De eerste drie van de vier delen van deze studie hebben wij reeds gehad: de opnames staan op onze website, dus mocht je deze gemist hebben, dan raad ik je aan om ze alsnog te gaan beluisteren.
Want, het is een meer-delige studie en als je een deel ervan gemist hebt, dan verlies je de “big picture”, je verliest het overzicht, waardoor je een verkeerd beeld kan krijgen. Dus, heb je het gemist, neem de tijd om het te beluisteren.
En, als jullie zijn zoals ik, die een preek/studie minstens drie maal aandachtig moet beluisteren om de boodschap op me in te laten werken, dan raad ik jullie aan om het meerdere malen te gaan beluisteren.
Ze staan op onze website onder: “Waarom zou ik mijn kerk financiëel ondersteunen”.
Nou, zoals ik twee weken geleden al zei, hebben wij dage-lijks met geld te maken:
Hetzij d.m.v. pinnen, chippen, online bankieren, contant afrekenen, wat dan ook.
En hoe wij als christenen omgaan met geld zegt veel over hoe geestelijk volwassen wij daadwerkelijk zijn.
De Bijbel leert ons dat wij als christenzijnde rentmeesters zijn van o.a. het geld dat aan ons is toevertrouwd.
Een rentmeester is iemand die geld van een ander heeft gekregen om daar trouw mee om te gaan.
Dus, het geld dat de rentmeester in zijn bezit heeft is niet zijn eigen geld, het is eigendom van een ander.
In ons geval, wij die christen zijn, is het geld dat aan ons is toevertrouwd van God. Het is Gods geld!
De Bijbel leert ons genoeg over hoe wij geld horen te zien, wat wij ervan horen te vinden, wat voor gevoel wij bij geld horen te hebben.
Ook leert de Bijbel ons genoeg over hoe wij aan geld horen te komen én over hóe en waaráán wij geld horen uit te geven.
In deel twee hebben wij een aantal voorbeelden uit de Bijbel gezien die ons hierin horen te bepalen.
Maar, alhoewel de Bijbel ons leert over hoe wij geld horen te zien, hoe wij eraan horen te komen en hoe wij het horen uit te geven, hecht de Bijbel de meeste waarde aan hoe wij geld weggeven.
Dit is door de gehele Bijbel heen een zeer belangrijk onder-werp en God geeft ons hierin duidelijke instructies.
Om een compleet beeld te kunnen krijgen van wat God van ons verwacht en verlangd, hebben wij moeten kijken naar zo-wel het O.T. als het N.T.
Om het ons een beetje makkelijker te maken heb ik het onderverdeeld in drie verschillende tijdperken:
De tijd vóór Mozes, de tijd van Mozes tot Jezus en de tijd van Jezus tot heden.
Dit zijn drie verschillende tijdperken in de geschie-denis van hoe God met Zijn kinderen omgaat.
En alhoewel deze drie tijdperken verschillend zijn, is de manier waarop God wil dat Zijn kinderen geven precies hetzelfde.
Wij hebben gezien dat er in principe twee soorten offers zijn.
vrijwillige offers, waarin je iets offert omdat je het wil;
verplichte offers, waarin je iets offert omdat het moet.
In deel twee keken wij naar de periode vóór de tijd van Mozes, dus de tijdperk van de schepping totdat Mozes in beeld kwam:
In Genesis 4 zagen wij Kaïn en Abel, de twee zonen van Adam en Eva die vrijwillig aan God offerde.
In Genesis 8 zagen wij dat Noach vrijwillig aan God offer-de.
In Genesis 12 en 13 zagen wij dat Abram vrijwillig aan God offerde.
In Genesis 14 zagen wij dat het geven van de tiende voor het eerst voor kwam in de Bijbel en ook dat was van Abram een vrijwillig offer aan God.
In Genesis 28 zagen wij Jakob één tiende deel aan God beloven, nogmaals een vrijwillig offer aan God.
In heel het boek Genesis, uit alle offers die ooit aan God geofferd waren, komt het geven van de tiende slechts twee keer voor.
