2023.0702 - Wij Zijn Gods Medearbeiders
1 Korinthe 3:5-9
[CC Haarlemmermeer, 2 juli 2023]
Alle Schriftreferenties zijn genomen van de Herziene Statenvertaling (HSV), tenzij anders aangegeven
INTRODUCTIE
Wat betekent het om Gods medearbeiders te zijn? Dat is de vraag die we vandaag gaan proberen te antwoorden uit Gods Woord, en we gaan dat doen door naar een aantal verzen in 1 Korinthe 3 te kijken, dus daar mag je je Bijbel naar open slaan.
Dit hoofdstuk 3 zit midden in een betoog van Paulus van vier hoofdstukken lang wat we wellicht het best kunnen betitelen als ‘Gods wijsheid voor een verdeelde gemeente’. Verdeeldheid was een groot probleem in deze gemeente, en deze verdeeldheid, aangewakkerd door het roemen in haar leiders, zag Paulus als een serieus gebrek van Gods wijsheid binnen de gemeente. Paulus roept hen daarom ook op om eensgezind te zijn, hecht aaneengesmeed, één in denken en voelen. En in zijn betoog in die eerste hoofdstukken laat hij verschillende manieren zien waarop Gods wijsheid haaks staat op de wijsheid van de wereld, en laat hij zien dat Gods wijsheid niet in de wereld te vinden is, maar dat Gods wijsheid door God geopenbaard moet worden en dan onthuld moet worden door Zijn Geest in ons leven. Paulus wil met dit betoog laten zien dat de verdeeldheid binnen de gemeente juist een teken is dat ze Gods wijsheid niet hebben omdat ze niet in de Geest wandelen, maar zich als wereldse gelovigen gedragen en op wereldse wijsheid vertrouwen.
Of er nu wel of geen sprake van verdeeldheid of van het roemen in onze leiders aanwezig is in onze gemeente, denk ik dat goed is om ons hart vandaag te toetsen en de woorden van Paulus hier aan deze gemeente met dezelfde intentie ter harte te nemen als waarmee Paulus ze toen schreef. Wij hebben namelijk in onze gemeente ook leiders, broeders die ons trouw voeden met het Woord, met kunde en passie, jaar in jaar uit, en het zelf ook als zodanig uitleven. Wij hebben wat dat betreft onze eigen Paulus en Apollos. En daar mogen we God dankbaar voor zijn. Maar het is maar al te makkelijk om bewust of onbewust een voorkeur te hebben of uit te spreken voor de een of de ander; om misschien iets meer te luisteren naar de een dan de ander; van de een iets makkelijker aan te nemen dan de ander; op de een iets makkelijker af te stappen dan de ander. Wij zijn daarnaast ook een gemeente die recentelijk enorm is gegroeid. In de ruim twee jaar dat wij er nu zijn is de gemeente ongeveer verdubbeld. Ook hier mogen we God dankbaar voor zijn. Maar meer zondaars samen betekent niet minder zonde. We komen allemaal met onze bagage. We komen allemaal met ons rugtasje op de gemeente binnen met de ervaringen opgedaan uit voorgaande gemeenten. Een rugtas vol pijn, leed, verdriet, en vreugde. Een rugtas vol van theologische tekortkomingen, blinde vlekken, en stokpaardjes. En door de enorme groei is er tot op zekere hoogte sprake van een oude garde en een nieuwe garde. Ik zeg zeker niet dat er verdeeldheid is, maar ik zeg ook niet dat het er niet is, tot op zekere hoogte.
Dus ik denk dat het goed is dat als we ons vandaag zouden vergelijken met de gemeente in Korinthe dat we ons op gelijke hoogte stellen. Niet omdat we perse hetzelfde gedrag vertonen als deze gemeente, maar omdat principieel de boodschap van Paulus net zo goed voor ons is. Wellicht in mindere mate als correctie, maar ten allen tijde als waarschuwing en aanmoediging. Ik denk dat zo’n houding ons in de beste positie zet om ten volle vast te grijpen wat Paulus hier ook van ons verwacht, en hierin ook het vaderhart van Paulus te vinden.
