Vers 1-2 – “¹Toen Hij van de berg afgedaald was, volgde een grote menigte Hem. ²En zie, er kwam een melaatse. Die knielde voor Hem neer en zei: Heere, als U wilt, kunt U mij reinigen.”

1. Stel je voor. Jezus wordt omringt door een grote menigte. Zijn discipelen vormen waarschijnlijk een ring om Jezus heen om Hem te beschermen. En toch komt er een melaatse zo dicht bij dat hij zichzelf voor Jezus neerwierp om Hem te aanbidden.
2. Melaatsheid was en is nog steeds een verschrikkelijke ziek-te. In de oudheid was het de meest gevreesde ziekte, mede omdat het zo besmettelijk is.
   1. Leviticus 13 en 14 (zo’n 116 verzen) worden gewijd aan hoe om te gaan met deze ziekte.
      1. De Talmoed schrijft voor dat een Jood minimaal 2 meter afstand moest houden van een melaatse. En als de wind waaide dan was die afstand 50 meter.
      2. Als iemand de diagnose kreeg dat hij melaatsheid had, dan moest hij zijn kleding scheuren, zijn hoofd moest on-bedekt blijven, zijn mond moest bedekt zijn en wanneer hij in de buurt van mensen kwam moest hij luid roepen: “onrein, onrein” omdat hij zo besmettelijk was.

• Een van de rabbijnen schreef dat wanneer hij een me-laatse zag, hij stenen naar hem gooide om te voorkomen dat de melaatse dichter bij hem kwam.

1. Wanneer iemand van het Joods volk melaatsheid had werd hij/zij letterlijk verbannen van de rest van de samenleving.
   1. Hij/zij werd buiten het kamp, oftewel de woonwijk gezet en niemand mocht contact met hem/haar krijgen.
      1. Als je melaatsheid kreeg, was je niet alleen ziek, maar je stond er letterlijk helemaal alleen voor.
      2. Niemand wilde in de buurt komen. Al je contact met je man/vrouw, kinderen, familie, vrienden, enz. werd geheel verbroken.
         1. Als melaatse werd je door de maatschappij verworpen, veracht, verwaarloosd met het gevolg dat je een zeer eenzaam bestaan had.
      3. De mensen van die tijd schaamden zich voor melaatsheid. Als iemand uit hun gezin melaatsheid had, dan werd dat ver-zwegen.
         1. Niemand, maar dan ook niemand wilde iets met een melaatse te maken hebben.

Vers 2 – “²En zie, er kwam een melaatse. Die knielde voor Hem neer en zei: Heere, als U wilt, kunt U mij reinigen.”

1. Het feit dat deze melaatse überhaupt in de buurt van Jezus kon komen was op zich al een wonder. Maar kijk hoe de me-laatse dit benadert:
   1. Ten eerste ging hij naar Jezus toe met de zekerheid dat Jezus hem op z’n minst te woord zou staan.
      1. Blijkbaar had hij al iets van Jezus gezien of gehoord en hij wist dat Jezus hem niet zou afwijzen of stenigen zoals de andere rabbijnen dat zouden doen.
      2. Hij wist blijkbaar dat Jezus Zich niet schaamde voor hem waardoor zijn eigen schaamte hem niet tegenhield om naar Jezus toe te gaan.

• Hij stond ook niet op een afstand te schreeuwen naar Jezus, nee, hij kwam recht op Jezus af zonder enige aar-zeling.

1. Het enige waar hij mee bezig was, was zijn eigen diepe nood en de wetenschap van de bereidwilligheid van Jezus om hem in zijn nood tegemoet te komen.
   1. Hij kon bij niemand anders terecht en hij wist met 100% zekerheid dat Jezus hem kon helpen.

Ik geloof, dat zolang ik denk dat ik ergens anders terecht kan met mijn problemen, zolang ik zelf een oplossing kan bedenken, en zolang ik niet met 100% zekerheid geloof dat Jezus mij kan helpen, zal God mij niet helpen.

1. Hij knielde voor Jezus neer. Letterlijk staat hier in de grondtekst dat Hij zichzelf voor Jezus neerwierp en Jezus aanbad.
   1. Hij wist dat hij met God te maken had en noemde Jezus, ‘Heere’. Hij wist dat God hem kon helpen.
2. Deze melaatse kwam tot Jezus in nederigheid. Hij kwam verwachtingsvol tot Jezus, maar hij stelde geen eisen. Hij zei: “Heere, als U wilt, kunt U mij reinigen”.
   1. Hij vroeg Jezus niet eens om hem te genezen. Hij er-kende alleen maar het feit dat indien Jezus het wilde, Je-zus het zou kunnen.
   2. Hij eisde niets van Jezus, hij vond zichzelf ook niet waardig, maar gaf zichzelf geheel over aan de wil van God om met hem te doen wat God goed vond.
      1. Dit impliceert dat de melaatse bereid was om de rest van zijn leven hier op aarde als een melaatse door het leven te gaan.
      2. Natuurlijk wilde hij genezen worden, maar hij vroeg niet expliciet om door Jezus genezen te worden. Hij erkende slechts Jezus vermogen om hem te kunnen genezen indien Jezus het wilde.

