Kerkbestuur deel 2

Kerkbestuur deel 2

Kerkbestuur deel 2

Vanmorgen gaan wij verder met de meerdelige preekserie over het kerkelijk bestuur, oftewel over hoe een plaatselijke kerk, waarvan Christus het Hoofd is, bestuurd dient te worden door wedergeboren mensen van vlees en bloed.

In het eerste deel wilde ik twee uitgangspunten duidelijk maken die van essentieel belang zijn voor hoe wij kerkelijk bestuur zien. Er valt veel meer over deze twee uitganspunten te zeggen, maar voor de reikwijdte van deze studie zal ik hierbij laten:

Het eerste uitgangspunt is dat Jezus Christus het hoofd van Zijn gemeente is; van zowel het universele Lichaam van Christus wereldwijd alsook van elke plaatselijke gemeente die zich aan het Hoofd, Jezus Christus onderwerpt.

Toon volledige notities

Het tweede uitgangspunt is dat elk wedergeboren discipel van Jezus Christus deel uitmaakt van een koninklijk priesterschap wat o.a. inhoudt dat jij en ik zelf onbeperkte toegang hebben tot God, én dat deze God jou en mij in staat stelt om mee te bouwen aan Zijn koninkrijk, Zijn gemeente.

In mijn bescheiden mening liggen deze twee zaken ten grondslag van hoe wij Bijbels naar kerkbestuur horen te kijken.

Naast deze twee uitgangspunten hebben we globaal en zeer kort gekeken naar de drie meest gangbare bestuursvormen die door de gehele kerkgeschiedenis tot op de dag van vandaag gehanteerd worden. De bedoeling was om aan te geven dát deze er zijn en niet om deze uit te diepen.

De eerste was congregationalisme, de tweede was episcopaal en de derde presbyteriaans.

Alhoewel ik geen harde conclusies trok over de verschillende vormen had ik bij de eerste twee wel mijn vragen over óf de liefde van Christus die Hij voor Zijn gemeente heeft volledig tot uiting kan komen in deze vormen van kerkbestuur.

Ook vroeg ik me af of Jezus’ gezag als Hoofd van de gemeente én het priesterschap van elk lid van de gemeente in deze vormen volledig tot hun recht kan kunnen komen.

M.b.t. het presbyteriaanse gaf ik een aantal voordelen van deze vorm aan, én ik gaf aan dat het mij lijkt dat deze vorm zich het beste leent om de liefde van Christus die Hij voor Zijn gemeente heeft tot uitdrukking te laten komen. Én dat Jezus’ gezag als Hoofd van de gemeente én het priesterschap van elk lid van de gemeente het beste tot uiting zou kunnen komen. Ook dit was geen harde conclusie. De conclusies komen pas aan het einde van de preekserie.

Als laatste gaf ik aan dat in het N.T. drie woorden voorkomen voor het ambt van een kerkbestuurder of kerkleider. In de H.S.V. komen deze voor als opziener, ouderling en herder.

We hadden kort gekeken naar het woord opziener (episkopos) en wat de taak van een opziener is. Dit gaan we vanmorgen iets verder uitwerken. In een volgende studie zullen we gaan kijken naar de kwalificaties van een opziener, oftewel, wie een opziener zou mogen zijn.

1 Timotheüs 3:1 – “Dit is een betrouwbaar woord: als iemand verlangen heeft naar het ambt van opziener, begeert hij een voortreffelijk werk.”

We hadden in de vorige studie al gekeken naar het verlangen naar het ambt en het begeren naar een voortreffelijk werk. Ik wil nu met jullie kijken naar het feit dat het concept van opziener niet een nieuw ambt is dat speciaal gecreëerd werd voor de gemeente, maar dat het een breder Bijbels idee is.

In Handelingen 20 toen de apostel Paulus tijdens zijn 3e zendingsreis terug naar Jeruzalem wilde keren om daar Pinksteren te vieren, reisde hij op de terugweg niet naar Efeze want dat zou een omweg geweest zijn en hij zat krap in de tijd.