Dus laten we Gods Woord lezen, en alhoewel onze tekst van vandaag maar vijf verzen is, lees ik een groter stuk voor de context. Lees dus met mij 1 Korinthe 3:1-15…
“1En ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot mensen die geestelijk zijn, maar als tot mensen die nog vleselijk zijn, als tot jonge kinderen in Christus. 2Ik heb u met melk gevoed en niet met vast voedsel, want u kon dat nog niet verdragen; ja, u kunt dat ook nu nog niet, 3want u bent nog vleselijk. Als er immers onder u afgunst is en ruzie en tweedracht, bent u dan niet vleselijk en wandelt u dan niet naar de mens? 4Want als iemand zegt: Ik ben van Paulus, en een ander: Ik van Apollos, bent u dan niet vleselijk? 5Wie is Paulus dan, en wie is Apollos, anders dan dienaren, door wie u tot geloof gekomen bent, en dat zoals de Heere aan ieder van hen gegeven heeft? 6Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft laten groeien. 7Dus is dan noch hij die plant iets, noch hij die begiet, maar God, Die laat groeien. 8En hij die plant en hij die begiet, zijn één, maar ieder zal zijn eigen loon ontvangen overeenkomstig zijn eigen inspanning. 9Want Gods medearbeiders zijn wíj. Gods akker en Gods bouwwerk bent ú. 10Overeenkomstig de genade van God die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd en een ander bouwt daarop. Ieder dient er echter op toe te zien hoe hij daarop bouwt. 11Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat gelegd is, dat is Jezus Christus. 12Of nu iemand op dit fundament bouwt met goud, zilver, edelstenen, hout, hooi of stro, 13ieders werk zal openbaar worden. De dag zal het namelijk duidelijk maken, omdat die in vuur verschijnt. En hoe ieders werk is, zal het vuur beproeven. 14Als iemands werk dat hij op het fundament gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen. 15Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen.” (1 Kor. 3:1-15)
[Openingsgebed]
KORINTHE: WAT ACHTERGROND
Paulus komt voor het eerst in Korinthe tijdens zijn tweede zendingsreis en ontmoet daar Aquila en Priscilla die zelf net uit Italië gearriveerd waren. Omdat ze ook tentmakers waren, verbleef Paulus bij hen terwijl hij het evangelie bracht in de stad. Vanwege een visioen van God dat hij had ontvangen[1] dat er vele in deze stad tot geloof zouden komen, verbleef hij in totaal voor anderhalf jaar in Korinthe. Aan het einde van zijn tijd daar maakte hij via-via zijn weg terug naar Jeruzalem, en zette Aquila en Priscilla onderweg af in Efeze waar zij later ook Apollos ontmoeten.
Als Paulus tijdens zijn derde zendingsreis voor drie jaar in Efeze is, en Apollos inmiddels al in Korinthe is, ontstaat er vanwege verschillende situaties veel interactie met de gemeente in Korinthe. Hij schrijft twee brieven (de eerste is verloren gegaan, en de tweede kennen wij als 1 Korinthe), brengt een kort bezoek aan de gemeente daar, en stuurt vervolgens Titus om een derde brief af te leveren (die ook verloren is gegaan). Paulus is inmiddels niet meer Efeze, maar in Macedonië als hij zijn vierde brief schrijft (die wij kennen als 2 Korinthe) en maakt iets later nog een derde en laatste bezoek van drie maanden aan de gemeente, voordat hij naar Jeruzalem gaat om gearresteerd te worden.