Het maakt niet uit waar je vanmorgen mee zit of wat voor onmo-gelijk probleem je hebt. Wil je per se dat God je probleem oplost of ben je bereid om jezelf geheel aan de wil van God over te geven om wellicht de rest van je leven hier op aarde met dat probleem te zitten?

1. Deze melaatse kwam tot Jezus in geloof: “Heere, als U wilt, kunt U mij reinigen”. Letterlijk staat er in de grondtekst: “U hebt de kracht om mij te reinigen”.
   1. De melaatse had de absolute overtuiging dat God de kracht heeft om hem te reinigen.
      1. Mijn gebed is dat een ieder van ons dezelfde overtuiging krijgt dat God de kracht heeft om…
   2. Zo’n geloofsovertuiging, samen met een nederige onderworpenheid aan de soevereiniteit van God is het toppunt van geloof.
      1. En met die instelling, met die hartsgesteldheid kwam de melaatse tot Jezus.

FOTO’S 1-4

Laten we eerlijk zijn. Wie van ons heeft zowel de geloofsovertui-ging van deze melaatse én de onderworpenheid aan de soeverei-niteit van God om jezelf geheel aan de wil van God over te willen en kunnen geven?

1. De melaatse had niets te verliezen! Er was niets dat hem weerhield om zichzelf geheel aan de wil van God over te geven.
   1. Hij had geen reputatie die hij moest hooghouden.
      1. Hij hield zich niet bezig met wat anderen van hem vonden. Hij schaamde zich niet voor Jezus.
   2. Hij had totaal geen trots; hij was arm van geest omdat hij geheel gebroken was.
      1. Jezus was zijn enige hoop! En Jezus wil onze enige hoop zijn.

• Hij had geen ambities, geen wereldse verlangens, hij liep niet rond met de gedachten van: ik wil dit of ik wil dat.
  1. Hij had geen bucket list.

1. Hij had zelf niets te willen, hij kon zichzelf dus niet in de weg staan.
2. Hij had geen rechten, dus kon hij nergens beroep op doen. Hij had geen strepen waarop hij kon staan.

Ik ben er stellig van overtuigd dat zolang je iets te verliezen hebt, je jezelf niet geheel kan overgeven aan de wil van God voor jouw leven.

Vers 3 – “³En Jezus stak Zijn hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil het, word gereinigd. En meteen werd hij gereinigd van zijn melaatsheid.”

1. Hoeveel geloof de melaatse ook had, uiteindelijk was het de wil van Jezus die de melaatse had genezen.
   1. Dit is een fundamentele les. Al te vaak wordt er tegen mensen gezegd dat de reden dat God iemand niet geneest is omdat men niet genoeg geloof heeft. Dit is onzin!
   2. Als er iemand is die in Gods kracht geloofde dan is het de apostel Paulus. God heeft door de bediening van Paulus veel mensen genezen, zelfs de doden doen opstaan. Hij is zelf uit de dood teruggekomen.
      1. En ondanks zijn geloof in de kracht van God, toen hij God smeekte om hem te genezen van zijn ziekte, zei God tegen hem: “NEE! Mijn genade is voor u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.” (2 Kor. 12:9)
         1. God heeft altijd het laatse woord, ondanks ons geloof.

Vers 4 – “⁴Jezus zei tegen hem: Denk erom dat u dit tegen nie-mand zegt; maar  ga heen, laat uzelf aan de priester zien, en of-fer de gave die Mozes voorgeschreven heeft, tot een getuigenis voor hen.”

1. Hier kom ik volgende week op terug.

HEILIG AVONDMAAL

Jesaja 53:3-6 – “³Hij was veracht, de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, bekend met ziekte, en als iemand voor wie men het gezicht verbergt; Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht. ⁴Voorwaar, onze ziekten heeft Híj op Zich geno-men, ons leed heeft Hij gedragen. Wíj hielden Hem echter voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt. ⁵Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrij-zeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen. ⁶Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons ieder naar zijn eigen weg. Maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen.”

1. Lieve mensen, ik geloof dat God vandaag de dag geneest. 3 weken geleden had ik tijdens de Zendingsconferentie in Murrieta plotseling pijn in m’n borst, schouder en kaak.
   1. Ik werd naar de eerste hulp gebracht en er werd flink voor me gebeden.
   2. Na zo’n 5 uur werd ik van het ziekenhuis ontslagen omdat alle testen die ze hadden gedaan niets concreet kon uitwijzen.
      1. Ik geloof dat God de gebeden voor mij had verhoord en dat God mij genadig is geweest en mij heeft genezen.
         1. Dus, ja, door deze en nog veel meer ervaringen met lichamelijke genezing, geloof ik dat God vandaag de dag mensen lichamelijk genezen kan.
      2. Maar, ik geloof in een nog belangrijkere genezing en dat is de geestelijke genezing van de mens. Het verzoend worden met God. Het eeuwig leven krijgen van God. God persoonlijk leren kennen.
         1. En ik geloof dat wat Jesaja bedoeld met: “door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen” is dat wij gees-telijke genezing, geestelijk herstel, verzoening met God voor ons mogelijk is gemaakt.
         2. Natuurlijk is God met innerlijke ontferming over ons in onze zwakheden bewogen, maar God heeft uiteindelijk onze redding voor ogen.
         3. En als gevolg van onze redding zullen wij uiteindelijk licha-melijk geheel genezen worden want wij zullen op die dag een verheerlijkt lichaam van God krijgen.