En in beide gevallen was er geen sprake van een gebod van God, het was geheel vrijwillig.
Dit waren dan de vrijwillige offers in Genesis, in de tijdperk vóór de tijd van Mozes.
In deel drie hebben we gekeken naar de verplichte offers in zowel de tijdperk vóór de tijd van Mozes als in de tijdperk van Mozes.
Ten eerste hebben wij gezien dat het geven van de ver-plichte offers in Genesis niets anders was dan het betalen van belasting.
In Genesis 41 gaf God de opdracht aan de Farao om 20% van de opbrengst van het land te vorderen. Het Egyptisch volk moest dus 20% van hun opbrengst, van hun inkomen aan de overheid afstaan. Dit is belasting.
Ten tweede hebben wij gekeken naar de tijdperk van de Wet van Mozes tot de komst van Jezus en daarin het afstaan van de tiende.
Uiteindelijk hebben wij in deel drie gezien dat de Isra-ëlieten niet alleen hun tiende moesten afstaan, maar dat het verplichte geven uit nog veel meer bestond.
Het verplichte geven van de tiende, ofwel het betalen van belasting bedroeg geen 10%, maar zo’n 23,3% op jaarbasis.
Daarnaast mochten zij niet alles voor zichzelf oog-sten, maar zij waren verplicht om een deel te laten liggen voor de aremen en voor de vreemdelingen.
Daarnaast moesten zij een tempel heffing betalen.
En daarnaast moesten zij elk zevende jaar het land laten rusten waardoor zij in dit zevende jaar niets op hun land mochten verbouwen.
Dit betekende dus dat men elk zevende jaar één heel jaarsalaris kwijt waren.
Dus, als je in die tijd een Jood was, dan was je verplicht om veel meer af te staan dan alleen de 10% dat velen denken.
Dit was dus het verplichte geven in het O.T. in de tijd van Mozes. Het lijkt veel op ons eigen belastingstelsel. En dat was het in principe ook.
Het volk Israël werd belast om de natie draaiend te houden.
Want deze belasting zorgde voor het onderhoud van de Levieten, de priesters en de overheid.
Deze belasting zorgde voor hun sociale zorg ofwel hun bijstandvoorziening.
Deze belasting zorgde ervoor dat het voor ieder persoon mogelijk werd gemaakt om de feesten die God heeft ingesteld te kunnen bijwonen en vieren.
Waar we nu naar gaan kijken is wat God ons in het N.T. leert op het gebied van geven.
Ik wil bij voorbaat zeggen dat wat het N.T. ons leert over geven, precies hetzelfde is wat het O.T. ons leert.
Betaal je belasting!
Geef aan God wat je wil!
Laten we onze Bijbels openslaan op Mattheüs 17:24-27:
Mattheüs 17:24-27 – “24Toen zij Kapernaüm binnengekomen waren, gingen zij die de didrachmen inden, naar Petrus toe en zeiden: Betaalt uw Meester de didrachmen niet? 25Hij zei: Jawel. En toen hij in huis gekomen was, was Jezus hem voor en zei: Wat denkt u, Simon? De koningen van de aarde, van wie ontvangen zij tol of belasting, van hun zonen of van vreemden? 26Petrus zei tegen Hem: Van vreemden. Jezus zei tegen hem: Dan zijn de zo-nen dus vrijgesteld. 27Maar om hun geen aanstoot te geven: ga naar de zee, werp een vishaak uit, en pak de eerste vis die bo-venkomt. Doe zijn bek open en u zult een stater vinden. Neem die en geef hem aan hen voor Mij en voor u.”
In de tijd dat de Evangeliën geschreven werden was de belas-tingwet vanuit de tijd van Mozes nog steeds van kracht.
De mensen moesten in die tijd nog steeds alles afstaan dat de Israëlieten in de tijd van Mozes moesten afstaan. En dus ook de tempelbelasting, de didrachmen.
Het mooie van dit stuk is dat wij Jezus belasting zien betalen. Jezus, die ons in alles voorgaat, die ons grootste voorbeeld is, geeft ons het goede voorbeeld door Zijn be-lasting te betalen.