Paulus bracht dus veel door in deze gemeente en had veel interactie met hen, en ik denk dat dat nodig was vanwege de historische achtergrond van de stad. Het was van oudsher een van de rijkste steden in Griekenland maar werd in een oorlog in 146 voor Chr. met de grond gelijk gemaakt. Zo’n honderd jaar later in 44 voor Chr. werd het pas weer opgebouwd maar nu als een Romeinse nederzetting. In de tijd van Paulus was het wederom een grote wereldstad van zo’n 200.000 inwoners, met een grote mix van culturen en religies, veel toerisme, veel rijkdom, en een volk dat geobsedeerd was met status en zelfpromotie. Het was een stad vol afgoderij en seksuele immoraliteit. Er is een commentator[2] die Korinthe tegelijk het New York, Los Angeles, en Las Vegas van de oude wereld noemde. Wat zou dat in onze context zijn? Het Amsterdam, Rotterdam, en Den Haag van Holland? We mogen in ieder geval zeggen dat hun cultuur in vele opzichten vergelijkbaar is met onze cultuur.
En het is in deze cultuur dat Paulus het evangelie brengt en er vele mensen tot geloof komen. Het is een jonge gemeente, niet meer dan vijf jaar oud, vol met nieuwe gelovigen die ondergedompeld waren in de cultuur om hen heen die averechts op het Woord van God stond. En die rugtas vol cultuur brachten ze de gemeente in. Ze brachten hun wereldse wijsheid de gemeente in. Ze brachten de wereldse manieren van leiderschap de gemeente in. Ze brachten hun rijkdom en macht en omkoperij de gemeente in. Ze brachten hun heidense religies en spiritualiteit de gemeente in. En het resultaat was een gemeente met een misplaatst beeld van haar eigen geestelijke volwassenheid. Ze waren gered, maar wandelden in het vlees terwijl ze juist dachten heel geestelijk en volwassen te zijn, omdat ze een verkeerde maatstaf gebruikte. Ze gebruikte een wereldse maatstaf in plaats van Gods maatstaf hoe geestelijk volwassen te zijn. En Paulus wijst hen erop dat de verdeeldheid in de gemeente juist een teken is dat ze niet Gods wijsheid hebben, niet in de Geest wandelen, maar zich als wereldse gelovigen, als jonge kinderen in Christus, gedragen. Dat is zijn conclusie tot nu toe.
Laten we met deze achtergrond nogmaals onze verzen voor vandaag lezen en er dan induiken. Lees met mij 1 Korinthe 3:5-9…
“5Wie is Paulus dan, en wie is Apollos, anders dan dienaren, door wie u tot geloof gekomen bent, en dat zoals de Heere aan ieder van hen gegeven heeft? 6Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft laten groeien. 7Dus is dan noch hij die plant iets, noch hij die begiet, maar God, Die laat groeien. 8En hij die plant en hij die begiet, zijn één, maar ieder zal zijn eigen loon ontvangen overeenkomstig zijn eigen inspanning. 9Want Gods medearbeiders zijn wíj. Gods akker en Gods bouwwerk bent ú.”
Als we dit lezen en er vers voor vers door heen gaan, dan zien we dat Paulus denk ik één punt maakt wat hij vanuit vier verschillende hoeken belicht. Dus laten we daar naar kijken.
WE ZIJN ALLEMAAL GELIJKE DIENAREN (v.5)
#1 – Het Probleem
Terug in vers 11-12 van hoofdstuk één kunnen we lezen dat er tenminste vier facties waren binnen de gemeente. Er waren mensen die Paulus aanhingen. Herinner je dat de cultuur in Korinthe enorm status gedreven was, dus als je kan zeggen dat je vriendjes bent met de stichter van de gemeente, dan denk je wellicht een streepje voor te hebben. Het is Gods genade dat wij onze oprichter nog in ons midden hebben, en wellicht dat sommige van ons toch een soort van natuurlijke aantrekkingskracht voelen richting hem. Misschien ben je van de oude garde en mag je zeggen dat je hem al heel lang of zelfs van het begin al kent. Misschien wil je stiekem toch graag gezien worden in zijn aanwezigheid en na de dienst hem even aanschieten. Misschien wil je simpelweg kunnen zeggen: ik ken hem.
