alleen de ziel eeuwig zijn. En vanwege de sterke Griekse invloed in de gemeente aldaar begonnen sommige Grieken te onderwijzen dat er geen lichamelijke opwekking uit de dood was[6]. Vandaar dat Paulus in 1 Korinthe hoofdstuk vijftien zoveel aandacht besteed hieraan.
Paulus gaat verder door te zeggen dat wij in onze aardse tent zuchten en vurig verlangen naar onze woning in de hemel. We kijken er naar uit dat onze aardse tent overkleed wordt met onze hemelse woning. Met andere woorden, degenen die de Heer liefhebben verlangen, smachten, en kijken reikhalzend uit naar wat er gaat komen, wanneer het “vergankelijke zich met onvergankelijkheid bekleed zal hebben, en dit sterfelijke zich met onsterfelijkheid bekleed zal hebben” zoals Paulus in 1 Korinthe 15:54 zegt. Paulus was de frustraties, en teleurstellingen, en zijn beperkingen en zwakheden en zonden helemaal zat, en verlangde naar wat ging komen. Hij verlangde om omkleed te worden met zijn hemelse woning. Hij verlangde naar het perfecte onvergankelijke lichaam en af te zijn van zijn gevallen menselijkheid en de slopende zonde die aan alles ten grondslag ligt. Hij wil niet naakt of ontkleed bevonden worden, zonder onvergankelijk lichaam, zoals de Griekse cultuur propageerde. Een filosofie dat zei dat materie kwaad is en geest goed, en waar dus het ultieme doel was om bevrijd te worden van het lichaam en dus lichaamloze geesten te zijn. Bijbel commentator William Barclay[7] zegt, “Bij Paulus is er een verschil. Hij is niet op zoek naar een Nirvana met de vrede van uitsterven; hij is niet op zoek naar opslorping in het goddelijke; hij is niet op zoek naar de vrijheid van een lichaamloze geest; hij wacht op de dag waarop God hem een nieuw lichaam zal geven, een geestelijk lichaam, waarin hij zelfs in de hemelse gewesten nog steeds in staat zal zijn God te dienen en te aanbidden.”
Dat is de houding van Paulus. Hij heeft zijn blik strak gericht staan op de dingen die boven zijn, en vooruitkijkend op wat gaat komen ondergaat hij al dat nodig is voor het evangelie in het hier en nu. Zuchtend en verlangend kijkt hij vol hoop uit terwijl hij het nu zwaar te verduren heeft. En de vraag die wij ons mogen afstellen hier is wat onze houding is. Hoe ervaren wij het leven, het christelijk leven? Hebben we het net zoals Paulus zwaar te verduren? Voelen we het gewicht van de frustraties en teleurstellingen en onze beperkingen en zwakheden en onze zonden op ons? En ik bedoel niet op een hopeloze zelf veroordelende manier, maar op dezelfde manier die ons doet verlangen, smachten, en reikhalzend doet uitkijken naar wat er gaat komen. Kijken we uit naar “de verlossing van ons lichaam”[8]? Kijken we er naar uit dat wij Jezus zullen zien zoals Hij is[9]? En begrijp mij goed hier. Ik vraag niet of je dit geloofd. Ik vraag niet of je gelooft dat je lichaam verlost zal worden, of dat je gelooft dat je Jezus dan zal zien zoals Hij is. Nee, ik vraag of je hierna verlangd, en het je levenshouding bepaald. Ik vraag of je geestelijke ogen gericht staan op boven en wat gaat komen. Want dat is wat Paulus hier doet en ons hiermee uitdaagt en bemoedigd om dezelfde zienswijze te hebben. Kunnen wij te midden van alles wat het christelijke leven op ons afgooit onze blik omhoog blijven werpen en het eindpunt in zicht houden? Houden we het komende hemelse onvergankelijke lichaam voor ogen terwijl we alle uitdagingen van onze aardse tent ervaren? Schrijver C.S. Lewis[10] zei, “Een voortdurend vooruitkijken naar de eeuwige wereld, is geen vorm van escapisme of wensdenken, maar een van de dingen die een christen hoort te doen.”