Maar hij wilde per se de ouderlingen van de kerk in Efeze zien en spreken, dus liet hij de ouderlingen van de kerk in Efeze halen om hem in Milete te ontmoeten voor een soort voorgangers retraite. (Handelingen 20:17)

En toen ze allen bijeen waren nam Paulus het woord en hij gaf op een gegeven moment het volgende aan:

Handelingen 20:26-30 –26Daarom betuig ik u op de huidige dag dat ik rein ben van het bloed van u allen,27want ik heb niet nagelaten u heel het raadsbesluit van God te verkondigen. 28Zie dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft om de gemeente van God te weiden, die Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. 29Want dit weet ik: dat na mijn vertrek wrede wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet sparen; 30en dat uit uw eigen midden mannen zullen opstaan die de waarheid verdraaien om de discipelen weg te trekken achter zich aan.”

Nog 5-6 jaar voordat Paulus 1 Timotheüs schreef zei Paulus hier dat de ouderlingen van Efeze door de Heilige Geest tot opzieners waren aangesteld. (ca. 57 v.Chr.)

En hun taak als ouderlingen/opzieners was om de gemeente van God te weiden. Dit woord weiden stamt uit het Griekse woord poimaino, wat de werkwoordsvorm is van herder. Je zou het letterlijk kunnen vertalen als ‘herderen’ (wat geen goed Nederlands woord is), vandaar dat poimaino vertaald word als weiden of hoeden.

Hier zien wij dus dat de taak van een opziener dus niet beperkt is tot het toezicht of het opzicht houden van de gemeente, maar dat de opziener ook proactief de gemeente van Christus moet hoeden of weiden als een herder.

Zo’n 28 jaar hiervoor zien wij dat omdat Judas Jezus had verraden en vervolgens zelfmoord had gepleegd, de apostelen een plaatsvervanger moesten vinden.

In Handelingen 1 zien wij dat in deze situatie Petrus het voortouw nam en volgens de Schrift uitlegde wat er eigenlijk met Judas was gebeurt, en dat zij dus een andere apostel moesten aanstellen. En in zijn betoog zei Petrus o.a. dit over Judas:

Handelingen 1:20 – “Want er staat geschreven in het boek van de Psalmen: ‘Laat zijn woonplaats woest worden en laat er niemand zijn die daarin woont’. En: ‘Laat een ander zijn ambt als opziener nemen’.”

Nog vóór de geboorte van de gemeente in Handelingen 2 zien wij hier dat ook de apostelen opzieners waren. Dus nogmaals, de opziener is niet een functie die gecreëerd werd nadat de Gemeente van Jezus Christus tot stand kwam.

Ook in het O.T. kwam de opziener al voor. In Genesis 39, nadat Jozef door zijn broers verkocht werd aan wat Midianitische handelaren, werd Jozef doorverkocht aan Potifar, een hoveling van de farao en het hoofd van de lijfwacht.

Genesis 39:1-5 –1Jozef was dus naar Egypte gebracht. Potifar, hoveling van de farao, het hoofd van de lijfwacht, een Egyptische man, kocht hem uit de hand van de Ismaëlieten, die hem daarheen gebracht hadden. 2De HEERE was met Jozef, zodat hij een voorspoedig man was; en hij bleef in het huis van zijn heer, de Egyptenaar. 3En toen zijn heer zag dat de HEERE met hem was en dat de HEERE alles wat hij deed door zijn hand voorspoedig deed verlopen, 4vond Jozef genade in zijn ogen, en mocht hij hem bedienen. Potifar stelde hem aan over zijn huis, en alles wat hij had, gaf hij in zijn hand. 5En het gebeurde vanaf het moment dat hij hem over zijn huis en alles wat hij had, had aangesteld, dat de HEERE het huis van de Egyptenaar omwille van Jozef zegende. Ja, de zegen van de HEERE rustte op alles wat hij bezat, zowel in het huis als op het land.”