Er waren ook mensen die Apollos aanhingen. Als een welbespraakte Jood die het Schrift goed kende, en die vrijmoedig en vurig van geest sprak paste hij wellicht goed binnen de Griekse cultuur van de gemeente, dus was het makkelijk om hem aan te hangen. Ik wil hier geen vergelijk maken in onze gemeente, want dat zou een karikatuur zijn. Maar er zijn zeker leiders in onze gemeente waarmee je bijvoorbeeld prima een diep theologisch gesprek kan aangaan. Enerzijds is het uiteraard een zegen dat we deze mannen met kennis en wijsheid onder ons hebben. Anderzijds, is het wellicht maar al te verleidelijk om naar hen op te kijken of onder de indruk te zijn van hun kennis dusdanig dat je aan hun lippen hangt als ze iets zeggen.
Alhoewel we in Gods Woord geen referenties hebben van Petrus in Korinthe was hij er blijkbaar wel geweest zodanig dat hij een aanhang had. En hier geldt hetzelfde. Als een van de twaalf apostelen, en misschien wel de belangrijkste apostel in die zin, was het maar al te makkelijk om je status aan zo’n persoon te willen hangen.
En dan waren er als laatste de aanhangers van Christus. En ik denk dat we dit moeten lezen als de rest; de groep die niet een bepaalde leider aanhing, maar gewoon haar ogen Jezus gericht had.
#2 – De Oplossing
Maar wat zegt Paulus hier in vers 5? “5Wie is Paulus dan, en wie is Apollos, anders dan dienaren, door wie u tot geloof gekomen bent, en dat zoals de Heere aan ieder van hen gegeven heeft?” Paulus en Apollos zijn niets anders dan dienaren. Of beter gezegd, ze zijn slechts dienaren. De Korintiërs hadden honger naar status, en wilde zich kunnen scharen achter een belangrijk persoon; een leider. Maar Paulus haalt hier hun wereldse culturele beeld compleet onderuit en zegt dat ze slechts dienaren zijn. Paulus zet hiermee iedereen op gelijke hoogte, op gelijke voet.
Maar Paulus doet nog meer hier! Ze waren dienaren door wie ze tot geloof gekomen waren, niet tot wie ze tot geloof gekomen waren. Ze waren slechts instrumenten, niet de bron, van redding. Paulus zegt niet voor niets al in 1 Korinthe 1:13, “Is Paulus soms voor u gekruisigd?” Nee, natuurlijk niet! Het is Jezus die gekruisigd is. Het is Jezus die opgestaan is. Het is Jezus die we volgen. Het is Jezus die we dienen. Dat is wat Paulus hier zegt. Kijk niet naar ons, wij zijn slechts dienaren! Kijk naar Jezus wiens dienaren wij zijn. Paulus haalt alle focus, alle status, weg van hemzelf en Apollos, en zet de schijnwerpers op Jezus… zoals het hoort.
Toen Jezus met Zijn discipelen thuis in Kapernaüm was hadden de discipelen een discussie onderweg gehad over wie de belangrijkste was. En Jezus zei tegen hen in Markus 9:35: “Als iemand de eerste wil zijn, moet hij de laatste van allen zijn en een dienaar van allen.” Jezus is natuurlijk de belangrijkste, want Jezus “is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.” (Mk. 10:45, NBV). Hij is de laatste van allen geworden. Hij is een dienaar van allen geworden. Dat is het voorbeeld dat Hij ons gegeven heeft en dat wij mogen navolgen. Wij zijn slechts dienaren, de laatsten. Dat is wie wij zijn. Wij zijn allemaal gelijke dienaren, ongeacht de rol die ons is toebedeeld als dienaar. Ongeacht of dat de rol is van gemeentestichter of oudste. Wij zijn allemaal gelijke dienaren; niemand uitgezonderd. Dat is het eerste punt wat Paulus hier maakt. Er is Jezus, en de rest: Zijn dienaren.
