Het einde van alles; ben je er klaar voor? – Mattheüs 25:1-30

Het einde van alles; ben je er klaar voor? – Mattheüs 25:1-30

Het einde van alles; ben je er klaar voor?

Mattheüs 25:1-30

In mijn SMS bericht die ik gisteren gestuurd had stelde ik de vraag of je klaar bent voor het einde van de wereld; want zo heet dat in de volksmond. Zo ja, hoe weet je, of hoe kan je zeker weten of je er klaar voor bent of niet?

In het Schriftgedeelte dat wij vanmorgen gaan behandelen geeft Jezus ons, 1) de waarschuwing dat we er klaar voor moeten zijn, en, 2) hoe je er zeker van kan zijn dát je er klaar voor bent.

Mattheüs 25:1-13

Toon volledige notities

Vers 1 – 1Dan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien meisjes, die hun lampen namen en op weg gingen, de bruidegom tegemoet.”

Wanneer de Bijbel spreekt over het Koninkrijk der hemelen of het Koninkrijk van God, dan bedoelt de Bijbel precies hetzelfde. Deze twee termen zijn uitwisselbaar.

Wél zit er een verschil tussen hoe Jezus en hoe de Bijbel het Koninkrijk der hemelen of het Koninkrijk van God gebruikt. Hier hebben wij het uitvoerig over gehad in de inleiding tot Mattheüs 13, maar voor alle duidelijkheid wil ik het nog even noemen:

Ten eerste leert de Bijbel ons over het universele Koninkrijk van God. Dit betekent simpelweg dat God de Heerser en Koning is over alles dat er in het heelal bestaat; over alles dat God geschapen heeft.

(1 Kronieken 29:11, Psalmen 103:19)

In deze universele zin, heerst God dus over alles en iedereen, en om een deelnemer te kunnen zijn van Gods universeel Koninkrijk hoef je alleen maar te bestaan. Er zitten verder geen voorwaarden aan gekoppeld.

Ten tweede leert de Bijbel ons over een meer specifiek Koninkrijk. Dit is een ‘door bemiddeling tot stand gebracht koninkrijk’.

Hiermee bedoel ik dat doordat Jezus Christus tussen de volmaakte, heilige God van de hemel en de zondige mens bemiddeld heeft, waardoor Jezus God en de gelovige mens verzoend heeft, is er een koninkrijk ontstaan.

Het is d.m.v. dit, door bemiddeling tot stand gebracht Koninkrijk, dat God Zijn reddende werk nu zo’n 2.000 jaar op aarde uitvoert.

Nu, om een deelnemer te kunnen zijn aan dit koninkrijk moet men wél aan een voorwaarde voldoen; geloven in- en het onvoorwaardelijk navolgen van Jezus Christus.

De deelnemers aan dit, door bemiddeling tot stand gebracht Koninkrijk, zijn zowel degenen die nu tot de Kerk van Jezus Christus behoren, alsook degenen die tijdens de Grote Verdrukking tot geloof gaan komen.

Ten derde leert de Bijbel ons over het letterlijke Koninkrijk van God dat door Jezus tot stand gebracht gaat worden tijdens Zijn duizend jarig rijk op aarde.

Uiteindelijk leert de Bijbel ons over het eeuwige Koninkrijk van God waar Openbaring 21-22 over spreekt.

In deze gelijkenis van de tien maagden spreekt Jezus dus specifiek over de deelnemers aan het ‘door bemiddeling tot stand gebracht koninkrijk’ die na de Grote Verdrukking op het punt staan om wél of geen toegang te krijgen tot het duizend jarig rijk.

De waarschuwing in deze gelijkenis is primaire gericht tot degenen die op aarde zijn bij Jezus’ wederkomst, maar, wij die nu de opname van de Gemeente verwachten moeten de waarschuwing van Jezus ook op onszelf toepassen.

Vers 1 – 1Dan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien meisjes, die hun lampen namen en op weg gingen, de bruidegom tegemoet.”

