Uit de boot stappen en dan niet je handen wassen – Mattheüs 14:28-31, 34-36, 15:1-20

Uit de boot stappen en dan niet je handen wassen – Mattheüs 14:28-31, 34-36, 15:1-20

Uit de boot stappen en dan niet je handen wassen

Mattheüs 14:28-31, 34-36, 15:1-20

  1. Vorige week zagen wij dat Jezus Zijn discipelen ertoe dwong om de storm in te gaan om hen een aantal essentiële lessen te leren.
    1. Mocht je het hebben gemist dan kan je de studie alsnog beluisteren op onze website.
  2. Vanmorgen starten wij met Mattheüs 15, maar voordat wij dat doen gaan we nog eerst een kijkje nemen naar Mattheüs 14:28-31 waarin Petrus op het water loopt.

Mattheüs 14:22-33

Toon volledige notities

Vers 28 – 28Petrus antwoordde Hem en zei: Heere, als U het bent, geef mij dan bevel over het water naar U toe te komen.”

  1. Ik vraag me af wat Petrus bezielde om dit aan Jezus te vragen. Er zijn verschillende meningen hierover. . .
    1. Persoonlijk geloof ik, en dit is mijn eigen mening, dat Pe-trus gewoon bij Jezus wilde zijn. Hij wilde zijn waar Jezus was.
      1. In alle vier Evangeliën staat dat toen Jezus geärresteerd werd, Petrus Hem op een afstand volgde naar de plaats waar Jezus voorgeleid werd.
        1. Hij was de enige die het binnenhof van de hoge priester ingegaan was zodat hij Jezus op een kleine afstand kon zien.
      2. In Johannes 21, nadat Jezus uit de dood was opgestaan verscheen Hij aan de discipelen die aan het vissen waren. Er staat in vers 7 dat op het moment dat Petrus wist dat Jezus aan de oever stond, hij uit de boot sprong en naar Jezus toe zwom. Hij kon niet wachten om bij Jezus te zijn.
  • Aan de hand van deze voorbeelden denk ik dus dat Pe-trus simpelweg bij Jezus wilde zijn.
    1. Als dit inderdaad de reden is, dan spreekt dit mij echt aan. Want ik wil niet per se altijd bij Jezus zijn.
    2. Jezus roept mij op om naar Hem toe te komen door tijd met Hem te besteden in Zijn Woord en in gebed, of in de samenkomsten.
    3. Maar zo vaak heb ik andere prioriteiten en dan laat ik Jezus links liggen.
      1. Maar Petrus, ondanks de onmogelijkheid van de situatie en van de omstandigheden, wilde per se naar Jezus toe; al betekende het dat hij de boot uit moest stappen.

Vers 29-31 – 29Hij zei: Kom! En Petrus klom uit het schip en liep op het water om bij Jezus te komen. 30Maar toen hij op de sterke wind lette, werd hij bevreesd, en toen hij begon te zinken, riep hij: Heere, red mij! 31Jezus stak meteen Zijn hand uit, greep hem vast en zei tegen hem: Kleingelovige, waarom hebt u getwij-feld?”

