Mosterdzaadgeloof vs. Kleingeloof – Mattheüs 17:14-21

Mosterdzaadgeloof vs. Kleingeloof – Mattheüs 17:14-21

Mosterdzaadgeloof vs. Kleingeloof

Mattheüs 17:14-21

  1. In het gedeelte dat wij vorige week behandeld hebben zagen wij dat Jezus Zijn discipelen een glimp in de toekomst gaf.

Jezus werd voor een moment verheerlijkt, Mozes en Elia waren erbij en Petrus, Jakobus en Johannes mochten dit meemaken.

Nu is Jezus klaar en Hij gaat samen met Petrus, Jakobus en Johannes de berg af en hier is waar wij het verhaal oppakken.

Lees Mattheüs 17:14-27

Toon volledige notities

Vers 14-15 – 14En toen zij bij de menigte gekomen waren, kwam er iemand bij Hem, die voor Hem op de knieën viel en zei: 15Heere, ontferm U over mijn zoon, want hij is maanziek en heeft veel te lijden, want dikwijls valt hij in het vuur en dikwijls in het water.”

  1. Markus verteld ons in de parallelpassage in Markus 9 dat deze zoon bezeten is, en dat de demon hem doofstom heeft ge-maakt, dat de demon hem doet tandenknarsen, schreeuwen, schuimbekken en hem tegen de grond neer smijt en in het water en in het vuur werpt.
    1. Kortom, de demon wilde deze zoon vermoorden; en dat trachte de demon te doen door de zoon o.a. epileptische aan-vallen te geven waardoor hij in het water en vuur belande.
  2. Dit is eng! Toen ik pas tot geloof was gekomen las ik hiero-ver in de Bijbel en ik was bang dat zoiets mij zou overkomen.
    1. Alleen wist ik niet dat ik, als een wedergeboren en met de H.Geest vervulde christen, nooit bezet kon worden. Hier kwam ik later pas achter.
    2. Maar, iemand die niet wedergeboren is staat open om door een demon bezeten te raken. Want zonder dat de Geest van God in je woont zou je bezeten kunnen worden door de duivel.
      1. Er is niets in zo’n mens dat hem tegen zou kunnen houden. . .
  • Maar, goed. Jezus en de drie hebben net een bergtop erva-ring met God gehad, en de volgende dag, wanneer zij volgens Lukas 9 de berg afdalen worden zij meteen geconfronteerd met de duistere machten die de mens wil verwoesten.
    1. Hoe vaak hebben wij niet een bergtop ervaring met God, bijvoorbeeld wanneer je je afzonderd van de dagelijkse sleur, en je woont een conferentie bij. En vervolgens, op weg naar huis, of wanneer je thuis komt wordt je meteen al geconfron-teerd met de wereld, je eigen vlees of de satan. . .
      1. Of zelfs wanneer je op de zondagsdienst zo’n geweldige ontmoeting met God hebt gehad; je hebt Hem aanbeden, Hij heeft tot je gesproken en vervolgens ga je hier de deur uit en ineens krijg je te maken met de satan die precies weet hoe hij jouw kan ontmoedigen, hoe hij jou lam kan leggen.
    2. Het staat er niet, maar ik kan me voorstellen dat de Pe-trus, Jakobus en Johannes zoiets hadden van: “Tjonge, jonge, nu al?!? Moet dat nou?!?”
      1. Je kan er moedeloos van worden! Maar, je kan er ook sterker door worden. Want als je eenmaal weet dat de satan op deze manier werkt, dan kan je jezelf erop voor-bereiden. Je kunt jezelf hiertegen bewapenen.
      2. Jezus was er klaar voor; zoals we straks zullen zien.

Vers 16 – 16En ik heb hem bij Uw discipelen gebracht, maar zij konden hem niet genezen.”

