Vers 41-42 – “⁴¹Toen de Farizeeën bijeenwaren, vroeg Jezus hun: ⁴²Wat denkt u over de Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tegen Hem: Davids Zoon.”

We zitten in de laatste week vóór de kruisiging van Jezus. Tot nu toe hebben de Farizeeën, de Schriftgeleerden, de Sadduceeën en de Herodianen vragen aan Jezus gesteld.

Dit waren geen oprechte vragen, maar het waren vragen die bedoeld waren om Jezus op Zijn woorden te kunnen vangen, waardoor zij Hem konden beschuldigen, aanklagen en uiteindelijk kruisigen. Maar nu stelt Jezus hun een vraag.

De vraag die Jezus stelt is niet zomaar een vraag die de mens opzij kan schuiven. Het is een vraag waar de mens iets mee moet doen. Het is een vraag waarop ieder mens een antwoord moet geven.

In Mattheüs 16:13-15 stelde Jezus dezelfde vraag aan Zijn discipelen: “Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben? En u, wie zegt u dat Ik ben?”

Petrus sprak namens alle discipelen en zei: “U bent de Christus, de Zoon van de levende God.” M.a.w. Jezus U bent de Messias en omdat U de Zoon van de levende God bent, bent U aan God gelijk!

Jezus zei vervolgens tegen Petrus: “Je bent een gelukkig man! Want mensen van vlees en bloed hebben je dat geheim niet onthuld, maar mijn Vader in de hemel.” (GNB)

Doordat God de ogen van Petrus en de andere discipelen geopend had, konden zij Jezus zien voor wie Hij daadwerkelijk is.

Toen ik in augustus 1990 geconfronteerd werd met deze vraag, moest ik er iets mee. Ik had slechts twee keuzes.

Eén was om verstandelijk te geloven dat Jezus iemand was die 2.000 jaar geleden geleefd heeft, die goede dingen voor de mensen gedaan heeft, die een boodschap van liefde en vergeving en verzoening bracht.

Veel mensen op aarde geloven in deze historische Jezus; de man die veel goed gedaan heeft. Het jammere hiervan is dat zij deze Jezus gelijk stellen aan andere mensen uit de geschiedenis.

De tweede keus was om, ondanks mijn twijfels, mezelf open te stellen voor een Jezus, die Zelf beweerde veel meer te zijn dan alleen een goed mens uit de geschiedenis. Jezus Zelf beweerde de God/mens te zijn, Hij beweerde God Zelf te zijn.

Dus, net zoals de discipelen moest ik een keuze maken over Jezus. Wie is Hij?

Nu, Jezus was òf een krankzinnige die waanvoorstelling van Zichzelf had, óf Jezus vertelde de waarheid over Zichzelf.

Ik kan je nu vertellen dat Jezus absoluut geen krankzinnige is.

Op het moment dat ik die keus moest maken begreep ik nog niet voor 100% wat mij te wachten stond.

Maar in geloof nam ik die stap, ik stelde mijn hart open voor Jezus en Hij kwam met zo veel liefde en warmte en geduld en genade en vergeving en verzoening en troost en vrede en vreugde.

Uiteindelijk komt ieder mens voor de God van de Bijbel te staan om bij Hem verantwoording af te leggen. En waar het uiteindelijk om zal draaien is wie Jezus voor jou is geweest in dit leven.

De eeuwige bestemming van ieder mens hangt hiervan af.

“⁴²Wat denkt u over de Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tegen Hem: Davids Zoon.” M.a.w. de Christus is de Zoon van David.

De benaming: “Zoon van David” is een Messiaanse uitdrukking. Het is een term dat heel Israël toeschreef aan de komende Messias.

In 2 Samuël 7 stond Koning David op het punt om plannen te gaan maken om voor God een tempel te gaan bouwen.

Maar terwijl Koning David met het idee bezig was, sprak God tot de profeet Nathan en gaf hem een boodschap voor Koning David. God zei:

“Zou ú voor Mij een huis bouwen, voor Mij om in te wonen?” (vs. 5) “Ik zal voor u een huis bouwen.” (vs. 27)

“Wanneer uw dagen voorbij zijn en u met uw vaderen ontslapen bent, zal Ik uw nakomeling na u, die uit uw lichaam voortkomt, doen opstaan en Ik zal zijn koningschap bevestigen.” (vs. 12)

“Uw huis en uw koningschap zullen voor uw ogen voor eeuwig vaststaan, uw troon zal voor eeuwig zeker zijn.” (vs. 16)

Koning David begreep heel goed dat God hiermee beloofde dat de toekomstige Messias zijn nakomeling zou zijn.

Dat de Messias o.a. de titel “Zoon van David” zou krijgen werd in Israël een begrip.

Dat de Christus, de Messias de “Zoon van David” zou zijn is dus juist. De Farizeeën gaven een juist antwoord op de vraag van Jezus. Alleen was het niet een volledig antwoord.

De uitdrukking “Zoon van David” gaf aan dat de Messias een nakomeling zou zijn van Koning David. Dit zien wij ook in de geslachtsregisters in Mattheüs en in Lukas.

Mattheüs 1:1 – “Het geslachtsregister van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham.”

Dit betekent dus dat Jezus als mens een nakomeling van Koning David is.

De Joden, inclusief alle religieuze leiders, verwachtten dat de Messias dus alleen menselijk zou zijn. Zij verwachtten een politieke en militaire Messias; iemand die Israël zou bevrijden van de bezettingsmacht van Rome.

En wat Jezus met deze vraag eigenlijk duidelijk wil maken is dat Hij, de Messias veel meer is dan alleen een menselijke Messias.