  1. Jezus zei: “Kom!” en Petrus neemt vervolgens een gigantische geloofsstap en klom de boot uit.
    1. En vervolgens doet Petrus het onmogelijke; hij loopt op het water!
  2. Maar toen Petrus op de sterke wind lette werd hij bevreesd. Toen Petrus zich op de omstandigheden ging focussen, kwam hij ineens tot het besef dat hij eigenlijk helemaal niet op het water kán
    1. Begrijp me goed. Dit moment was niet de eerste keer dat hij op de sterke wind lette. Nee, hij en de andere discipelen werden al uren lang geteisterd door de harde tegenwind. Hij bevond zich al uren lang in de storm.
    2. Petrus keek naar zijn eigen onmacht, naar zijn eigen onbe-kwaamheid, naar zijn eigen onkunde. En op het moment dat hij naar deze dingen keek begon hij te zinken.
      1. Christenen vandaag de dag kijken ook te veel naar wat zij allemaal niet kunnen:
        1. Ik weet niet hoe ik van Jezus kan getuigen, of ik weet niet hoe ik mijn getuigenis aan iemand kan ver-tellen.
        2. Ik ben niet goed in het aanknopen van een ge-sprek met iemand over Jezus Christus.
        3. Ik kan mensen niet bemoedigen als zij ontmoe-digd zijn, of als zij depressief zijn weet ik helemaal niet wat ik daarmee aanmoet want ik ben geen psycholoog.
        4. Ik weet niet hoe ik iemand die ziek is, in de Heere moet bemoedigen.
        5. Ik weet niet hoe ik iemand die op zijn/haar sterf-bed ligt, in de Heere moet bemoedigen.
        6. Ik weet niet hoe ik de Heere kan dienen want ik kan niet zingen, ik speel geen instrument, ik kan niet voor een groep staan, ik kan geen bijbelteksten uit m’n hoofd citeren, ik kan niemand iets uit de bijbel bijbren-gen want ik ben geen bijbelleraar, ik kan dit niet of ik kan dat niet omdat ik er niet voor geleerd heb, enz…
          1. Wij kijken veel te vaak en veel te veel naar wat voor ons onmogelijk is.
            • Voor Petrus was het onmogelijk om op water te lopen en toen hij zijn ogen van Jezus af nam, en op onmogelijkheid van zijn situa-tie begon te kijken, begon hij te zinken.
          2. Elke week, wanneer ik de preek aan het voorbereiden ben wordt ik geconfronteerd met mijn eigen onkunde, mijn eigen onbekwaamheid. En elke week komt Jezus mij erin tegemoet. Hij is mijn bekwaamheid, Hij is mijn toereikendheid.
            1. In Handelingen 26:16 verteld de apostel Paulus zijn ge-tuigenis aan Koning Agrippa. En hij zegt in vers 16 dat Jezus aan hem is verschenen om van hem een dienaar en een getuige van Jezus te maken. M.a.w. het is het werk van Jezus in-en door Paulus heen, het is niet zijn eigen werk.
            2. Alles dat Paulus in de naam van Jezus gedaan heeft is hem mogelijk gemaakt door Jezus Christus. Jezus heeft Paulus gevormd, Jezus heeft Paulus bekwaamd, Jezus heeft Paulus de kennis, de kunde, de kracht e.d. gegeven om zijn christen zijn en zijn roeping te kunnen vervullen.
              1. 2 Korinthe 3:5 – “…dit betekent niet dat wij van onszelf bekwaam zijn, zodat wij iets als ons werk in re-kening kunnen brengen. Heel onze bekwaamheid komt van God.” (wv 1995)
              2. 1 Korinthe 1:26-29 – 26Kijk maar eens naar u-zelf, broeders. Onder u die door God geroepen werden, zijn (menselijk gesproken) niet veel grote denkers, niet veel invloedrijke en vooraanstaande personen. 27Nee, God heeft juist wat voor de wereld dwaas is, uitgeko-zen om hen die zichzelf zo wijs vinden, terecht te wij-zen. Hij heeft de zwakken van de wereld uitgekozen om de sterken te beschamen. 28God heeft het onaan-zienlijke en verachtelijke van de wereld uitgekozen. Dat gebruikt Hij om wat in de wereld belangrijk is, buitenspel te zetten. 29Dus zal geen mens zich ooit voor God op iets kunnen beroemen.” (het boek)
                1. Efeze 2:10 – “Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus om goede werken [te doen], die God van tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.”
                  • Jezus maakt ons tot wat Hij wil, en het werk, de dingen die ik in Zijn naam verricht is niet afhankelijk van mijn kunnen!
  • Petrus riep: “Heere red mij!”. Alhoewel Petrus op dat moment niet geloofde dat hij door Gods bekwaamheid op het water kon blijven lopen, geloofde hij wel dat Jezus hem kon redden.

Vers 31 – 31Jezus stak meteen Zijn hand uit, greep hem vast en zei tegen hem: Kleingelovige, waarom hebt u getwijfeld?”