Het woord ‘dan’ duidt op de wederkomst van Jezus en Hij zegt dat Zijn wederkomst gelijk zal zijn aan tien meisjes, oftewel tien maagden die hun lampen namen en op weg gingen, de bruidegom tegemoet.

In deze gelijkenis gebruikt Jezus een voorbeeld dat voor Joodse begrippen makkelijk te volgen was. Het voorbeeld was een Joodse bruiloft van die tijd.

Het ging toen heel anders dan dat wij anno 2015 in het westen gewend zijn.

In die tijd bepaalde de vaders met wie hun kinderen gingen trouwen, en dit werd al heel vroeg in het leven van zo’n kind bepaald.

Dit zou je kunnen zien als onze hedendaagse verloving. Man en vrouw wonen nog met hun ouders in en ze zijn voornemens om met elkaar te gaan trouwen.

Alhoewel deze verloving niet hun eigen keuze is, is dit de eerste fase in het bruiloft proces.

De tweede fase is officieel. Dit zou je kunnen zien als onze hedendaagse ondertrouw. Volgens de Joodse wetgeving was dit een juridisch bepaalde verbintenis dat alleen ontbonden kon worden d.m.v. een officiële scheidbrief.

Dit gebeurde ook vrij vroeg in het leven van een meisje. Meestal waren de meisjes rond de twaalf jaar oud wanneer zij in ondertrouw gingen.

Tijdens deze fase was het echtpaar juridisch gezien aan elkaar verbonden, maar man en vrouw woonden nog steeds met hun ouders.

In deze fase was het ‘not done’ om met elkaar naar bed te gaan. Pas aan het eind van het officiële bruiloftsfeest, wat zo’n zeven dagen duurde, werd het huwelijk voltrokken door geslachtsgemeenschap met elkaar te hebben.

Maria, de moeder van Jezus was met Jozef in ondertrouw toen zij, nog voordat hun huwelijk voltrokken was, zwanger was met Jezus.

Vandaar dat Jozef in eerste instantie van Maria wilde scheiden. . .

De derde en laatste fase van de bruiloft is het bruiloftsfeest zelf.

De bruid is bij haar ouders thuis. Alle bruidsmeisjes zijn bij haar om haar te dienen, en samen wachten zij op de bruidegom die hun op zal halen om vervolgens met de hele stoet naar het huis van zijn vader toe te gaan om daar het feest te gaan vieren.

In de gelijkenis spreekt Jezus dus over deze laatste fase; het bruiloftsfeest zelf.

Vers 2-4 – 2Vijf van hen waren wijs en vijf waren dwaas. 3Zij die dwaas waren, namen wel hun lampen maar geen olie met zich mee. 4De wijzen namen met hun lampen ook olie mee in hun kruikjes.”

Het gaat hier om tien bruidsmeisjes die hun lampen, oftewel, hun fakkels met zich meenamen naar het huis van de bruid.

Het punt dat Jezus probeert duidelijk te maken is dat alle tien bruidsmeisjes gelijk waren; alle tien namen hun fakkels met zich mee. Jezus maakte geen onderscheid tussen de wijze en de dwaze.

Wél zei Jezus dat vijf van de tien wijs waren en de andere vijf dwaas.

Het onderscheid had puur te maken met het feit dat de vijf wijze bruidsmeisjes goed voorbereid waren en de vijf dwaze niet.

Vers 5-6 – 5Toen de bruidegom uitbleef, werden zij allen slaperig en vielen in slaap. 6En te middernacht klonk er een geroep: Zie, de bruidegom komt, ga naar buiten, hem tegemoet!”

Op het moment dat de bruidegom aankomt bij het huis van zijn verloofde moeten alle deelnemers aan de bruiloft hun fakkels aansteken om vervolgens met de hele stoet naar het huis van de vader van de bruidegom toe te gaan.

Vers 7-8 – 7Toen stonden al die meisjes op en maakten hun lampen in orde. 8De dwazen zeiden tegen de wijzen: Geef ons van uw olie, want onze lampen gaan uit.”