HET ONDERPAND VAN DE GEEST (5)
“5Hij nu Die ons hiervoor heeft gereedgemaakt, is God, Die ons ook het onderpand van de Geest gegeven heeft.” (2 Kor. 5:5)
Hier komen we bij het kernvers aan van vandaag. Vers vijf, mooi geplaatst in het midden van onze tekst, is de lijm tussen de eerste vier verzen en vers zes tot en met tien. Zonder dit vers zijn beide delen daaromheen niet mogelijk en kan Paulus niet zeggen wat hij zegt. Het is God die ons heeft gereedgemaakt hiervoor. Waarvoor? Specifiek, “zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden”, maar in bredere zin verwijst het naar het zwaar te verduren hebben, het zuchten, en het verlangen, wat ons doet vooruitkijken op wat ons te wachten staat. Dergelijke innerlijke verlangens komen niet van binnenuit ons voort. Het is God die ons op deze opzwellingen van hoop heeft voorbereid door ons de Geest als onderpand te geven. Dit diepe verlangen en smachten in ons komt van God dat tot ons bemiddeld wordt door de Geest die Hij ons heeft gegeven. We zitten als het ware in een dubbel spanningsveld. Enerzijds dit afbrokkelende tijdperk en de verwachting van het komende tijdperk bij de wederopstanding. En anderzijds het verval van de ‘uiterlijke persoon’ in dit tijdperk en de steeds maar groeiende vernieuwing van de ‘innerlijke persoon’ die wijst op het komende tijdperk. En de Heilige Geest als onderpand geeft dit dubbel spanningsveld treffend weer.
Tijdens het Pinksterfeest in Handelingen twee stuurde God Zijn Heilige Geest naar de gelovigen om hen te bekrachtigen getuigen te zijn[11]. Jezus had beloofd dat dit zou gebeuren. De Geest zou komen om hen aan de waarheid te herinneren[12]. Paulus zag de Geest aan het werk in zijn eigen leven[13] en in het leven van de Korintiërs als bewijs van zijn en hun eeuwige bestemming bij God. De Geest was het onderpand. En dat woord ‘onderpand’ in de grondtekst is eigenlijk een woord wat uit het Hebreeuws[14] komt en ‘garantie’ of ‘aanbetaling’ betekent. Het was “een aanbetaling die de contractpartij tot verdere betalingen verplicht”[15] zoals de Grieks-Engelse lexicon zegt. Met andere woorden, de Heilige Geest is de garantie van God dat Hij op een dag zal voleinden wat Hij begonnen is. Het is de garantie van wat zal komen.
Een van mijn favoriete bands is een progressieve rockband die al sinds eind jaren zestig bestaat en alleen als er nieuwe muziek te maken is voor een bepaalde tijd bij elkaar komen. En in 2003 was zo’n moment, in Parijs om precies te zijn. En ik moest gewoon gaan. Dus maanden van tevoren had ik al kaartjes gekocht. En dus voor maanden hingen die concertkaartjes met een speldje aan mijn muur, en vulde ze mij met verlangen, vol verwachting van wat er ging komen. Het onderpand was er. Ik had de kaartjes. Nu was er slechts een geduldig wachten op de dag dat ik met een vriend van mij vroeg in de ochtend in de auto stapte om in vijf uur naar Parijs te rijden, daar de hele middag een beetje rond te slenteren, een hapje te eten, en dan naar het concert te gaan in een prachtig Parijs theater, en daarna weer terug naar huis te rijden. Mijns inziens was dit nog steeds verreweg het beste concert dat ik ooit gezien heb.
En zo is het ook met de Heilige Geest als onderpand. De Heilige Geest als onderpand in ons hart bevestigd dat we door God in Christus verzegeld zijn. Paulus zegt eerder in 2 Korinthe 1:21-22, “21En Hij Die ons met u bevestigt in Christus en ons gezalfd heeft, is God, 22Die ons ook verzegeld heeft en het onderpand van de Geest in onze harten gegeven heeft.” De Heilige Geest als onderpand is een betrouwbare garantie dat God ons bij de opstanding een eeuwig lichaam zal geven. De Heilige Geest als onderpand wijst ook naar de trouw van God. Elke keer dat de Heilige Geest ons herinnert aan een vers in Gods Woord, ons overtuigt van zonde, ons weerhoudt van egoïstisch gedrag, ons aanspoort om lief te hebben, hebben we dus bewijs dat Hij in ons aanwezig is. En de Heilige Geest in ons betekent dat Hij een transformerend werk in ons is begonnen, en dat Hij dat werk zeker zal voltooien. De aanwezigheid van de Geest is dus een bron van hoop.