  1. Jezus heeft mij vast, Jezus heeft jou vast en niet andersom.
    1. Dit doet mij denken aan de moeder die tegen haar zoontje zei: “houd mijn hand vast”, waarop het zoontje zei: “nee, ma-ma, u moet mijn hand vast houden, want als ik uw hand vast houdt, dan kan ik het loslaten, maar als u mijn hand vast houdt, dan heeft u mij vast.”
      1. Jezus stak Zijn hand uit en greep Petrus vast!
    2. Eerst redt Jezus Petrus en dan pas corrigeerd Jezus hem en zegt: “Kleingelovige, waarom hebt u getwijfeld?”
      1. Petrus toonde hier een klein geloof. Maar met dat klein geloof heeft hij wel op het water gelopen. Pas toen hij ging twijfelen begon hij te zinken.
        1. Twijfel betekent dat je een dubbel standpunt inneemt. Dit houd in dat je verdeeld bent over wat je zogenaamd gelooft. Je bent onzeker.
        2. Jakobus 1:6b en 8 – 6bIemand die twijfelt, lijkt op de golven van de zee, die door de wind heen en weer worden bewogen, 8hij is onzeker en besluiteloos in al zijn doen en laten.”
  • Twijfel kan slopend zijn. Het houdt je op een negatieve manier bezig, het berooft je van de rust, van de vrede en van de zekerheid die God voor je heeft.
    1. In de eerste jaren dat mijn gezin hier in NL woon-den twijfelde ik regelmatig over of ik Gods stem goed had verstaan om als zendeling, als church planter, als voorganger naar NL toe te komen.
      1. Vooral wanneer ik me focuste op de omstan-digheden en mijn eigen onbekwaamheid als zen-deling, als voorganger, als church planter twijfelde ik enorm.
      2. En omdat ik zo twijfelde begon ik te zinken. Regelmatig had ik het idee om het op te geven en terug te keren naar Californië.
        • God zij dank dat Hij mijn hand vast heeft!
      3. God wil dat wij Hem dusdanig gaan leren kennen dat wij niet meer aan Hem twijfelen. God wil dat wij standvastig zijn in wat, en in Wie wij geloven.

Vers 34-36 – 34En  toen zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennesaret. 35En toen de mannen van die plaats Hem herkenden, stuurden ze bericht rond in heel die streek en brach-ten allen bij Hem die er slecht aan toe waren; 36en zij smeekten Hem alleen maar de zoom van Zijn bovenkleed te mogen aanra-ken. En allen die Hem aanraakten, werden gezond.”

  1. Weten jullie nog dat Jezus in Mattheüs 9 een vrouw genas die 12 jaar lang bloedverlies had?
    1. Zij geloofde dat zij alleen maar de zoom van Jezus’ boven-kleed aan hoefde te raken om door Hem genezen te worden.
    2. Zij raakte Jezus aan en Jezus zei dat haar geloof in Jezus haar had genezen.
    3. Deze vrouw had blijkbaar een geweldige getuigenis want hier zien wij dat al deze mensen Jezus smeekten om alleen maar de zoom van Zijn bovenkleed te mogen aanraken.
  2. Het feit dat deze mensen Jezus smeekte, bevestigd een keerpunt in de bediening van Jezus. Tot dan toe hoefde men-sen Jezus niet te smeken, maar nu lag Zijn focus elders. Hij was daar wel, maar Hij was daar niet voor de menigten.
    1. Jezus zal zich vanaf dit punt dan niet meer richten op de menigten, maar zal Zich vooral gaan focussen op het toerus-ten van de 12 discipelen.

Vers 1-2 – 1Toen  kwamen enige schriftgeleerden en Farizeeën uit Jeruzalem bij Jezus en zeiden: 2Waarom overtreden Uw disci-pelen de overlevering van de ouden? Want zij wassen hun han-den niet als zij brood gaan eten.”

  1. Het was niet vreemd dat schriftgeleerden en Farizeeën zo’n 100km afreisde om Jezus onder de loep te nemen want zij waren de bewakers van het Jodendom.
    1. Jeruzalem, het hoofdkwartier van het Jodendom had ver-nomen dat een zekere Jezus allerlei tekenen en wonderen verrichtte en zij wilden het natrekken.
    2. Maar, in plaats van dat zij blij waren, in plaats van dat zij God eerde omdat Jezus duizenden mensen heel gemaakt had, hielden zij zich bezig met bijzaken.
  2. Het niet wassen van hun handen ging niet per se om het eten met vieze handen. Dit had te maken met een mondelinge traditie.
    1. De Joodse religieuze leiders hadden naast de Wet van Mo-zes allerlei regels en tradities toegevoegd, die niet in de Bijbel staan. Deze heten de ‘overleveringen van de ouden’.
      1. En wat deze overleveringen zijn is commentaar op de eerste vijf boeken van het O.T., de Torah.
      2. Er is in principe niets mis met commentaar op de Bijbel, maar deze religieuze leiders stelde deze overleveringen gelijk aan het Woord van God.
        1. De mondelinge traditie werd als enig juiste uitleg van de goddelijke wet ook als even gezaghebbend als deze beschouwd. Deze traditie werd in de tweede eeuw n.Chr. schriftelijk vastgelegd in de Misjna.” (CvB)
          1. 613 geboden en verboden. . .
        2. In vers 1-2 word Jezus dus aangesproken op het gedrag van Zijn discipelen, die zich niet aan de overleveringen van de ouden hielden.