Terstond gingen de meisjes hun fakkels in orde maken door o.a. het verbrandde stof weg te halen en opnieuw olie aan de fakkels toe te voegen.

Zo’n fakkel brandde hooguit een kwartier lang voordat je het opnieuw in olie moest dopen. Dus, de vijf dwazen die geen olie met zich meegenomen hadden raakten in paniek omdat hun fakkels uitgingen. En zonder een brandende fakkel te hebben kon je niet meedoen aan de optocht.

Vers 9 – 9Maar de wijzen antwoordden: In geen geval, anders is er misschien niet genoeg voor ons en u. Ga liever naar de verkopers en koop olie voor uzelf.”

De reactie van de wijzen op de vraag van de dwazen lijkt in eerste instantie vrij hard, maar dat is het niet. Hiermee wil Jezus ons iets duidelijk maken. We moeten nu even een zijsprong gaan maken naar iets anders.

Ik had het net over het ‘door bemiddeling tot stand gebracht Koninkrijk van God’. In Mattheüs 13 legt Jezus ons uit dat dit koninkrijk zal bestaan uit echte christenen en valse christenen.

Jezus legt dit uit in Mattheüs 13, in de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe, in de gelijkenis van het mosterdzaad, in de gelijkenis van het zuurdeeg en in de gelijkenis van het visnet.

Wat Jezus ons hiermee echt duidelijk wil maken (en dit snappen de meeste christenen echt niet) is dat het verschil tussen de echte christen en de valse christen niet duidelijk te onderscheiden is.

Jezus wil ons hier in Mattheüs 25 precies hetzelfde duidelijk maken als wat Hij in Mattheüs 13 duidelijk maakt.

In deze gelijkenis hebben we tien bruidsmeisjes. Alle tien hebben bruidskleding aan. Alle tien hebben fakkels. Alle tien zijn gevraagd om deelnemer te zijn aan het feest. Alle tien hebben hun ‘ja’ woord gegeven aan de bruid en bruidegom toen zij gevraagd werden om bruidsmeisje te zijn. Alle tien gingen erop uit om de bruidegom tegemoet te gaan. Alle tien vielen in slaap. Alle tien stonden op en maakten hun fakkels in orde.

Dus, aan al deze uiterlijke dingen zou je de conclusie kunnen trekken dat alle tien gelijk zijn, maar dat zijn zij niet!

En de vijf wijze meisjes geven ons dé clue!

8De dwazen zeiden tegen de wijzen: ‘Geef ons van uw olie, want onze lampen gaan uit’. 9Maar de wijzen antwoordden: ‘In geen geval, anders is er misschien niet genoeg voor ons en u. Ga liever naar de verkopers en koop olie voor uzelf’.”

Behalve dat vijf wijs worden geacht en de andere vijf dwaas, wat is het enige verschil tussen de wijze en de dwaze? De olie!

In de Bijbel staat olie vaak symbool voor de Heilige Geest.

Jezus zegt hiermee dus dat de vijf wijzen de Heilige Geest hebben en de vijf dwazen niet.

In Johannes 3 sprak Jezus tot Nicodemus, een Farizeeër:

Johannes 3:3  “Jezus zei tegen hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet opnieuw geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet zien.”

Johannes 3:5-7  “5Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan. 6Wat uit het vlees geboren is, is vlees; en wat uit de Geest geboren is, is geest. 7Verwonder u niet dat Ik tegen u gezegd heb: U moet opnieuw geboren worden.”

Hier legt Jezus in onweerlegbare termen uit dat als iemand het ‘door bemiddeling tot stand gebracht koninkrijk van God’ überhaupt wil zien, laat staan binnengaan, moet hij/zij door de Heilige Geest van God wedergeboren zijn. Dit is de olie!

En dit is de olie dat de vijf dwaze meisjes niet hadden, zij waren niet wedergeboren door de Heilige Geest!

Het feit dat de vijf wijze meisjes hun olie niet aan de vijf dwaze meisjes wilde geven leert ons dat redding, dat wedergeboorte persoonlijk is.