Maar, dit betekent ook iets anders. Dat transformerende werk is een complete transformatie van wat vergankelijk is naar wat onvergankelijk is. Dat is waar in vers vier de overkleding naar verwijst. Maar dat betekent ook dat onderdeel van dat transformatie proces de “lichte verdrukking” is waar Paulus einde hoofdstuk vier over sprak en dat “in ons een allesovertreffend eeuwig gewicht van heerlijkheid teweeg[brengt]” De Heilige Geest als onderpand betekent dus ook verdrukking, lijden, en het zwaar te verduren hebben. Maar dat is juist wat ons doet zuchten en verlangen en smachten naar het eeuwige huis dat niet met handen gemaakt is!
Hoe weten wij als christenen dat de beloften van een toekomstig hemels bestaan echt is? Het antwoord van Paulus is dat de ervaring van de transformerende en opbeurende kracht van de Heilige Geest nu in ons leven is het enige empirische bewijs dat aantoont dat Gods beloften echt zijn. Hoe heerlijk! En we zien dit ook op terug in de manier waarop Paulus schrijft. Hij heeft het over “wij weten” in vers één en zes, en over “wij hebben dus” in vers zes en acht. Paulus is overtuigd door het empirische bewijs in zichzelf en wat hij ziet in het leven van de Korintiërs.
En de vraag is dus: Heeft u ook dat empirische, dat proefondervindelijke bewijs in uzelf? Dat bewijs van de Heilige Geest die transformerend aan het werk is in u. En dus die betrouwbare garantie dat God een nieuw onvergankelijk lichaam in het vooruitzicht heeft gepland voor u. En is dat dan ook een bron van hoop terwijl u zucht en smacht en verlangt te midden van de lichte verdrukking?
HET HEDEN (6-10)
“6Wij hebben dus altijd goede moed en weten dat wij, zolang wij in het lichaam inwonen, uitwonend zijn van de Heere, 7want wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen. 8Maar wij hebben goede moed en wij hebben er meer behagen in om uit het lichaam uit te wonen en bij de Heere in te wonen. 9Daarom stellen wij er ook een eer in, hetzij inwonend, hetzij uitwonend, om Hem welbehaaglijk te zijn. 10Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat ieder vergelding ontvangt voor wat hij door middel van zijn lichaam gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.” (2 Kor. 5:6-10)
Vanwege de uitstorting van de Heilige Geest in ons, waarmee we verzegeld zijn tot de dag van verlossing[16], en die in ons een transformerend werk aan het doen is totdat het volbracht is, hebben we dus altijd goede moed, “zolang wij in het lichaam inwonen, uitwonend zijn van de Heere”. Met andere woorden, we houden dus altijd moed zolang we in deze aardse tent verblijven en nog niet in ons eeuwige niet met handen gemaakte huis, ons onvergankelijke lichaam leven. Dat is de basis houding van Paulus. Wat er ook gebeurd, we houden goede moed. Paulus zegt dit in deze verzen twee keer: “wij hebben dus altijd goede moed” (v6) en “maar wij hebben goede moed” (v8). En er staat echt ‘altijd’. Altijd, te allen tijde, bij elke gelegenheid. Paulus ging de moed niet verliezen ondanks alle beproevingen en lijden waarmee hij te maken had en kreeg. Ondanks dat hij liever niet meer in zijn aardse tent te zijn en bij de Heer in zijn onvergankelijke lichaam te zijn hield hij goede moed. Vanwege het proefondervindelijke bewijs van het werk van de Heilige Geest in hem bleef Paulus vertrouwen hebben in God en Zijn verlossingsplan, wat hij zeker wist ging komen. Deze goede moed was dus niet een tijdelijk gevoel of emotie, maar een constante gemoedstoestand. Maar de vraag is hoe gaan we om met het heden terwijl we uitkijken naar de toekomst en goede moed houden? Paulus beantwoordt deze vraag op twee manieren voor ons.
