- Tot het eind van Mattheüs 5 geeft Jezus ons zes voorbeelden van wat de schriftgeleerden en de Farizeeën aan de gewone mensen van die tijd leerden als Gods Woord.
- Tegen de tijd dat Jezus op aarde kwam, hadden deze reli-gieuze leiders het Woord van God volkomen verbasterd en ontkracht. Wat zij de gewone mensen leerden was wat zij van Gods Woord gemaakt hadden.
- Wat zij verkondigden als waarheid was niet het zuivere Woord van God meer, maar een naar het vlees geïnterpreteer-de wirwar van geboden en ver
- En daarom zegt Jezus tot zes maal toe: “U hebt gehoord dat er gezegd is…”
- Als Jezus het hier over de Wet had, over het zuivere Woord van God, dan had Jezus tot zes maal toe gezegd: “Er staat geschreven”. Maar, dat deed Jezus niet.
Vers 21 – “
21U hebt gehoord dat tegen de ouden gezegd is: U zult niet doden; en: Wie doodt, zal door de rechtbank schuldig bevonden worden.”
- Het verbod “U zult niet doden” wordt geciteerd uit de Tien Geboden.
- Dit houdt in dat God verbiedt dat iemand een ander met voorbedachten rade vermoord.
- Het is dus geen algeheel verbod om te doden, bijv. in het geval van oorlog of in het geval van het in het bezit nemen van het beloofde land.
- Het verbod “U zult niet doden” wordt dus geciteerd uit de Tien Geboden, maar de consequenties daarvan, dat degene door de rechtbank schuldig bevonden zal worden staat niet in Gods Wet.
- Wat daadwerkelijk in de Wet staat, is dat degene die met voorbedachten rade iemand vermoord, tot de doodstraf ver-oordeeld wordt.
Vers 21 – “
21U hebt gehoord dat tegen de ouden gezegd is: U zult niet doden; en: Wie doodt, zal door de rechtbank schuldig bevonden worden.”
- De schriftgeleerden en de Farizeeën leerden dat degene die schuldig bevonden is van het doden van een ander mens alleen schuldig is bevonden van de daad; het doden van.
- Maar Jezus gaat verder dan alleen zich houden aan de let-ter van de Wet. Het gaat Jezus om het hart van de Wet. Het gaat Jezus om de achterliggende motivatie van de daad.
- En Hij zegt hier met de autoriteit van God Zelf: “U hebt gehoord dat er gezegd is, Maar Ik zeg U:” Jezus spreekt hier als de auteur van de Wet en de Profeten.
Vers 22 – “
22Maar Ik zeg u: Al wie ten onrechte boos is op zijn broeder, zal schuldig bevonden worden door de rechtbank. En al wie tegen zijn broeder zegt: Raka! zal schuldig bevonden worden door de Raad; maar al wie zegt: Dwaas! die zal schuldig bevon-den worden tot het helse vuur.”
- Het woord broeder dat Jezus hier gebruikt kan het beste ge-zien worden als je volksgenoot oftewel je naaste, dus niet per se je biologische- of geestelijke broer of zus in Christus.
- Jezus spreekt hier over het ten onrechte boos zijn op je naaste. Dit impliceert dat er ook een terechte boosheid bestaat die Jezus hier niet afkeurd.
- De Bijbel leert ons dat wij boos mogen zijn waar het gaat om zonde en ongerechtigheid. Men noemt dit een rechtvaar-dige boosheid.
- Lees Markus 3:1-6
- Toen Jezus alles overhoop gooide in de voorhof van de Tempel was Hij woedend op de handelaren omdat zij de naar God zoekende heidenen weerhielden van het vinden van God. (ref. Markus 11:15-17)
- Ik wordt zelf woedend op bijvoorbeeld mensen die zich-zelf voorganger noemen die Gods kinderen misleiden.
- Maar, Jezus heeft het in vers 22 over het onterecht boos zijn op zijn naaste. D.w.z. dat je op iemand boos bent wegens ei-genbelang.
- En niet zomaar boos zijn, maar het niet willen vergeten, het niet willen vergeven, niet gewillig zijn om de vrede te her-stellen, maar daarentegen echt broeden, haatdragend zijn en in je hart en in je gedachten bezig zijn met een wraakacties.
- Alhoewel jouw boosheid niet tot het doden met voorbe-dachten rade zal leiden, is boosheid en haat wel de oorzaak van moord met voorbedachten rade.
- En Jezus zegt dat deze boosheid de mens al schuldig maakt aan moord.
- Iemand die “Raka” of “dwaas” tegen zijn naaste zegt wordt schuldig verklaart van moord.
- “Raka” is een Aramees woord en betekent ‘dwaas, idioot, leeghoofd’. “Dwaas” betekent eigenlijk hetzelfde.
- Door iemand uit te schelden met ‘Raka’ of ‘Dwaas’ geeft aan dat je in je hart totaal geen waarde hecht aan die persoon. Het geeft aan dat het je niets kan schelen als hij of zij dood zou vallen, want in jouw ogen is hij/zij niets waard.
- Wat Jezus hiermee duidelijk wil maken is niet dat er drie verschillende zonden zijn, maar steeds die éne zonde; het kwaad zijn op je naaste.
- Jezus, die naar het hart van de mens kijkt weet dat het boosheid en haat is, dat de mens aanzet tot moord.