Mattheüs 22:15 – “15Toen gingen de Farizeeën weg en beraad-slaagden, hoe zij Hem op Zijn woorden konden vangen. 16 En zij stuurden hun discipelen naar Hem toe, met de Herodianen, en zeiden: Meester, wij weten dat U waarachtig bent en de weg van God in waarheid onderwijst en Zich door niemand laat beïnvloe-den, want U ziet de persoon van de mensen niet aan. 17Zeg ons dan: Wat denkt U? Is het geoorloofd de keizer belasting te beta-len of niet? 18Maar Jezus, die hun boosaardigheid kende, zei: 19Huichelaars, waarom verzoekt u Mij? Toon Mij de belasting-munt. En zij brachten Hem een penning. 20En Hij zei tegen hen: Van wie is deze afbeelding en het opschrift? 21Zij zeiden tegen Hem: Van de keizer. Toen zei Hij tegen hen: Geef dan aan de keizer wat van de keizer is, en aan God wat van God is. 22En toen zij dit hoorden, verwonderden zij zich; en zij verlieten Hem en gingen weg.”
Jezus geeft hier nogmaals aan dat zij hun belasting moesten betalen. Het betalen van belasting omvangt dus het verplichte geven en is in het N.T. zeer zeker van toepassing.
Nou, misschien ben je zo eigenwijs dat je zoiets hebt van: “ja, maar ik ben geen Jood en woon niet in Israël, dus dit is niet op mij van toepassing.”
In Romeinen 13 staat dat de overheid hier in Nederland door God is ingesteld en dat wij ons aan haar horen te onder-werpen.
Romeinen 13:5-7 – “5Doe daarom wat de overheid zegt; niet alleen uit vrees voor straf, maar ook om een zuiver geweten te houden. 6Daarom betaalt u ook belas-ting, want de mensen die in dienst staan van de overheid, zijn eigenlijk in dienst van God. Zij letten er op of er wel belasting wordt betaald. 7Geef ieder wat hem toekomt. Als u belasting of invoerrechten moet betalen, doe dat dan. Als iemand een hoge positie heeft, laat dan merken dat u respect voor hem hebt.”
Het betalen van belasting is in de zuiverste zin het ver-plichte geven aan God.
Dus, als je hier en daar de belastingdienst te kort doet, dan doe je uiteindelijk God te kort. Dan maak je jezelf schuldig aan Maleachi 3, het stelen van God.
Nou, wat verwacht God van ons ten aanzien van het vrij-willig weggeven van geld?
Ik wil voor alle duidelijkheid zeggen dat noch Jezus, noch de apostel Paulus, noch enig andere schrijver van het N.T. ons het geven van de tiende opdraagt.
Maar, als wij geen tiende aan de kerk horen te geven, wat dan wel? Nu gaat het komen!
Het N.T. geeft ons meerdere principes voor hoe en wat wij als christen zijnde horen te geven. Ik zal er vrij snel door-heen gaan, dus let goed op.
Ten eerste is het vrijwillig geven aan God investeren in God. Lukas 6:38 laat ons dat heel duidelijk zien:
Lukas 6:38a – “Geef en aan u zal gegeven worden:”
Dit is een principe van investering! Je hoeft geen eco-noom te zijn om dit te kunnen begrijpen. Wanneer je aan God geeft levert het een rendement op. En niet zomaar een rendement, maar:
Lukas 6:38b-c – “een goede, vastgedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot geven, want met dezelfde maat waarmee u meet, zal er bij u ook gemeten worden.”
God zal er voor zorgen dat wanneer je in God inves-teerd, dat Hij je een goed rendement geeft.
Wat God geeft is vastgedrukt. Dit moet je zien als een doos of verpakking dat helemaal volgepropt is, dat de inhoud daarvan er in is gepersd. Het is zo vol dat je er niets meer in krijgt.