Hier zien wij dat Jozef aangesteld werd als opziener over het huis van deze Potifar. Het werkwoord in de grondtekst betekent ‘het aanstellen in ambt’. En in dit geval het aanstellen in het ambt als ‘overste, opzichter, opziener’.

Alhoewel dit niet in de context van de gemeente Israël plaatsvind, zien wij in het voorbeeld van Jozef wel degelijk een Nieuw Testamentische kwalificatie van de opziener in de Gemeente van Christus. Dit zal ik in een vervolg studie gaan uitdiepen, dus ga ik het nu slechts noemen.

In vers 2 en 3 staat dat de HEERE met Jozef was zodat alles wat Jozef deed, door de HEERE voorspoedig verliep.

Ook staat er in vers 4 dat Jozef genade vond in de ogen van Potifar waardoor hij hem als opziener mocht bedienen. Hier kom ik nog een keer op terug.

Nu een voorbeeld uit de context van Israël. In 2 Koningen 22 werd Josia de koning van Juda. Hij was een van de weinige goede koningen die Juda gekend heeft. En tijdens zijn bewind herstelde hij de tempel en de tempeldienst, wat door zijn voorgangers ontheiligd werd.

En een van de dingen die Josia doorvoerde was het herstelwerk en de renovatie van de tempel. In dit proces gebeurde het volgende:

2 Koningen 22:3-7 –3Het gebeurde nu in het achttiende jaar van koning Josia, dat de koning de schrijver Safan, de zoon van Azalia, de zoon van Mesullam, naar het huis van de HEERE stuurde om te zeggen: 4Ga naar de hogepriester Hilkia, en laat hem al het geld gereedleggen dat in het huis van de HEERE gebracht is, dat de deurwachters bij het volk ingezameld hebben. 5Laten zij het de uitvoerders van het werk in handen geven die aangesteld zijn over het huis van de HEERE, zodat die het weer aan de uitvoerders van het werk kunnen geven die in het huis van de HEERE zijn, om de bouwvallige gedeelten van het huis te herstellen: 6aan de timmerlieden, de bouwlieden en de metselaars, om hout en gehouwen stenen te kopen om het huis te herstellen. 7Maar er hoeft door hen geen rekenschap te worden afgelegd van het geld dat hun in handen gegeven is, want zij handelen oprecht.”

Hier zien wij dat Koning Josia de opdracht aan de hogepriester, Hilkia gaf om het ingezamelde geld aan de opzieners van dit project te geven zodat zij de bouwvakkers vervolgens konden betalen voor de herstelwerkzaamheden.

Zoals bij het verhaal van Jozef betreft het ook hier in de grondtekst ‘het als opzieners aangesteld zijn over het huis van de HEERE’.

En ook hier zien wij een Nieuw Testamentische kwalificatie van de opziener in de Gemeente van Christus. Namelijk dat zij oprecht handelden en dat zij blindelings te vertrouwen waren.

Wij hebben slechts een klein aantal voorbeelden gezien van het concept opziener. Wát we gezien hebben maakt mij hartstikke dankbaar voor het feit dat God, in Zijn liefde voor de zijne, en Christus in Zijn liefde voor Zijn Gemeente, het mogelijk heeft gemaakt om opzieners van dit geestelijk en moraal kaliber te roepen en aan te stellen om leiding aan Zijn gemeente te geven:

Opzieners die zich koste wat kost uitstrekken naar het ambt en die een voortreffelijk werk begeren.

Opzieners die door de Heilige Geest aangesteld zijn om de Gemeente van God te weiden.

Opzieners die zoals de apostelen een zwaarwegende functie en bediening hebben, maar dan op het niveau en in de context van de plaatselijke gemeente.

Opzieners zoals een Jozef waarvan beaamt wordt dat de HEERE met hen is en dat de HEERE voorspoed geeft in hun bediening.

Opzieners die door God aangesteld worden omdat zij oprecht handelen en met alles te vertrouwen zijn.