Vers 43-44 – “⁴³Hij zei tegen hen: Hoe kan David Hem dan, in de Geest, zijn Heere noemen, als hij zegt: ⁴⁴De Heere heeft gezegd tegen Mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden neergelegd heb als een voetbank voor Uw voeten?”

Jezus haalt hier Psalm 110 aan, wat trouwens de meest geciteerde Psalm is in het N.T.

Jezus geeft aan dat Koning David Psalm 110 schreef doordat hij door de Heilige Geest ertoe gedreven werd.

Nu zien wij hier in vers 44 geen verschil in de uitdrukking “Heere” en “Heere”. “De Heere heeft gezegd tegen Mijn Heere:”. Maar in het O.T. is er wel degelijk een verschil te zien.

Psalm 110:1 – “De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten.”

In jullie Bijbel wordt de eerste “HEERE” in hoofdletters geschreven.

In de grondtekst is dit de naam van God, YHWH. Omdat de Joden de naam van God niet uit wilde spreken kozen zij ervoor om Hem HEERE te noemen.

In jullie Bijbel wordt de tweede “Heere” met een hoofdletter H geschreven en de rest in kleine letters.

In de grondtekst is dit het woord “Adonai” en dit is de titel die de Bijbel aan God heeft gegeven, het betekent Heere, oftewel mijn Heere.

Dit houdt in dat de Heere heerschappij heeft over het leven van Zijn onderdaan. Dit betekent dat ik mezelf volledig moet onderwerpen aan Zijn heerschappij.

Deze tweede “Heere”, Adonai duidt op Jezus Christus, de Messias. Psalm 110 wordt tot op de dag van vandaag bij het Joods volk gezien als een Messiaanse Psalm.

Het voorspelt de komst van de Messias. Het voorspelt de heerschappij van de Messias.

Koning David zegt dus in deze Psalm: “YHWH God de Vader heeft tot Jezus Christus gesproken: ‘Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten’.”

Vandaar dus de vraag van Jezus in vers 45:

Vers 45 – “Als David Hem dan zijn Heere noemt, hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?”

Goeie vraag! Niemand, zelfs niet de religieuze denktank kon Jezus hierop een antwoord geven.

Er is slechts één juist antwoord, maar de religieuze leiders konden er niet op komen omdat zij een foute vooronderstelling hadden van de Messias.

Het feit dat Koning David de Messias zijn Heere noemt en het feit dat God de Vader de Messias aan Zijn rechterhand heeft geplaatst, geeft aan dat de Messias goddelijk is. Sterker nog, de Messias is god! Jezus Christus is God!

Dus, aan de ene kant is Jezus vanuit Zijn menselijke afkomst een nakomeling van Koning David. Aan de andere kant is Jezus de Zoon van God wat inhoudt dat Hij God is.

Vers 46 – “En niemand kon Hem een woord antwoorden, en ook durfde niemand Hem vanaf die dag meer iets te vragen.”

Wat een gemiste kans! Jezus probeerde hun hiermee aan het denken te zetten. Jezus probeerde hun verstandelijk en geestelijk uit te dagen, uit te lokken, maar zij gingen er niet op in.

Hoe anders zou het geweest zijn voor velen van die religieuze leiders als zij aan Jezus hadden gevraagd wat Hij daarmee bedoelde.

Hoe anders zou het geweest zijn voor tientallen duizenden Joden als zij aan Jezus gevraagd hadden wat Koning David precies met Psalm 110 bedoelde.

Dit is vandaag de dag nog steeds een grote fout dat door mensen gemaakt wordt.

Mensen hebben een foute vooronderstelling van Jezus Christus en wanneer zij in aanraking komen met de waarheid over Jezus lopen zij weg zonder dat zij doorvragen.

Kijk, als ik niet geloof dat Jezus Christus God is, dan is mijn geloof als Christen nutteloos.

De goddelijkheid van Jezus bewijst de echtheid van de goddelijke ingeving en het gezag van de Bijbel.

Als Jezus Christus niet God was, dan zouden heel veel van de profetieën uit het O.T. vals zijn.

De goddelijkheid van Jezus is ook van belang om de ware aard van God te kennen.

In Genesis 1 wordt God omschreven als Elohim. Dit is de meervoudsvorm van El, van God. Dit betekent dus dat God uit meer dan één persoon bestaat.

In Genesis 1:26 zei God: “Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis. . .”

Dit is het eerste teken van de drie-eenheid van God.

In het N.T. leren wij God kennen als God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest.

Als Jezus Christus niet God is, dan kunnen wij net zo goed onze Bijbels weggooien, want de hele Bijbel leert ons dat Jezus Christus God is.

Openbaring 22:16b – “Ik ben de Wortel en het Nageslacht van David, de blinkende Morgenster.”

Jezus zegt hier van Zichzelf dat Hij degene is die Koning David geschapen heeft en tegelijkertijd dat Hij het nageslacht van Koning David is.

Romeinen 8:28-39 – “²⁸En wij weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen namelijk die overeenkomstig Zijn voornemen geroepen zijn. ²⁹Want hen die Hij van tevoren gekend heeft, heeft Hij er ook van tevoren toe bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders. ³⁰En hen die Hij er van tevoren toe bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen, en hen die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd, en hen die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt. ³¹Wat zullen wij dan over deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? ³²Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken? ³³Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God? God is het Die rechtvaardigt. ³⁴Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is, ja wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook aan de rechterhand van God is, Die ook voor ons pleit. ³⁵Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? ³⁷Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons heeft liefgehad. ³⁸Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen, ³⁹noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere.”