WE ZIJN ALLEMAAL UNIEK IN ONZE ROL (v.6-7)
Paulus gaat verder met zijn tweede punt, en hij zegt “6Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft laten groeien.” We kunnen hier een aantal observaties uit halen. Ten eerste, het werk van de een zonder de ander is nutteloos. Als de een niet plant, kan de ander niet begieten. Hun werk is onderling afhankelijk en complementair, beide bijdragend aan het einddoel. Ten tweede, beide taken zijn essentieel en het werk van de een is niet belangrijker dan de ander. Zowel het planten als het begieten zijn essentieel. Zonder planten valt er niets te begieten. En zonder begieten is het planten van korte levensduur. Ten derde, een rivaliteit tussen degene die beplant en degene die bewatert in het bewerken van het veld is simpelweg absurd. Sterker nog, als er niet samengewerkt wordt dan is de kans groot dat de oogst geruïneerd wordt. En als laatste, het is God die de oogst produceert. Degenen die beplanten verspreiden slechts het zaad wat hen gegeven is door God en brengen het in contact met de grond voorbereid door God. Degenen die bewateren houden slechts de grond vochtig voor mogelijke groei met water wat gegeven is door God.
Het is aan ons om te dienen in de rol die God ons toebedeeld heeft, en een ieder van ons heeft zijn of haar eigen unieke rol. Een ieder van ons is nodig. God vraagt van een ieder van ons om onze rol en taak als dienaar op te pakken en te vervullen. We zijn hierin onderling afhankelijk van elkaar, maar dat maakt de ene rol niet beter of belangrijker dan de andere rol. Onze rollen zijn complementair en vullen elkaar aan. En God verwacht van ons dat we als zijn dienaren hard werken voor Hem, in Zijn genade. Maar laten we niet vergeten dat het God is die alles laat groeien. Het moment dat we dat uit het oog verliezen, het moment dat we onze ogen van Jezus afnemen, gaan we naar onszelf kijken en onjuist onszelf of een ander als de meest belangrijke schakel zien in wat we doen.
Mocht vers 6 nog niet duidelijk genoeg zijn, dan zal vers 7 het zeker duidelijk maken. Paulus wilde overduidelijk zijn richting de Korintiërs, en ik ben blij dat hij dat heeft gedaan, want dat geef ons ook de mogelijkheid het scherp op ons netvlies te zetten. Hij zegt, “7Dus is dan noch hij die plant iets, noch hij die begiet, maar God, Die laat groeien.” Lieve broeders en zusters, ik wil jullie niet teleurstellen, maar het gaat niet om ons. Het gaat niet om degene die beplant of degene die bewatert. Het gaat niet om degene die het Woord brengt of degene die een kring leidt. Het gaat niet om degene die de koffie of thee schenkt of degene die de stoelen neerzet. Het gaat niet om degene die opruimt of degene die voor de audio en video zorgt. Het gaat niet om ons. Het gaat om God. En begrijp Paulus alsjeblieft niet verkeerd hier. Hij zegt niet dat we niets zijn. Hij zegt ook niet dat wat we doen niet belangrijk is of van belang is. Dat is niet wat Paulus zegt. Wat hij wel zegt is dat geen van onze taken iets zijn in vergelijking met het werk van God, want het gaat om God. Met andere woorden, verschuif je focus van elkaar naar God, want een ieder van ons is slechts een dienaar van God. Er is geen verschil tussen ons. Er is slechts verschil tussen ons en God. Alle onze taken zijn insignificant in vergelijking met God. Dus richt je op God.