De eerste manier kunnen we vinden in vers zeven, “7want wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen”. Dit is zijn reactie op het weten dat wij momenteel uitwonend zijn van de Heer, oftewel nog in onze aardse tent verblijven. En hij legt hiermee uit hoe wij fellowship met God kunnen hebben in dit leven. En dit wandelen in geloof is geen wensfantasie of iets dergelijks, maar een sterk vertrouwen gegrondvest op de waarheid van Gods Woord. Hebreeën 11:1 zegt namelijk, “Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet.” Het geloof waarin wij van moment tot moment wandelen is vaste grond en bewijs. Waarom? Vanwege de uitstorting van de Heilige Geest in ons. We worden verondersteld onze vaste grond niet te verkrijgen door naar de wereld om ons heen te kijken, maar juist dat we in geloof wandelen met onze ogen gericht op de eeuwigheid, omdat we weten dat de Heilige Geest in ons een transformerend werk aan het doen is, en dat dus het eindpunt, de conclusie hiervan, vast staat. En door middel van dit wandelen door geloof kunnen we nu al fellowship met God hebben. Hoewel we verlangen naar de volle fellowship die ons te wachten staat wanneer we Hem van aangezicht tot aangezicht kunnen aanschouwen, en onze hoop vervuld zien worden, kunnen we fellowship met Hem hebben nu door in geloof te wandelen. Fellowship met Hem hebben heeft vele implicaties, maar in de directe context van deze verzen komt dit verder tot uiting in de tweede manier hoe Paulus de vraag beantwoord hoe we om gaan met het heden terwijl we uitkijken naar de toekomst en goede moed houden.
En die tweede manier kunnen we vinden in vers negen en tien. Omdat we goede moed hebben en omdat we wandelen door geloof, stellen wij er een eer in om Hem welbehaaglijk te zijn. Met andere woorden, we maken het ons doel om Hem te behagen. Paulus geeft niet precies aan hoe we dit moeten doen, maar als we kijken naar de context van deze brief dan kunnen we ons denk ik een goed beeld vormen. We zien minimaal drie manieren waarop Paulus in deze brief de Heer behaagt. En ik wil deze even kort aanstippen zonder er verder op in te gaan.
Ten eerste omvat het vrijmoedig spreken en uitleven van het evangelie. We lezen bijvoorbeeld in 2 Korinthe 5:19-20[17], “19God was het namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende, en aan hen hun overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het woord van de verzoening in ons gelegd. 20Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God Zelf door ons smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen.” Ten tweede omvat het met goede moed het lijden dragen dat daaruit voortvloeit. We lezen bijvoorbeeld in 2 Korinthe 6:4-5[18], “4Maar in alles bewijzen wij onszelf als dienaars van God, in veel volharding: in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, 5in slagen, in gevangenissen, in oproer, in ingespannen arbeid, in nachten zonder slaap, in vasten.” En als laatste omvat het in geloof en volledig overtuigd van de opstanding leven. We lezen vlak voor onze tekst van vandaag in 2 Korinthe 4:13-14[19], “13Maar omdat wij dezelfde Geest van het geloof hebben, overeenkomstig wat geschreven staat: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken, geloven ook wij, en daarom spreken wij ook. 14Wij weten immers dat Hij Die de Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken en samen met u voor Zich zal stellen.”
En de reden dat wij het ons doel maken de Heer te behagen is omdat iedereen die in Christus is persoonlijk en individueel voor de rechterstoel[20] van Christus zal moeten verschijnen. Op dat moment zal het leven van elke gelovige worden onderzocht met betrekking tot de daden die in het lichaam zijn verricht. Het zal zich richten op ons persoonlijke rentmeesterschap over de gaven, talenten, kansen en verantwoordelijkheden die ons in dit leven worden gegeven. Het karakter van ons leven en onze dienstbaarheid zal blootgelegd worden onder de onfeilbare en alwetende visie van Christus. Al dit neemt plaats vlak na de opname.
Het idee van een rechterstoel gaat terug naar de atletiekspelen uit Paulus’ tijd. Nadat de spelen waren afgelopen, nam een hoogwaardigheidsbekleder plaats op een verhoogde troon in de arena. Eén voor één beklommen de winnende atleten de troon om een beloning te ontvangen – meestal een krans van bladeren, een overwinnaarskroon. In het geval van christenen zal ieder van ons voor Christus de Rechter staan en beloningen ontvangen (of verliezen). Met andere woorden, we zullen alleen beloond worden voor daden met motieven die de Heer behagen en verheerlijken. Dit heeft niets te maken met onze redding, maar heeft alles te maken wat we met onze redding gedaan hebben.