 

Vers 3-6 – 3Maar Hij antwoordde en zei tegen hen: Waarom overtreedt ook u het gebod van God door uw overlevering? 4God heeft immers geboden: Eer uw vader en moeder, en: Wie vader of moeder vervloekt, moet zeker sterven. 5Maar u zegt: Wie maar tegen vader of moeder zegt: Het is bestemd als offergave, wat u van mij had kunnen krijgen, en zijn vader en moeder niet zal eren, met hem is het in orde. 6En zo hebt u door uw overlevering het gebod van God krachteloos gemaakt.”

  1. Jezus geeft toe dat Hij en Zijn discipelen de overlevering over-traden.
    1. Maar in plaats van dat Jezus hier op in gaat beschuldigd Hij de schriftgeleerden en de Farizeeën van het overtreden van het Woord van God.
    2. Het gebod dat Jezus noemt is het vijfde gebod uit de tien geboden; “Eer uw vader en moeder”.
      1. Dit houdt o.a. in dat de kinderen voor hun ouder’s wel-zijn horen te zorgen wanneer de ouders op leeftijd zijn.
      2. Dus, als de ouders onderdak nodig hadden, dan moes-ten de kinderen daar voor zorgen. Wat de ouders ook maar nodig hadden, de kinderen moesten er voor zorgen en dat kostte hen geld.
    3. Het woord eren, wanneer het in de Bijbel gebruikt wordt jegens mensen betekent o.a. dat men financieel voor de per-soon zorgt.
      1. Dus, het eren van je ouders houdt ook in dat je financieel voor je ouders zorgt wanneer zij op leeftijd zijn en het nodig is. Dit is voor God heel belangrijk; vandaar het 5e gebod!
      2. Maar de religieuze leiders hadden een uitvlucht verzonnen waardoor men zijn geld niet aan z’n ouders hoefde te geven.
      3. De uitvlucht werkt als volgt: Als ik geld op m’n spaarreke-ning heb staan en ik het niet aan mijn bejaarde ouders wil geven voor thuiszorg dan kan ik zeggen dat het geld dat op mijn spaarrekening zit bestemd is als een offergave voor God.
        1. Markus 7 noemt deze offergave ‘Corban’. Ik hoef alleen maar ‘Corban’ te roepen en dan ben ik niet meer verplicht om het te gebruiken om mijn ouders te eren.
          1. Hiermee hebben de religieuze leiders Gods Woord, Gods 5e gebod volkomen ontkracht.

Vers 7-9 – 7Huichelaars! Terecht heeft Jesaja over u geprofe-teerd, toen hij zei: ‘8Dit volk nadert tot Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan; 9maar tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen onderwijzen die  geboden van mensen zijn’.”

  1. Er is vandaag de dag nog steeds zo veel traditie in het chris-tendom.
    1. Denk bijv. aan de Rooms Katholieke kerk die er op staat dat niet alleen het Woord van God de bijbel gezaghebbend is, maar ook de overleveringen van de Katholieke kerk.
    2. Denk bijv. ook aan persoonlijke voorkeur, aan tradities, aan bijgeloof.
      1. Er zijn mensen die dit soort dingen meegekregen heb-ben van hun ouders of van de kerkleiders die niets met het Woord van God te maken hebben, maar waaraan zij heel veel waarde hechten.
        1. Kerken worden verscheurd om deze dingen. Paulus zegt in 2 Tim. 3:5 – “ze houden zich aan de uiterlijke vorm van onze godsdienst, maar ze verwer-pen de kern ervan.”

Vers 10-12 – 10En toen Hij de menigte bij Zich geroepen had, zei Hij tegen hen: Luister en begrijp het goed: 11Wat de mond ingaat, verontreinigt de mens niet; maar wat de mond uitkomt, dat verontreinigt de mens. 12Toen kwamen Zijn discipelen naar Hem toe en zeiden tegen Hem: Weet U wel dat toen de Farizeeën dit woord hoorden, zij er aanstoot aan namen?”