- Dus, alhoewel de schriftgeleerden en de Farizeeën zichzelf rechtvaardig achtten omdat zij nooit iemand hadden vermoord, verklaart Jezus hen als schuldig van moord, omdat zij schuldig zijn aan boosheid en haat voor hun naaste.
Vers 23-24 – “
23Als u dan uw gave op het altaar offert en u zich daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft,
24laat uw gave daar bij het altaar achter en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave.”
- Om Zijn punt duidelijk te maken overdrijft Jezus hier. Zoals op vele andere plaatsen in de Evangeliën gebruikt Jezus ook hier hyperbolen.
- Om vergeving van God te kunnen krijgen moesten de Joden een offer brengen en deze offeren op het brandaltaar. Dit offer herstelde de relatie tussen God en de persoon. God en de persoon werden d.m.v. dit offer verzoend.
- Nou, het onderbreken van deze godsdienstige handeling werd gezien als heiligschennis. Dus Jezus had dit niet letterlijk bedoeld.
- Wat Jezus hier wel mee bedoeld is dat het onverzoend blijven met je naaste is een nog grotere heiligschennis is.
- Boosheid, haat, wrok jegens een ander wordt door God beschouwd als moord.
- En als iemand deze dingen jegens zijn naaste koesterd, dan is zijn/haar godsdienst zinloos.
- Hoe kan je God vragen om vergeving, om met Hem verzoend te worden terwijl je niet verzoend wil worden met je naaste? Dat zegt Jezus hier!
- Nou, Jezus spreekt hier over een broeder die iets tegen mij heeft. Hiermee zegt Jezus dat indien ik gezondigd heb tegen mijn naaste, dat ik er alles aan moet doen om met die per-soon verzoend te worden.
- Hij zegt hiermee dat mijn godsdienst en mijn offers aan God zinloos zijn als ik er niet eerst alles aan heb gedaan om verzoend te worden met degene tegen wie ik gezon-digd heb.
- Wat ik niet geloof dat Jezus bedoeld is dat wij nu een soort van inventarisatie moeten gaan maken om na te gaan wie allemaal eventueel iets tegen ons heeft.
- Maar als de H.Geest mij overtuigt dat ik ie-mand iets heb aangedaan waardoor onze relatie stuk is, dan wil God dat ik dat goed maak.
- Romeinen 12:18 – “Leef, zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, in vrede met alle men-sen.”
Vers 25-26 – “
25Stel u zo snel mogelijk welwillend op tegenover uw tegenpartij, terwijl u nog met hem onderweg bent; opdat de tegenpartij u niet misschien aan de rechter overlevert en de rech-ter u aan de gerechtsdienaar overlevert en u in de gevangenis geworpen wordt.
26Voorwaar, Ik zeg u: U zult daar beslist niet uitkomen, voordat u de laatste kwadrant betaald hebt.”
- Nu wordt het menens. Ik ga voorlezen wat het CvB hierover te zeggen heeft. Ik citeer:
“De discipelen worden opgeroepen ook vrede te maken met tegenstanders en vijanden. De joodse wetgeving kent geen gevangenisstraf voor schuldenaars (Davies-Allison, 520)1. Volgens de Romeinse wet echter had degene die ruzie met iemand had het recht om die persoon voor de rechter te dagen, als ze het probleem niet samen konden oplossen. Als de ander weigerde, kon men een getuige nemen en op die manier de aangeklaagde dwingen voor de rechter te komen. Als ze op weg naar de rechter zich konden verzoenen, werd de rechts-zaak natuurlijk alsnog geseponeerd. De verzen 25-26 zijn nog beeldender dan vs.23-24. We kunnen hier spreken van een gelijkenis. De tegenpartij is gelijk te stellen aan de broeder uit vs.23. Deze heeft een gerechtvaardigde aanklacht te-gen de hier aangesprokene. Onderweg is de levensweg. De rechter staat sym-bool voor God.
Jezus roept de discipelen op haast te maken met het vereffenen van de schuld en zich met hun aanklagers en tegenstanders te verzoenen. Anders zouden deze in het laatste oordeel, bij de opstanding der doden, wel eens tegen hen kunnen getuigen (vgl. Mat.12:27; 12:41-42).
Onze relatie tot de naaste heeft consequenties voor onze relatie tot de Heer en Zijn eeuwig oordeel.” Einde citaat.
- De Apostel der Liefde, Johannes schreef op zeer oude leef-tijd de brief van 1 Johannes. En hierin geeft hij heel duidelijk aan wat de relatie tussen God en de mens tot uitwerking heeft op de intermenselijke relaties.
- 1 Johannes 2:8-11
- 1 Johannes 4:20-21
- 1 Johannes 3:14-15
- Uiteindelijk komen wij weer terug bij het liefhebben van God en van je naaste.
- Alleen de zaligen die in de Zaligsprekingen omschreven worden, worden door God in staat gesteld om dit te kunnen doen.
- Waarom? Omdat alleen dezen God echt kennen en God liefhebben met heel hun hart, verstand, ziel en kracht.
- En waarom hebben zij God lief?
- 1 Johannes 4:19 – “Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefhad.”
- Leeft er boosheid of haat of wrok in je hart jegens een ander? Dan zegt God dat je een moordenaar bent. Dan vraagt God van jou om dit los te laten, om het goed te maken.
- Overtuigd God jou ervan dat er iemand is tegen wie jij gezondigd hebt? Dan vraagt God van jou om dit z.s.m. goed te maken.