Het is geschud. Denk aan het vullen van een bus met gemalen koffie of met bloem o.i.d. Wanneer je het vult en het tot aan de rand vol is, dan schud je de bus zodat het meer compact wordt, waardoor je er meer in kan krijgen.
En als dat nog niet goed genoeg is, wat God geeft zal zelfs óverlopen.
Dus, wanneer je in God investeert, zal het winst opleve-ren. In overlopende maat zal men in uw schoot geven.
Weten jullie nog toen Ruth bij Boaz aren had ge-raapt? Boaz had vervolgens zes maten gerst in haar schoot geworpen om mee naar huis te nemen.
Dit is wat Jezus hiermee bedoeld. In onze taal zou Jezus kunnen gezegd hebben: “in overlo-pende maat zal men jouw “Eastpack” rugtas vol proppen”.
En Jezus zegt dat met dezelfde maat waarmee u meet, zal er bij u ook gemeten worden.
M.a.w. als je veel investeerd, krijg je er veel voor terug, als je niets investeerd dan krijg je ook niets!
Bovendien zal God nooit bij iemand in het krijt staan. Hij zal er altijd voor zorgen dat Hij jou meer teruggeeft dan dat je aan Hem gegeven hebt.
Mattheüs 6:19-21 – “19Verzamel geen schatten voor u op de aarde, waar mot en roest ze verderven, en waar dieven in-breken en stelen; 20maar verzamel schatten voor u in de he-mel, waar geen mot of roest ze verderft, en waar dieven niet inbreken of stelen; 21want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.”
Stel dat ik een erfenis van €50k ontvang. Als ik dit investeer op de effectenbeurs dan zal ik geheid op de effectenbeurs gaan letten.
Ik zal me waarschijnlijk gaan abonneren op updates over de beurs op m’n iPhone, sms’jes, e-mails e.d. omdat ik wil weten wat er met die investering van €50k gebeurt.
Levert het wat op of leid ik verlies?
Ik zal me ongetwijfeld gaan verdiepen in de economie en andere financiële zaken die invloed zouden kunnen hebben op mijn investering.
Kortom, waar mijn schat is, daar zal ook mijn hart zijn. En als mijn schat van €50k in de effectenbeurs zit, dan zal mijn hart daar zijn.
Maar, als ik mijn schat van €50k in God in-vesteer, dan zal mijn hart naar God uitgaan. Ik zal mijn hart op God gaan richten ipv de dingen van de wereld.
Ten tweede hoort het vrijwillig geven aan God een opoffer-ing te zijn. Hier gaat het niet om het bedrag, maar om wat het je kost om het te geven. Kijk naar wat Jezus ons hier leert:
Marcus 12:41-44 – “41Hij ging tegenover de offerkist zit-ten en keek hoe de mensen er geld in wierpen. Veel rijken gooiden veel geld in de kist. 42Er kwam ook een arme wedu-we, die er twee muntjes in gooide, ter waarde van niet meer dan een quadrans (1/4 cent). 43Hij riep zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen: ‘Ik verzeker jullie: deze arme weduwe heeft meer in de offerkist gedaan dan alle anderen die er geld in hebben gegooid; 44want die hebben gegeven van hun over-vloed, maar zij heeft van haar armoede alles gegeven wat ze had, haar hele levensonderhoud.”
Jezus zegt dat deze weduwe veel meer heeft gegeven dan al die rijke lui, omdat het haar alles heeft gekost dat zij bezat.
Het punt dat Jezus hier maakt is dat het geven jou iets moet kosten. Misschien hoeven wij niet zoals deze weduwe alles te geven, maar ik durf te zeggen dat wij meer kunnen geven, meer kunnen opofferen dan dat wij nu doen.
Het kleinste bedrag dat gegeven was, was tegelijkertijd de grootste gave.
Dit leert ons niets over het geven van de tiende, nee, het leert ons dat het geven ons iets moet kosten.
Filippenzen 4:18-19 – “18…ik heb alles ontvangen en ik heb overvloed; ik ben geheel voorzien, nu ik door mid-del van Epafroditus ontvangen heb wat door u gezonden was, als een liefelijke reuk, een aangenaam offer, welge-vallig voor God.