  1. Ik denk dat de discipelen zich geintimideerd voelden door de Farizeeën en dat zij, vooral na wat Jezus tegen hen gezegd had, bang waren voor de Farizeeën.
    1. Natuurlijk wist Jezus dat de Farizeeën zich aan Hem zou-den storen.

Vers 13-14 – 13Maar Hij antwoordde en zei:  Elke plant die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgetrokken worden.14Laat hen gaan; het zijn blinde geleiders van blinden. Als nu een blinde een blinde geleidt, zullen zij beiden in een kuil vallen.”

  1. Weten jullie nog in de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe dat Jezus degene is die het goede zaad zaait en dat satan degene is die het onkruid zaait.
    1. Hier zegt Jezus dus dat deze huichelaars onkruid zijn die uiteindelijk uitgetrokken zullen worden.
  2. En dan zegt Jezus: “laat hen gaan”. Dit betekent dat de discipelen zich niet moesten storen aan de Farizeeën, sterker nog, dat zij zich niet moesten inlaten met hen.

Vers 15-17 – 15Petrus antwoordde en zei tegen Hem: Verklaar ons deze gelijkenis. 16Maar Jezus zei: Bent ook u nog altijd onwe-tend? 17Ziet u niet in dat alles wat de mond ingaat, in de buik komt en in de afzondering weer uitgescheiden wordt?”

  1. Jezus legt hier uit dat het niet uitmaakt of je met vieze handen eet. Alles dat in je mond gaat wordt verteerd. Het goede wordt door het lichaam opgenomen en het afval komt in de w.c. te-recht.
    1. Wanneer Marnie en ik het huis uit zijn geweest en wij komen thuis, dan wassen wij als eerste altijd onze handen. Bovendien, wanneer verkoudheid en griep heerst is het een goede gewoonte om vaak je handen te wassen.
      1. Jezus zegt hiermee dus niet dat je nooit je handen hoeft te wassen, maar simpelweg dat de overdreven manier waarop de Farizeeën hiermee omgaan absurd is.

Vers 18-20 – 18Maar de dingen die uit de mond komen, komen voort uit het hart, en die verontreinigen de mens. 19Want uit het hart komen voort kwaadaardige overwegingen, alle moord, over-spel, ontucht, diefstal, valse getuigenissen, lasteringen. 20Deze dingen zijn het die de mens verontreinigen; maar het eten met ongewassen handen verontreinigt de mens niet.”

  1. Gisteren op de mannenochtend hebben wij het o.a. gehad over het hart van de mens. En wat wij zagen is het volgende:
    1. Genesis 6:5 – “En de HEERE zag dat de slechtheid van de mens op de aarde groot was, en dat al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht waren.”
    2. Prediker 8:11 – “Omdat een slechte daad niet snel be-straft wordt, is een mensenhart maar al te snel tot het kwaad geneigd.”
    3. Jeremiah 17:9 – “Niets is zo onbetrouwbaar als het hart, onverbeterlijk is het, wie zal het kennen?” (nbv)
      1. De ongelovige wereldlingen zeggen dat men naar zijn hart moet luisteren, dat je je hart moet volgen.
      2. Als dat zo was en als wij dat allemaal deden, dan zou-den wij als kerk niet meer bestaan.
  • Want het hart, de zetel van je gedachten en gevoelens en je verbeeldingskracht is zondig.
    1. Als ik mezelf niet volledig onderwerp aan de Heer-schappij van Jezus Christus, aan Zijn Woord, de Bijbel, aan de H.Geest dan blijft alleen nog maar mijn hart over wat bepaalt wat ik doe en hoe ik handel.
    2. En als dat zo is, dan ga ik allerlei rare dingen denken over jullie, dan ga ik jullie niet vertrouwen,dan ga ik spoken zien, dan wordt ik achterdochtig, dan ga ik dingen zeggen en dingen doen die afbreken, die stuk maken.
      1. Spreuken 3:5-6 – 5Vertrouw op de Heer met heel je hart en wees niet eigenzinnig. 6Houd de Heer voor ogen bij alles wat je doet, dan baant hij voor jou de weg.”
    3. Hoe ik mezelf en anderen bescherm tegen de slechtheid van mijn hart is door het Woord van God dagelijks tot mij te nemen.
      1. Niet voor niets dringt Paulus ons aan om het Woord van Christus in rijke mate in ons te laten wonen.
        1. Hebreeën 4:12 – “Want levend en krachtig is het woord van God, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden.” (nbv)