Redding, het heil, oftewel het behoren tot het door bemiddeling tot stand gebracht koninkrijk van God is niet overdraagbaar.

Mijn redding kan niets voor jou betekenen tenzij jij zelf de keus maakt om door Jezus Christus gered te willen worden, wedergeboren te worden.

Vers 10-12 – 10Toen zij weggingen om olie te kopen, kwam de bruidegom; en zij die gereed waren, gingen met hem naar binnen naar de bruiloft, en de deur werd gesloten. 11Later kwamen ook de andere meisjes, die zeiden: Heer, heer, doe ons open! 12Hij antwoordde en zei: Voorwaar, ik zeg u: ik ken u niet.”

De wijzen, degenen die wedergeboren waren, degenen die erop voorbereid waren, werden het bruiloftsfeest, oftewel het Koninkrijk der hemelen binnengelaten.

De dwazen, degenen die niet wedergeboren waren, die er niet op voorbereid waren, maar die wel alle verschijnselen van het echte vertoonden, werden uiteindelijk de toegang geweigerd en werden buitengesloten.

Vanuit het menselijk oogpunt is het vaak moeilijk te onderscheiden wie God wél en niet toebehoren. Uiteindelijk weet God alleen wie Hem wél en niet toebehoren.

Vandaar dat Jezus ook uitlegt in de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe dat men niet het onkruid er probeert uit te trekken, maar dat zij het moeten laten gaan tot de tijd van de oogst wanneer de Heere Zelf tegen de maaiers zal zeggen: ‘Verzamel eerst het onkruid en bind het in bossen om het te verbranden, maar breng de tarwe bijeen in mijn schuur.’

Vers 13– 13Wees dan waakzaam, want u weet de dag en ook het uur niet waarop de Zoon des mensen komen zal.

Nadat Jezus de gelijkenis had gegeven waarschuwt Hij om waakzaam te zijn, om waakzaam te blijven, om gereed te zijn voor Zijn wederkomst, om wedergeboren te zijn!

Het is duidelijk dat niet iedereen die in de kerk zit uiteindelijk een echte christen is.

Mattheüs 7:21-23  21Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is. 22Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan? 23Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!”

Goed. Stel dat je er zeker van bent dat je de olie hebt, dat je klaar bent voor òf de opname van de kerk òf de wederkomst van Christus. Hoe weet je dat zeker, oftewel, hoe kan je zeker weten of je er daadwerkelijk klaar voor bent of niet?

M.a.w. wat is het tastbaar bewijs in jouw leven dat aangeeft dat je er klaar voor bent?

Mattheüs 25:14-30

Vers 14-15 – 14Want het is als iemand die naar het buitenland ging, zijn eigen slaven bij zich riep en hun zijn bezittingen toevertrouwde. 15En aan de één gaf hij vijf talenten, aan de ander twee en aan de derde één, ieder naar zijn bekwaamheid, en hij reisde meteen weg.”

Het woord ‘want’ verbindt deze gelijkenis met de vorige. De oproep tot waakzaamheid wordt nu in deze gelijkenis verder uitgewerkt.

Het woord ‘het’ duidt hier ook op de wederkomst van Christus.

De slaven die hier genoemd worden zijn, net zoals de slaaf die in hoofdstuk 24 genoemd wordt, mannen die een vertrouwenspositie hebben. Het waren beheerders, vandaar dat de heer/baas in dit verhaal zijn bezittingen aan hun toevertrouwde.

De talenten die hier genoemd worden duiden een bepaalde maat van gewicht of een geldeenheid aan.

Eén talent van goud woog rond de 34 kg. Vandaag de dag is dat ca. €500.000 waard.

Eén talent in geld uitgedrukt bedroeg ongeveer 17 jaarlonen van een arbeider.

Dus, of het nu goud of geld was, één, twee en vijf talenten was een hoop geld waard!

Deze heer/baas was dan ook een multimiljonair!