Als lid van een plaatselijke gemeente zou ik er heel erg dankbaar voor zijn, en blij van worden als ik opzieners had die God voor ogen heeft, opzieners van dit geestelijk en moraal niveau.

God heeft jou en mij lief en omdat Hij ons liefheeft wil Hij dit soort opzieners roepen, aanstellen en bekwamen. Uiteindelijk is het Gods werk in een mens, die van een mens een opziener zoals deze kan maken. Hij moet daartoe wel geroepen zijn én hij moet het koste wat kost verlangen en begeren.

Nu, wat ik laatst ook aangaf, zijn er drie woorden in het N.T. voor het ambt van een gemeentebestuurder of leider. In de H.S.V. komen ze voor als opziener, ouderling en herder.

We hebben net gekeken naar de functie en de bediening van de opziener, en nu gaan we kijken naar de ouderling, in het Grieks (presbuteros).

Ook nu wil ik kijken naar het feit dat het concept van ouderling niet een ambt is dat speciaal gecreëerd werd voor de gemeente, maar dat het net zoals de opziener een breder Bijbels idee is.

Toen de apostel Paulus Titus in Kreta had achtergelaten om zaken op orde te stellen, gaf hij Titus specifieke opdrachten. En een van die opdrachten was dit:

Titus 1:5 – “Om die reden heb ik u op Kreta achtergelaten, opdat u verder in orde zou brengen wat nog ontbrak, en van stad tot stad ouderlingen zou aanstellen, zoals ik u opgedragen heb.”

Zoals Paulus de jonge voorganger Timotheüs in Efeze achterliet om daar zaken op orde te stellen, liet Paulus de jonge Titus in Kreta achter om dezelfde reden.

Een van de dingen die Titus moest doen was ouderlingen in de plaatselijke gemeenten aanstellen. Dit zien wij hier in vers 5. En zoals Paulus in 1 Timotheüs 3 vervolgens de kwalificaties van een opziener noemt, vermeldt hij vervolgens ook hier in Titus 1 de kwalificaties van een ouderling.

In de volgende serie gaan wij kijken naar deze kwalificaties en ook die van een diaken.

In deze twee brieven zien wij dus dat Paulus opdraagt om zowel opzieners als ouderlingen aan te stellen als de leiders van de plaatselijke gemeenten.

Het woord ouderling (presbuteros) spreekt van iemand die ouder is, volwassen, volgroeid, iemand waar mensen evt. naartoe konden gaan voor o.a. wijze raad, een senior.

Het was in Bijbeltijden vanzelfsprekend dat een oudere man meer ervaring met de HEERE had en ook meer levenservaring. Ook werden deze oudere mannen autoriteit en gezag toegekend. Zij waren verantwoordelijk voor het nemen van beslissingen in bijv. een dorp of in een gemeenschap. Dit waren de zware jongens van die tijd.

In de Evangeliën en in het begin van Handelingen komen ouderlingen voor en dan samen met de overpriesters en de Schriftgeleerden, die allebei autoriteit en gezag hadden. In deze context waren de ouderlingen helaas geen goed voorbeeld, wat we zo zullen zien. En hier worden ze ‘oudsten’ genoemd i.p.v. ouderlingen, maar in de grondtekst is het nog steeds ‘presbuteros’.

Mattheüs 16:21 – “Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te laten zien dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden van de kant van de oudsten en de overpriesters en de Schriftgeleerden, en dat Hij gedood zou worden en op de derde dag zou worden opgewekt.”

Hier geeft Jezus aan dat Hij uiteindelijk door o.a. de oudsten gedood zal worden.

Mattheüs 26:47 – “En terwijl Hij nog sprak, zie, Judas, een van de twaalf, kwam er aan en met hem een grote menigte, met zwaarden en stokken, gestuurd door de overpriesters en oudsten van het volk.”

Hier zien wij dat o.a. de oudsten van het volk de menigte met zwaarden en stokken gestuurd hadden om Jezus gevangen te nemen.