  1. Dit is aan de ene kant heel erg raar, maar aan de andere kant zit hierin een essentiële les voor een ieder van ons die echt vruchtbaar wil leven.
  2. Weten jullie nog toen wij in Mattheüs 10 hadden gelezen dat Jezus Zijn discipelen erop uitzond om Zijn werk uit te breiden?
    1. Lees Mattheüs 10:1, 5-8
    2. Hier geeft Jezus Zijn discipelen niet alleen de opdracht om zieken te genezen, melaatsen te reinigen, doden op te wekken en demonen uit te drijven, maar Hij gaf hun de macht, oftewel de volmacht om deze dingen te kunnen doen.
    3. Deze 12 discipelen hadden d.m.v. hun relatie met Jezus, net zoals Jezus, de macht over demonen. Zij dreven overal waar zij kwamen demonen uit bezeten mensen.
      1. Toen de discipelen hun missie volbracht hadden en te-rug bij Jezus kwamen moesten zij die macht over demo-nen, ziekte en de dood niet bij Jezus inleveren. Nee, de volmacht hadden zij tot hun beschikking zo lang zij Jezus navolgde.
        1. Vandaar dat ik het erg raar vind dat geen van de 9 discipelen die daar aanwezig waren deze jongen kon helpen.
          1. De essentiële les die Jezus Zijn discipelen en ons wil leren zien wij zometeen.

Dus, de man zegt tegen Jezus: “ik heb mijn zoon bij Uw discipe-len gebracht, maar zij konden hem niet genezen.”

Vers 17 – 17Jezus antwoordde en zei: O ongelovig en ontaard geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn, hoelang zal Ik u nog ver-dragen? Breng hem hier bij Mij.”

Als je vanmorgen denkt en gelooft dat Jezus alleen maar lief was, dat Hij alleen maar liefdevolle, zachte en tedere woorden sprak, wil ik zeggen dat je je daarin vergist hebt.

  1. Kijk, Jezus werd de dag daarvoor verheerlijkt, Hij voerde een gesprek met Mozes en Elia, Hij hoorde God de Vader over Hem zeggen: “Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb; luister naar Hem!”
    1. Dus, met Gods almacht en heerlijkheid op Zijn netvlies word Jezus nu met deze situatie geconfronteerd en het lijkt er sterk op dat de moed Hem in de schoenen (sandalen) zakt.
    2. Hij werd geconfronteerd met een hulpeloze jongen, een hulpeloze vader, een hulpeloos volk én Zijn hulpeloze disci-pelen.
    3. En het eerste dat Jezus doet is dat Hij hier die hele genera-tie erop wijst dat zij ongelovig en ontaard zijn. . .
      1. Ongelovig in de zin dat zij niet op God vertrouwde, want bij God is niets onmogelijk.
      2. Ontaard betekent hier eigenlijk verdraait. En dan ver-draait in hun denken, oftewel een verdraaide voorstelling of opvatting van God hebben.
  • Dus, hier heeft Jezus te maken met een generatie, die ondanks dat zij de Bijbel tot hun beschikking hebben, hun vertrouwen niet op God stellen, een generatie die een ver-draaide opvatting van God heeft.
  1. En ik geloof dat Jezus in al zijn ergernis met frustratie in Zijn stem zei: “hoelang zal Ik nog bij u zijn, hoelang zal Ik u nog verdragen?”
    1. Ik geloof dat ondanks dat Jezus veel geduld, liefde en ver-draagzaamheid voor de mensen had, Hij momenten had waar-in Hij het ontzettend moeilijk vond om met een generatie om te gaan die totaal geen geestelijk inzicht had.
    2. Of je het nu wil geloven of niet, ook God kan het zat wor-den. In Numeri 14 staat iets geschreven over hoe zat God het was geworden met Israël.
      1. Numeri 14:26-30 – 26De Heer zei tegen Mozes en Aä-ron: “27‘Hoelang nog blijft dit opstandige volk tegen mij kla-gen? Ik heb genoeg van dat voortdurend geklaag. 28Zeg hun namens mij: Zo zeker als ik, de Heer, leef, zo zeker zal ik met jullie doen waar je om gevraagd hebt. 29Jullie zullen allemaal omkomen: jullie lijken zullen verspreid liggen in de woestijn. Omdat jullie tegen mij geklaagd hebben, zal niemand van twintig jaar en ouder het land binnengaan. 30Hoewel ik het jul-lie heb beloofd, zul je er niet wonen, behalve Kaleb en Jozua.”
        1. God was het zat en ik geloof dat Jezus hier zo’n moment had dat Hij het helemaal zat was. En daarom zegt Jezus: “O ongelovig en ontaard geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn, hoelang zal Ik u nog verdragen?
        2. Maar ondanks dat Jezus het op dit moment zat was, bleef Hij liefdevol, bleef Hij bewogen voor de mens en met innerlijke ontferming zegt Jezus: “Breng hem hier bij Mij.”