Hoe dan ook, de heer/baas vertrouwde deze talenten dus aan drie van zijn beheerders toe, ieder naar zijn bekwaamheid.

Wat we in dit verhaal moeten onthouden is dat alle drie slaven in dienst waren van dezelfde baas. Er wordt hier geen onderscheid in gemaakt.

Wat we ook moeten onthouden is dat de baas wél het verschil in bekwaamheid kon onderscheiden. Dit laat ons in deze gelijkenis een aantal belangrijke zaken zien:

Alle drie slaven waren anders. Zij waren uniek in hun persoonlijkheid, in hun bekwaamheid, in hun gaven en talenten, in hun IQ, in hun opleiding, enz…

Ook zien wij dat de baas eenieder, een voor hem passende mate van verantwoordelijkheid gaf.

De baas wist van tevoren dat degene aan wie hij één talent toevertrouwde niet in staat was om meer toevertrouwd te krijgen.

Ook wist de baas dat degene aan wie hij vijf talenten gaf zich waarschijnlijk ontzettend zou gaan vervelen als hij slechts één talent toevertrouwd werd.

Vers 16-18 – 16Hij die de vijf talenten ontvangen had, ging weg en handelde daarmee en hij verdiende vijf andere talenten erbij. 17Evenzo verdiende degene die de twee talenten ontvangen had, er nog twee bij. 18Maar hij die het ene ontvangen had, ging weg en groef een gat in de aarde en verborg het geld van zijn heer.”

Hier heb je drie verschillende mensen die in dienst zijn van dezelfde heer, die naar eigen bekwaamheid iets kostbaar van zijn baas toevertrouwd heeft gekregen.

Twee hebben er naar hun eigen bekwaamheid alles aan gedaan om het aan hun toevertrouwde geld te gaan vermenigvuldigen.

Maar de laatste, heeft het kostbare van zijn heer wel in ontvangst genomen, maar heeft er vervolgens niets mee gedaan; hij heeft het in de grond gestopt waar het geen enkele kans gekregen had om vermenigvuldigd te worden.

Vers 19-23 – 19Na lange tijd kwam de heer van die slaven terug en hield afrekening met hen. 20En degene die de vijf talenten ontvangen had, kwam en bracht nog vijf talenten bij hem, en hij zei: Heer, vijf talenten hebt u mij gegeven; zie, nog vijf talenten heb ik aan winst gemaakt. 21Zijn heer zei tegen hem: Goed gedaan, goede en trouwe slaaf, over weinig bent u trouw geweest, over veel zal ik u aanstellen; ga in, in de vreugde van uw heer. 22En degene die de twee talenten ontvangen had, kwam ook naar hem toe en zei: Heer, twee talenten hebt u mij gegeven, zie, twee andere talenten heb ik aan winst gemaakt. 23Zijn heer zei tegen hem: Goed gedaan, goede en trouwe slaaf, over weinig bent u trouw geweest, over veel zal ik u aanstellen; ga in, in de vreugde van uw heer.”

Beiden hebben precies gedaan wat hun heer van hun verwacht had en de heer prijst hun trouw waarmee ze zijn zaak hadden behartigd, hij prijst niet in de eerste plaats hun succes.

Het was niet zo dat de heer had verwacht dat degene aan wie hij twee talenten had toevertrouwd, vijf erbij zou gaan verdienen.

Het was ook niet zo dat de heer had verwacht dat degene aan wie hij vijf talenten had toevertrouwd, er tien bij zou gaan verdienen.

Nee, het punt is dat de twee slaven trouw waren met alles dat aan hun werd toevertrouwd.

En ondanks dat de één vijf talenten erbij verdiende en de ander twee, was de respons van hun heer naar beiden toe exact hetzelfde: ‘Goed gedaan, goede en trouwe slaaf, over weinig bent u trouw geweest, over veel zal ik u aanstellen; ga in, in de vreugde van uw heer.’

Zij ontvingen allebei dezelfde beloning!