In Handelingen 3 zien wij dat Petrus, een man die vanaf de moederschoot kreupel was, in de Naam van Jezus bij de tempelpoort genezen had. En die man ging lopend, springend en God lovend de tempel in.

Iedereen die het zag was verbaasd want iedereen kende deze kreupele man. En toen Petrus merkte dat de mensen zich hierover verwonderde, predikte hij het Evangelie van de opstanding van Jezus, én tegelijkertijd beschuldigde hij de Joden voor het doden van Jezus.

En terwijl Petrus tot het volk sprak kwamen de priesters, de bevelhebber van de tempelwacht en de Sadduceeën op hen af en namen Petrus en Johannes gevangen.

Handelingen 4:5-7 –5En het gebeurde de volgende dag dat hun leiders en oudsten en Schriftgeleerden in Jeruzalem bijeenkwamen, 6ook Annas, de hogepriester, en Kajafas, Johannes, Alexander en allen die tot het hogepriesterlijk geslacht behoorden. 7En toen zij hen in het midden hadden doen staan, vroegen zij: Door welke kracht of door welke naam hebt u dit gedaan?”

Hier zien wij dat dezelfde raad die Jezus tot de dood had veroordeeld nu Petrus en Johannes gaan ondervragen. En ook hier waren de oudsten erbij betrokken. Nogmaals, de oudsten waren zware jongens, maar helaas stonden deze oudsten aan de verkeerde kant. (zie ook Lukas 22:66)

Ook kwamen oudsten voor in het O.T. Ik geloof dat ze zo’n 132 keer genoemd worden. Deze waren niet zoals de oudsten van de Evangeliën en Handelingen waar we zojuist over hebben gelezen, deze waren grotendeels goed en godvrezend.

Deze Oud Testamentische oudsten die o.a. familiehoofden waren hadden ook een mate van autoriteit en gezag. Alleen in deze context werd dat grotendeels gebruikt ten goede van de gemeenschap. Deze oudsten waren ook verantwoordelijk voor het nemen van beslissingen in bijv. een dorp of gemeenschap.

Genesis 50:7 – “En Jozef ging op weg om zijn vader te begraven, en alle dienaren van de farao, de oudsten van zijn huis en al de oudsten van het land Egypte gingen met hem mee;”

Dit is het eerste voorbeeld in het O.T. van oudsten als gemeenschapsleiders. Deze oudsten die met Jozef mee gingen naar de begrafenis van Jakob waren de leiders die de families en de gemeenschap vertegenwoordigden.

Toen God Mozes riep om de Israëlieten uit Egypte te leiden zei God tegen Mozes om dit als eerste aan de oudsten van Israël te vertellen:

Exodus 3:16 – “Ga, verzamel de oudsten van Israël en zeg tegen hen: De HEERE, de God van uw vaderen, is aan mij verschenen, de God van Abraham, Izak en Jakob. Hij zei: Ik heb zeker naar u omgezien en naar wat u in Egypte wordt aangedaan.”

Hier zien wij dat God Zelf de oudsten van Israël erkent als de gemeenschapsleiders die de families en de gemeenschap vertegenwoordigden, én die de verantwoordelijkheid droegen om beslissingen voor de families en gemeenschap te nemen.

In Exodus 24 en in Numeri 11 lezen we over een 70-tal oudsten die benoemd waren tot de raad van gemeenschapsleiders waar Mozes de leiding over had.

Uit deze en nog andere Schriftgedeelten blijkt dat oudsten al in een vroeg stadium een plaats van leiderschap bekleedde. Gedurende de hele periode van het O.T. dienden oudsten als lokale gemeenschapsleiders. Zelfs ná de ballingschap zien we oudsten voorkomen in Ezra en Nehemia.

Nu, als laatste een bonus.

Spreuken 31:23 – “Haar man geniet aanzien in de stad, in de poort zit hij met de oudsten in vergadering bijeen.”