Dit is waarom we het onszelf nu tot doel stellen om de Heer te behagen. Niet uit angst om geen beloning te krijgen, maar omdat we niet alleen dan maar ook al nu alle lof en eer willen geven door voor Hem te leven. En het is de uitstorting van de Heilige Geest als onderpand wat dat in ons bewerkstelligt.
CONCLUSIE
In afsluiting, als je wellicht door het theologisch bos van Paulus de bomen van wat het betekent niet meer kan zien…
Paulus draagt ons op om ons leven te zien in, en te leven vanuit, een bepaald beeld, en dat beeld is een tijdelijke tent dat een eeuwig huis wordt, door de Geest. Het is de uitstorting van de Geest als onderpand in ons dat ons doet beseffen dat we momenteel inwonend zijn in het lichaam en uitwonend zijn van onze Heer. Het is de uitstorting van de Geest als onderpand in ons dat ons doet beseffen dat we zuchten en smachtend en verlangen en reikhalzend uitkijken naar dat eeuwige huis, om ontdoen te zijn van deze tijdelijke tent, en om inwonend te zijn bij de Heer. Het is de uitstorting van de Geest als onderpand in ons dat ons doet beseffen dat we te midden van het leven met alle strijd en worstelingen altijd goede moed kunnen houden. Het is de uitstorting van de Geest als onderpand in ons dat ons doet beseffen en vertrouwen “dat Hij Die in [ons] een goed werk begonnen is, dat voltooien zal tot op de dag van Jezus Christus.”[21] Het is de uitstorting van de Geest als onderpand in ons dat ons doet beseffen dat we mogen en kunnen wandelen in geloof en op een manier die Hem behaagt en verheerlijkt. En het is de uitstorting van de Geest als onderpand in ons dat ons doet beseffen dat we vol vertrouwen voor de rechterstoel van Christus kunnen verschijnen als we ons leven geleefd hebben op basis van dit beeld van Paulus.
Als je nog niet geloofd, en dus nog niet dit onderpand van de Geest hebt ontvangen, laat dan vandaag de dag zijn. Stel het niet langer uit. Laat deze woorden van Paulus je aanzetten om een leven te leiden dat in dienst en eer staat van Hem. Christen, wees bemoedigd door deze woorden van Paulus, want je hebt dit onderpand van de Geest ontvangen. Dus, wandel op een wijze die de Heer waardig is en die Hem in alles behaagt, zodat je vrucht mag dragen in elk goed werk waar Hij ons toe opdraagt[22].
Laten we bidden.
[1] Hand. 18:3
[2] Fil. 3:20-21
[3] 2 Kro. 29:15; Ps. 119:19; Heb. 11:13; 1 Pet. 2:11
[4] Jes. 38:12
[5] Hand. 17:32
[6] 1 Kor. 15:12, 35
[7] “With Paul there is a difference. He is not looking for a Nirvana with the peace of extinction; he is not looking for absorption in the divine; he is not looking for the freedom of a disembodied spirit; he is waiting for the day when God will give him a new body, a spiritual body, in which he will still be able, even in the heavenly places, to serve and adore God.” ~ William Barclay
[8] Rom. 8:23
[9] 1 Joh. 3:2
[10] “A continual looking forward to the eternal world is not a form of escapism or wishful thinking, but one of the things a Christian is meant to do.” ~ C.S. Lewis
[11] Hand. 2:1-4
[12] Joh. 14:26; Hand. 1:5-8
[13] Rom. 15:18-19; 1 Kor. 12:13
[14] עֵרָבוֹן (ʿērāḇôn) in het Hebreeuws; ἀρραβών (arrabōn) in het Grieks
[15] “A payment that obligates the contracting party to make further payments” ~ F.W. Danker (A Greek-English Lexicon of the New Testament and Other Early Christian Literature)
[16] Efe. 4:30
[17] Zie ook 2 Kor. 3:20; 4:1; 4:13; 6:7; 6:11
[18] Zie ook 2 Kor. 4:7-12; 4:16-17; 6:8-10
[19] Zie ook 2 Kor. 4:17-18
[20] Rom. 14:8-10; 1 Kor. 3:11-15; 9:24-27
[21] Fil. 1:6
[22] Parafrase Kol. 1:10