Dit is trouwens waarom ik doe wat ik doe. Wanneer ik voor de Heere Jezus Christus kom te staan wil ik niet beschaamd zijn. Ik wil Hem behagen. Ik wil dat Hij tegen mij zal zeggen: ‘Goed gedaan, goede en trouwe slaaf, over weinig bent u trouw geweest, over veel zal ik u aanstellen; ga in, in de vreugde van uw heer.’

Voor de trouwe slaven van Jezus Christus wacht een beloning. Hier zegt Jezus: ‘ga in, in de vreugde van uw heer.’

Jezus spreekt hier van het ingaan in het Koninkrijk der hemelen waarin Gods vreugde aanwezig is.

M.a.w. de vreugde die God heeft zal mijn vreugde zijn. Vreugde dat er geen zonde meer aanwezig is, geen ziekte, geen leugen en bedrog, geen pijn, geen hartzeer, geen ellende. Alleen maar Gods onvoorwaardelijke liefde in alle volmaaktheid en gerechtigheid.

Alles waar God zich blij om maakt zal mij ten deel vallen. Ik zal die vreugde ook gaan ervaren!

Vers 24-25 – 24Maar hij die het ene talent ontvangen had, kwam ook en zei: Heer, ik wist dat u een streng man bent, omdat u maait waar u niet gezaaid hebt, en inzamelt van de plaats waar u niet gestrooid hebt. 25En ik ben bevreesd weggegaan en heb uw talent verborgen in de aarde; zie, hier hebt u het uwe.”

Deze slaaf ontving één talent naar zijn bekwaamheid, maar hij deed er niets mee. Hij was in staat om het te ontvangen. Hij was in staat om er iets mee te doen. Hij was in staat om het op z’n allerminst te vermenigvuldigen met nog één talent, maar helaas leverde hij niets op.

Hij maakte alleen maar excuses. Hij verdedigde zijn handelwijze door te zeggen dat hij bevreesd was. Hij gaf zijn heer de schuld. Sterker nog hij beschuldigde zijn heer van dingen die totaal niet waar zijn.

Deze slaaf is lui! Hij doet niets met wat aan hem is toevertrouwd. Hij is zelfs zo lui dat hij niet eens de moeite ervoor neemt om het geld naar de bank te brengen en het daar te storten.

Deze slaaf is onverschillig. Het maakte hem niets uit wat er met het geld van zijn heer gebeurde.

Deze slaaf is arrogant. Hij staat op z’n strepen en legt heel duidelijk uit waarom hij niets met het geld gedaan heeft en vervolgens zegt hij tegen zijn heer; ‘hier heb je je geld, je moet blij wezen dat je het nog terug krijgt’.

Hij had het talent niet gekregen om het te begraven, maar om het te beheren.

Vers 26-27 – 26 Maar zijn heer antwoordde en zei tegen hem: Slechte en luie slaaf, u wist dat ik maai waar ik niet gezaaid heb en van de plaats inzamel waar ik niet gestrooid heb. 27Dan had u mijn geld aan de bankiers moeten geven, en ik zou bij mijn komst het mijne met rente teruggekregen hebben.”

De heer noemt hem slecht en lui. Slecht kan hier ook vertaald worden als kwaadaardig.

De heer beaamt hier niet dat zijn karakter daadwerkelijk is zoals de slechte slaaf hem omschrijft. Nee, de heer zegt hier als het ware: ‘Denkende dat ik zo ben, had jij dan niet beter mijn geld op de bank kunnen zetten?’

Deze slaaf heeft op alle fronten gefaald, maar het hele eiereneten is dat hij niet trouw was met datgene dat aan hem was toevertrouwd.

Jezus leert ons hier dat niet alleen het doen van slechte dingen fout is, maar dat het niet trouw zijn in het doen van het goede, ook fout is.

Als we het grote niet kunnen doen en het kleine niet willen doen, lopen we het risico dat we nietsdoen.” (CvB)

Vers 28-29 – 28Neem daarom het talent van hem af en geef het aan hem die de tien talenten heeft. 29Want ieder die heeft, aan hem zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van hem die niet heeft, van hem zal afgenomen worden ook wat hij heeft.”