In de context van Spreuken 31, het Schriftgedeelte over de deugdelijke vrouw, zouden wij kunnen concluderen dat degenen die oudsten genoemd worden niet altijd oudere mannen zijn geweest, maar gewoon volwassen mannen in de Joodse samenleving. Deze deugdelijke vrouw en deze oudste lijken op een leeftijd te zijn waarop zij nog steeds kinderen thuis hebben.

Als lid van een plaatselijke gemeente zou ik God heel erg dankbaar zijn als ik opzieners had die de geestelijke en morele kwaliteiten die God voor ogen hebben, bezitten, én die tegelijk ook de geestelijke volwassenheid, het verantwoordelijkheidsgevoel, en de liefde van een ouderling hadden.

Nogmaals, ik geloof dat omdat God jou en mij onvoorwaardelijk liefheeft, Hij opzieners en ouderlingen voor ogen heeft die een verlengstuk zijn van Zichzelf. Menselijke opzieners en ouderlingen die ons zouden leiden zoals God Zelf ons zou willen leiden.

Nu, dit gezegd hebbend, wil ik afsluiten met het feit dat in het Nieuwe Testament opzieners en ouderlingen synoniem zijn. Deze termen zijn uitwisselbaar.

In 1 Timotheüs gebruikt Paulus beide woorden om dezelfde ambt te beschrijven. In Titus doet hij hetzelfde. Ook Petrus doet dit.

1 Timotheüs 3:1 – “Dit is een betrouwbaar woord: als iemand verlangen heeft naar het ambt van opziener, begeert hij een voortreffelijk werk.”

1 Timotheüs 5:17-19 –17Laat ouderlingen die goed leiding geven, dubbele eer waard geacht worden, vooral diegenen die arbeiden in het Woord en in de leer. 18Want de Schrift zegt: Een dorsende os mag u niet muilkorven, en: De arbeider is zijn loon waard. 19Neem tegen een ouderling geen beschuldiging aan, tenzij er twee of drie getuigen zijn.”

Titus 1:5 en 7a –5Om die reden heb ik u op Kreta achtergelaten, opdat u verder in orde zou brengen wat nog ontbrak, en van stad tot stad ouderlingen zou aanstellen, zoals ik u opgedragen heb. 7Want een opziener moet onberispelijk zijn…”

1 Petrus 5:1-2a –1De ouderlingen onder u roep ik ertoe op, als medeouderling en getuige van het lijden van Christus en deelgenoot van de heerlijkheid die geopenbaard zal worden: 2Hoed de kudde van God die bij u is en houd daar toezicht op…”

Petrus roept de ouderlingen ertoe op om de kudde van God die bij hen is te hoeden, oftewel te ‘herderen’. In de grondtekst gebruikt hij het werkwoord voor herder, poimaino.

Ook gebruikt Petrus hier in de grondtekst het werkwoord episkopeo wat het werk van een opziener inhoudt.

De reden waarom ik dit aanhaal is omdat men soms in de war raakt over deze drie termen, opziener, ouderling en herder (voorganger).

In de volgende serie zal ik dit verder gaan uitdiepen. Maar voor nu wil ik mijn dank aan de HEERE uiten dat Hij ons in de plaatselijke gemeente niet alleen opzieners en ouderlingen heeft gegeven, maar ook herders, oftewel voorgangers, wat ik vanuit de Schrift zie als de kers op de taart.

En dit allemaal omdat Hij ons liefheeft.

Ik wilde in de eerste twee studies een baseline, een uitgangswaarde vaststellen zodat we met de informatie waar we naar gekeken hebben tot de juiste conclusie zouden kunnen komen over wat de Bijbel ons voorhoudt m.b.t. kerkbestuur.

In de volgende studie gaan we kort kijken naar de herder, en ook naar de bestuursvorm waar wij als Calvary Chapel voor gekozen hebben en waarom.

Vanaf de volgende studie zal het ook meer toepasselijk voor ons allen worden.

 “De genade van de Heere Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen. Amen.”