19Maar mijn God zal naar Zijn rijkdom u voorzien van alles wat u nodig hebt, in heerlijkheid, door Christus Jezus.”
Paulus bevestigd hier dat omdat de Filippenzen iets hebben opgeöfferd, omdat zij in God hebben geïnvesteerd, zal God hun in alle noden voorzien.
Het derde principe is dat het vrijwillig geven aan God niets te maken heeft met hoe vermogend je bent:
Mensen zeggen vaak dat wanneer zij meer geld hebben, wanneer dingen niet zo krap zijn, dan pas zullen zij meer aan God geven.
Misschien zal je idd meer aan God geven wanneer je meer hebt, maar daar gaat het niet om. Het gaat niet om het bedrag, maar om de verhouding.
Lukas 16:10 – “Wie trouw is in het minste, is ook in het grote trouw. En wie onrechtvaardig is in het minste, is ook in het grote onrechtvaardig.”
Wat Jezus hiermee bedoeld is dat als je niets tot weinig opoffert wanneer je weinig hebt, dan zal je ook niets tot weinig blijven opofferen al heb je meer.
Want het heeft niet te maken met de hoeveelheid, maar met jouw hartsgesteldheid.
In 2 Kor. 8 zien wij dat de Macedoniërs heel veel weg gaven; maar niet omdat zij zo rijk waren:
2 Kor. 8:2 – “Hoewel ze door verdrukkingen zwaar werden beproefd vloeiden ze over van vreugde, en ondanks hun diepe armoede was hun vrijgevigheid overstelpend.” (wv)
Ondanks dat de christenen in Macedonië in diepe armoede verkeerde, gaven zij boven hun vermogen aan de kerk in Jeruzalem.
En zij konden dit doen omdat zij volgens vers 5 zichzelf zowel aan de Heere als aan hun broeders en zusters gaven. Zij gaven zichzelf.
Hun vrijgevigheid kwam uit hun hart en niet uit hun vermogen.
Het vierde principe is dat het vrijwillig geven aan God jouw geestelijke rijkdom bepaalt:
Lukas 16:11 – “Als u dan wat betreft de onrechtvaardige Mammon (geld=neutraal) niet trouw bent geweest, wie zal u het ware toevertrouwen?”
M.a.w. als je niet trouw bent met het omgaan van wereldse rijkdommen, het geld dat God aan jou heeft toevertrouwd, dan zal God jou zeker niet Zijn geestelijke rijkdommen toevertrouwen.
Het vijfde principe is dat het bedrag van vrijwillig geven aan God door jou persoonlijk wordt bepaalt:
Lukas 19:1-10 – “1Jezus kwam in Jericho en trok door de stad. 2Er was daar een zekere Zacheüs. Hij was hoofd van de tollenaars en schatrijk. 3Hij wilde Jezus wel eens zien. Maar hij slaagde er niet in, want er was een massa mensen op de been en hij was maar klein van stuk. 4Om hem toch te zien rende hij vooruit en klom in een vijgenboom; want Jezus moest daar voorbijkomen. 5Toen Jezus op die plek aankwam, keek hij om-hoog. ‘Zacheüs,’ zei hij, ‘kom vlug naar beneden, want van-daag moet ik bij u te gast zijn.’ 6Zacheüs klom er snel uit en ontving hem met vreugde in zijn huis. 7De mensen zagen het en spraken er schande van: ‘Hij is te gast bij een zondaar.’ 8Maar Zacheüs was gaan staan en zei tegen de Heer: ‘Luister, Heer! De helft van mijn bezit zal ik weggeven aan de armen, en de mensen die ik heb afgeperst, zal ik viermaal zoveel teruggeven.’ 9Jezus zei tegen hem: ‘Dit huis is vandaag gered; ook deze man is een zoon van Abraham. 10De Mensenzoon is immers gekomen om te redden wat verloren was.” (gnb96)
Hier zien wij dat Zacheüs spontaan de helft van al zijn bezit aan de armen weggeeft en vier maal zo veel terug-geeft van wat hij heeft afgeperst.