Zoals het in de vorige gelijkenis ging over echte christenen en valse christenen gaat het hier ook over twee echte en één valse.

Aan de buitenkant kon men niet zien wie wel en niet echt was. Pas wanneer de heer terugkwam en afrekening met hen hield werd het duidelijk.

Dus hier belooft Jezus dat de echte christen, die, door trouw bewezen te zijn, hét heeft.

‘Want ieder die heeft’, zegt Jezus: die wat heeft? De olie, de wedergeboorte, de verzegeling met de Heilige Geest; aan hem zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben.

Voor de echte, trouwe christen zal het alleen maar beter gaan worden.

Maar van hem die hét niet heeft, van hem zal afgenomen worden ook wat hij heeft.

Jezus maakt onderscheid tussen de echte en de valse en zegt hier over de valse christen, die de olie niet heeft, die de wedergeboorte niet kent, die niet verzegeld is met de Heilige Geest, dat alhoewel hij in de kerk zit, zelfs wat hij blijkt te hebben zal uiteindelijk van hem afgenomen worden. Uiteindelijk zal zijn ware aard tot uiting komen en hij zal naar zijn aard beloond gaan worden.

Vers 30 – 30En werp de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.”

Hier gaat Jezus over van de gelijkenis naar de werkelijkheid en de werkelijkheid voor degenen die niet echt zijn, is dat ze naar de hel worden gestuurd.

Nu, tot slot een aantal belangrijke vragen:

Ben je een wijze of een dwaze? Ben je goed voorbereid op de opname van de Gemeente? Of, als je niet met de opname meegaat en je komt tijdens de Grote Verdrukking tot geloof en mocht je het overleven, ben je dán goed voorbereid op de wederkomst van Jezus Christus?

Heb je de olie? Ben je wedergeboren? Weet je dat zeker?

Los van onze eigen meningen hierover, los van onze eigen gevoelens hierover, is uiteindelijk wat Jezus ons in de gelijkenis van de talenten leert bepalend voor deze zekerheid.

De waakzaamheid en het goed voorbereid zijn, het wedergeboren zijn komt tot uiting in het trouw zijn met datgene dat God aan jou heeft toevertrouwd.

Maar, wat is dat dan, vraag je? Laten we beginnen met het Evangelie van Jezus Christus. God heeft Zichzelf aan jou geopenbaard d.m.v. het Evangelie. Dat is aan jou toevertrouwd.

De vraag is, wat doe je ermee? Is het Evangelie voor jou iets dat je ’s zondags meekrijgt maar je houdt je er verder niet mee bezig?

Of is het Evangelie datgene dat jouw leven volledig heeft veranderd?

Heeft het Evangelie jouw gegrepen waardoor je niets anders wil en kan dan je te gaan verdiepen in God en de dingen van God waardoor je het Evangelie in je leven gaat vermenigvuldigen?

Er is nog veel meer… maar, waar het uiteindelijk om gaat is of je wel of niet trouw bent met wat God aan jou geeft.

Als je een vijf talent mens bent, dan moet je trouw zijn met die vijf talenten.

Als je een één talent mens bent, dan moet je trouw zijn met die ene talent.

Als je een kwart of een achtste of een 100e talent mens bent dan moet je daarmee trouw zijn.

Iedereen is anders. God weet dat. Hij verwacht niet van een één talent mens dat hij/zij trouw moet zijn met vijf talenten.

Wees gewoon trouw met wat God jou toevertrouwd heeft waardoor je zal bewijzen dat je de olie hebt, dat je een echte en geen valse christen bent.

En als je op dit moment niet precies weet wat God jou heeft toevertrouwd, ga daarmee aan de gang. Blijf het aan God vragen totdat je het wel weet. Schrijf het op, praat er met anderen over.

Zorg ervoor dat je op basis van deze gelijkenis zeker weet dat je gered bent.

Waakzaam zijn = trouw zijn.