Als je een dienaar van God bent en je vervult je taak zoals God je die gegeven hebt, wat die taak ook is, dan is dat werk belangrijk en essentieel voor de gemeente. Wat die taak ook is, want het is door God gegeven. Dus richt je niet op wat de taak van een ander is, maar richt je op God wiens taak je uitvoert.
WE ZIJN ALLEMAAL EENSGEZIND, MAAR VOOR EIGEN LOON (v.8)
Maar Paulus gaat verder, en in vers 8 belicht hij twee dingen die even belangrijk. Eerst zegt hij, “8En hij die plant en hij die begiet, zijn één…” Het is onduidelijk of Paulus hier bedoelt één in doel of één in status. Mijns inziens kan beide werken in de context, maar ik neig naar dat we één in status zijn. Ik denk dat dat beter past. We zijn namelijk gelijkwaardige dienaren (gelijk in status voor God), maar we hebben wel elk ons eigen taak die wij als dienaar van God gekregen hebben. Vandaar dat Paulus in het tweede deel van vers 8 zegt, “… maar ieder zal zijn eigen loon ontvangen overeenkomstig zijn eigen inspanning.” Het is niet aan ons om elkaars werk te beoordelen (op basis van status), maar het is aan God. We zijn ook geen “loonzoekers”. We leveren niet meer inspanning om zo meer loon te krijgen. Dat is niet hoe het werkt. We zijn dienaren van God en voeren de taak uit die Hij ons gegeven heeft, met de inspanning die Hij van ons verlangt. Een ieder zal zijn eigen loon ontvangen overeenkomstig zijn eigen inspanning. We kunnen niet meeliften op een ander. We kunnen geen beroep doen op dat we een bepaalde leider hebben aangehangen. Het is op basis van onze eigen inspanning.
Vandaar dat Paulus in vers 12-15 hier verder op ingaat. Ieders werk zal uiteindelijk, vóór God, openbaar worden. En we zullen loon naar werken krijgen. Dat klinkt heel eng en spannend. Is het ook denk ik. Maar Paulus zegt dit niet om ons bang te maken. Hij wil vooral onze verantwoordelijkheid als dienaren duidelijk maken. Dit gaat hier niet om redding. Helemaal niet. Vers 15 maakt dat duidelijk. Het gaat om wat we met onze redding doen. De vraag is dus: wat doe je met je redding? Vervul je je taak als dienaar zoals God je die gegeven hebt? En de directe context hier is de gemeente. Vervul je je taak als dienaar zoals God je die gegeven hebt, in de gemeente?
En ik snap dat als de taak die God je gegeven hebt duidelijk is, dan is het “makkelijk” om in die taak te wandelen en te dienen. Maar ik kan mij ook voorstellen dat je wellicht helemaal niet weet wat je Godgegeven taak is? Of, wellicht had je een duidelijke taak in je vorige gemeente, maar er is (of lijkt) wellicht geen mogelijkheid om die ook hier te vervullen? Of, wellicht is je taak niet duidelijk omdat het lijkt dat God je een nieuwe of andere taak aan het geven is? En voor al die situaties zou ik zeggen: bid! Bid, en heb geduld. God zal het duidelijk maken, want Hij heeft een taak voor een ieder in de gemeente. We zijn tenslotte één lichaam, en je bent nodig (zie 1 Korinthe 12!). En in het bidden en het geduld hebben, dien. Ga niet met je armen over elkaar zitten en wachten op een briefje uit de hemel. Dien, ook als je niet de Geestesgave van dienen hebt, dien. En als je niet weet hoe te dienen of waar te dienen, vraag iemand wat je kan doen, of ga naar het leiderschap en zij kunnen je op weg helpen.
God vraagt dat we allemaal eensgezind als Zijn dienaren aan het werk zijn in en voor Zijn gemeente. Maar realiseer je ook dat God zal kijken naar jouw inspanning en jouw inspanning alleen. Want we zullen allemaal voor de rechterstoel van Christus komen, en Jezus zal je vragen naar jouw inspanning voor Zijn gemeente, voor Zijn koninkrijk. En nogmaals, Paulus zegt dit niet om ons bang te maken, maar juist om ons te motiveren in onze wandel als Zijn dienaar.