Vers 18 – 18En Jezus bestrafte hem, en de demon ging van hem uit; en het kind was vanaf dat moment genezen.”

  1. Zoals ik eerder zei: Jezus was er klaar voor! Hij was altijd goed voorbereid op dit soort situaties. En het gevolg daarvan is dat deze jongen bevrijd werd van de demon en zijn ziekte.

Vers 19 – 19Toen kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden, toen zij alleen waren: Waarom konden wij hem niet uitdrijven?”

  1. De nadruk in hun vraag ligt op ‘wij’. “Waarom konden WIJ hem niet uitdrijven?” Dit is een hele goeie vraag, want tot nu toe konden zij dit wel. . . dus waarom nu niet?

Vers 20 – 20Jezus zei tegen hen: Vanwege uw ongeloof, want voorwaar, Ik zeg u: Als u een geloof had als een mosterdzaad, u zou tegen deze berg zeggen: Verplaats u van hier naar daar! En hij zou gaan, en niets zou voor u onmogelijk zijn.”

  1. Deze negen discipelen die in hoofdstuk 10 van Jezus de macht hebben gekregen om demonen uit te drijven, om zieken te ge-nezen en om doden op te wekken, die het ook deden, konden op dit moment deze demon niet uitdrijven wegens ongeloof, oftewel wegens een kleingeloof. Kleingeloof.
    1. In Mattheüs 6:30 noemt Jezus Zijn discipelen kleingelovi-gen omdat zij God niet vertrouwen dat Hij in al hun noden zal blijven voorzien.
    2. In Mattheüs 8:26 toen Jezus en de discipelen in een storm terecht kwamen en de discipelen helemaal in paniek raakte omdat zij dachten dat zij om zouden komen noemde Jezus hen, kleingelovigen.
    3. In Mattheüs 14:31 noemt Jezus Petrus een kleingelovige omdat hij op de wind en de golven keek in plaats van op Jezus, die Zelf op het water bleef wandelen.
    4. In Mattheüs 16:8 toen de discipelen het meer overstaken en zij waren vergeten om brood mee te nemen, herinnert Jezus hen aan het feit dat Hij daarvoor de 5.000 mannen met twee vissen en vijf broden gevoed had, en de 4.000 mannen met zeven broden. Ook hier noemt Jezus hen kleingelovigen.
      1. Kleingeloof is een zwak geloof, het is een passief geloof, het is een slordig en een onverschillig geloof. Kleingeloof is een soort geloof dat gauw opgeeft. Het is dus niet een volhardend geloof. En hierop spreekt Jezus hen nu aan.

“want voorwaar, Ik zeg u: Als u een geloof had als een mosterd-zaad, u zou tegen deze berg zeggen: Verplaats u van hier naar daar! En hij zou gaan, en niets zou voor u onmogelijk zijn.”

  1. Een mosterdzaad stond destijds bekend als het kleinste zaadje onder de tuingewassen. Hier heb ik het uitvoerig over gehad in Mattheüs 13.
    1. Het bijzondere van een mosterdzaadje is dat alhoewel het een zeer klein zaadje is, het uitgroeit tot een zeer grote struik.
    2. En de les dat Jezus Zijn discipelen hiermee wil leren is dat hun geloof moet groeien! M.a.w. als je een geloof had als een mosterdzaad, dat het allerkleinste zaad is, maar groeit tot een gigantische struik, dan zou niets voor jou onmogelijk zijn.
      1. Wellicht raakten deze 9 discipelen door de tijd heen een beetje overmoedig of onverschillig in hun relatie met God.
      2. Wellicht dachten zij dat ZIJ de macht over ziekte en de-monen hadden, dat ZIJ zelf degenen waren die demonen uitdreven. “Ah joh, dat doen we wel even!”
  • Wellicht werd het voor hen een soort van routine en omdat het tot op dat moment altijd goed ging, begonnen zij in hun toewijding aan God af te zwakken, zij dachten minder vaak aan God, zij baden minder tot God, zij konden het zelf wel. . .
  1. En nu zij met een onmogelijke situatie geconfronteerd werden kwamen zij er achter dat de kracht van God hen verlaten had, en stomverbaast vroegen zij Jezus waarom zij dit niet konden.
  1. Ik kan me voorstellen dat de eerste van de negen discipe-len probeerde om de demon uit te drijven. Maar toen het hem na een aantal pogingen niet lukte, dat hij het opgaf en tegen een van de anderen zei: “hey, probeer jij het maar”.
    1. En één voor één probeerde zij het, maar één voor één faalde zij hierin.
  2. Jezus leert ons in de Bergrede in Mattheüs 7:7-8 hoe wij horen te bidden: “7Bid, en u zal gegeven worden; zoek, en u zult vinden; klop, en er zal voor u opengedaan worden. 8Want ieder die bidt, die ontvangt; wie zoekt, die vindt; en voor wie klopt zal opengedaan worden.”
    1. De werkwoordsvorm in deze verzen laat ons zien dat wij moeten blijven bidden, blijven zoeken en blijven kloppen. Net zo lang totdat wij gegeven worden, totdat wij vinden en totdat de deur voor ons opengedaan wordt.
      1. Lukas 11:1, 5-10 – 1Eens was Jezus aan het bidden, en toen hij zijn gebed beëindigd had, zei een van zijn leer-lingen tegen hem: ‘Heer, leer ons bidden. (Onze Vader)