Ik zie Jezus hier niet zeggen: “ho even, want je hoeft alleen maar je tiende te geven!”
Nee, Jezus laat Zacheüs z’n gang gaan omdat Zacheüs spontaan, vanuit zijn hart, uit dankbaarheid dit weg wilde geven.
Zacheüs bepaalde zelf het bedrag!!!
Het zesde principe van vrijwillig geven aan God is dat je gehoor geeft aan de noden van de plaatselijke gemeente en haar gemeenteleden:
In Handelingen 2:47 zagen wij dat de christenen hun bezit en goederen verkochten en de opbrengst onder elkaar ver-deelden overeenkomstig de noden.
Dus, ja, wij geven spontaan, uit ons hart, uit dankbaar-heid én wij geven wanneer wij een nood zien. Hetzij een individuële nood van een broeder of zuster, of een nood in de plaatselijke kerk.
Het zevende principe is dat het vrijwillig geven aan God een principe van liefde is en niet van moeten.
2 Kor. 8:8 – “Dit is niet bedoeld als een bevel; ik zeg niet dat u het moet doen. Ik vertel u alleen hoe anderen gul heb-ben bijgedragen. Zo kunt ook u bewijzen dat uw liefde echt is, door het niet bij woorden alleen te laten.” (het boek)
Paulus legt hier geen wet op de mensen. Hij geeft hun wel de gelegenheid om hun liefde te bewijzen door te geven.
Geven is een principe van liefde en niet van moeten.
Het achtse principe is dat het vrijwillig geven aan God gepland moet zijn.
1 Kor. 16:1-2 – “1Volg voor de collecte voor de arme gelovigen de richtlijnen die ik de gemeenten van Galatië heb gegeven. 2Die komen hierop neer, dat ieder van u elke zondag iets opzij moet leggen van wat hij heeft verdiend. Bewaar het tot ik bij u kom.”
Paulus spreekt hier over een specifieke collecte voor de kerk in Judea, maar het algemene principe is dat je ge-strutureerd en gepland hoort te geven.
En de Bijbel zegt hier een “ieder van u”. Sommige men-sen zeggen: “maar ik geef mijn tijd, of ik geef mijn talen-ten, of ik ben zendeling dus ik geef al genoeg.”
Paulus vraagt aan een ieder om zijn/haar geld opzij te zetten voor het werk van de Heere en hij zegt dat je het moet inplannen, je moet er rekening mee houden.
2 Kor. 9:7 zegt dat een ieder moet doen zoals hij in zijn hart voorgenomen heeft.
Het woord voorgenomen betekent dat je vantevoren al gepland hebt dat je en wat je zal gaan geven.
Het negende principe is dat het vrijwillig geven aan God royaal, gul, vrijgevig hoort te zijn. Kijk nogmaals naar de Macedoniërs in 2 Kor. 8:
2 Kor. 8:2 – “Hoewel ze door verdrukkingen zwaar werden beproefd vloeiden ze over van vreugde, en ondanks hun diepe armoede was hun vrijgevigheid overstelpend.” (wv)
De Macedoniërs waren royaal, gul in het geven. Hun vrijgevigheid was overstelpend (gigantisch groot).
Paulus zegt ook tegen de Filippenzen dat hij zo dank-baar was voor hun vrijgevigheid. En als gevolg van hun vrijgevigheid zegt Paulus dit:
Filippenzen 4:19 – “…mijn God zal naar Zijn rijkdom u voorzien van alles wat u nodig hebt, in heerlijkheid, door Christus Jezus.”
En dat is het tiende principe:
Het tiende principe is dat het vrijwillig geven aan God door God rijkelijk gezegend zal worden.
In Filippenzen 4:19 staat dat God de royale, gulle, vrijgevi-ge gever in ALLES zal voorzien wat hij nodig heeft.
Lees 2 Kor. 9:6-11
Handelingen 20:35 – “…het is zaliger te geven dan te ontvangen.”