CONCLUSIE: WE ZIJN ALLEMAAL ZOWEL GODS MEDEARBEIDERS ALS GOD AKKER/BOUWWERK (v.9)
En dan komen we bij het laatste vers aan, vers 9, waar Paulus echt een homerun slaat in het maken en samenvatten van zijn gehele punt als Hij zegt, “9Want Gods medearbeiders zijn wíj. Gods akker en Gods bouwwerk bent ú.”
Paulus benoemt drie dingen: Gods medearbeiders, Gods akker, Gods bouwwerk. En in de grondtekst ligt de nadruk elke keer op God. Gods medearbeiders, Gods akker, Gods bouwwerk. En dit is het punt wat Paulus in al deze verzen maakt: het gaat om God, niet om ons. En als Paulus zegt dat wij Gods medearbeiders zijn, dan zegt hij niet dat wij allen samenwerken met God (alhoewel dat op zekere hoogte zeker zo is). Wat Paulus zegt is dat wij allen onderling medearbeiders zijn (dienaren, gelijk in status), en dat wij van God zijn. Dat is het punt wat Paulus maakt. Alles is van God. Vanuit het perspectief van medearbeiders zijn wij van God. Vanuit het perspectief dat wij collectief de akker zijn waar aan gewerkt wordt is de akker van God. Vanuit het perspectief dat wij collectief een bouwwerk zijn, is het bouwwerk van God. Alles is van God, dus de ene leider verkiezen boven de ander is compleet absurd, want alles is van God. Dat betekent dus dat we allemaal medearbeiders zijn in Zijn akker, aan Zijn bouwwerk. Wij zijn de medearbeiders en de akker en het bouwwerk. Als dienaren van Hem werkt God in ons en door ons, met ons, en aan ons.
Dus, christen, ben je een medearbeider? Ben je aan het zaaien, aan het beplanten, aan het bewateren? Dien je Hem in de taak die Hij je heeft gegeven? Dienen we Hem in het dienen van elkaar? Want die taken zijn niet alleen weggelegd voor de leiders, maar voor een ieder van ons. Bouw je op het fundament dat Jezus Christus is? Zet je Zijn werk voort in de gemeente? Help je mee te bouwen aan de gemeente door te dienen in de gemeente? Help je mee te bouwen aan de gemeente door een zoutend licht te zijn daar buiten zodat God toevoegd aan de gemeente? Stan heeft het fundament gelegd, als wijs bouwmeester, maar het is niet alleen aan Hem om te bouwen; het is niet alleen aan Casper. Het is niet alleen aan het leiderschapsteam. Vandaar dat Paulus zegt in vers 10, “Ieder dient er echter op toe te zien hoe hij daarop bouwt.” Ieder. Het is aan een ieder om te bouwen. De vraag is dus: zie je er op toe hoe je bouwt? Bouw je op Christus? Ben je aan het bouwen?
Gemeente, nu is de tijd om deze woorden van Paulus ter harte te nemen. Nu is de tijd om een medearbeider te zijn. Nu is de tijd om onze ogen op God te richten, “de Leidsman en Voleinder van het geloof” (Heb. 12:2), de ultieme Dienaar die ons is voorgegaan en een ieder van ons gediend heeft door Zijn leven te geven en het weer op te pakken, zodat wij in Hem Zijn dienaar mogen worden, in Zijn kracht en genade. Nu is de tijd om deelgenoot te worden aan wat Hij aan het doen is, hier in onze gemeente.
Laten we bidden.
[1] Hand. 18:9-11
[2] “All of this evidence together suggests that Paul’s Corinth was at once the New York, Los Angeles, and Las Vegas of the ancient world.” ~ Gordon D. Fee