5Daarna zei hij tegen hen: ‘Stel dat iemand van jullie een vriend heeft en midden in de nacht naar hem toe gaat en tegen hem zegt: “Wil je mij drie broden lenen, 6want een vriend van me is na een reis bij mij gekomen en ik heb niets om hem voor te zetten.” 7En veronderstel nu eens dat die vriend dan zegt: “Val me niet lastig! De deur is al gesloten en mijn kinderen en ik zijn al naar bed. Ik kan niet opstaan om je te geven wat je vraagt.” 8Ik zeg jullie, als hij al niet opstaat en het hem geeft omdat ze vrienden zijn, dan zal hij wel opstaan omdat zijn vriend zo onbe-schaamd blijft aandringen, en hem alles geven wat hij no-dig heeft. 9Daarom zeg ik jullie: vraag (blijf vragen) en er zal je gegeven worden, zoek (blijf zoeken) en je zult vin-den, klop (blijf kloppen) en er zal voor je worden openge-daan. 10Want wie vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan.” (nbv)

“Ik zeg u: Als u een geloof had als een mosterdzaad, u zou tegen deze berg zeggen: Verplaats u van hier naar daar! En hij zou gaan, en niets zou voor u onmogelijk zijn.”

  • Ik geloof dat Jezus ons hier wil leren dat ons geloof tot ui-ting komt in de volharding van onze gebeden.
    1. Geloof dat klein is heeft geen waarde. Klein in de zin dat het zwak geloof is, passief geloof, slordig geloof, onverschillig geloof, geloof dat niet volhard, maar het veel te gauw opgeeft.
      1. Dit bedoeld Jezus wanneer Hij het over kleingeloof heeft, wanneer Hij iemand een kleingelovige noemt.
    2. Daarentegen zegt Jezus dat als je een geloof had als een mosterdzaad, dat klein is, maar dat uitgroeit tot een gigan-tisch iets, dan zou je figuurlijke bergen kunnen verzetten, niets zou voor jou onmogelijk zijn.
      1. Jezus bedoelt niet dat je letterlijk een berg van de ene plaats naar een ander zou verplaatsen. Dit heeft Hij zelf nooit gedaan en ook de apostelen niet. Het heeft totaal geen zin om zoiets te doen.
      2. Maar het verzetten van bergen was in die tijd een uit-drukking die men gebruikte om het onmogelijke te doen.

Vers 21 – 21Maar dit soort gaat niet uit dan door bidden en vasten.”

  1. Dit vers komt in de meeste handschriften voor, maar niet in de oudste. Om die reden hebben sommige bijbelvertalers dit vers eruit gelaten. Maar hoe dan ook, dezelfde woorden staan wél in het Evangelie van Markus, dus ik behandel het gewoon alsof het wél to het Evangelie van Mattheüs behoort.
  2. Jezus heeft het hier over “dit soort”. Dit betekent niet dat deze demon een bijzondere demon is dat een bijzondere aan-pak vereist, bijv. d.m.v. het bidden en vasten.
    1. “Dit soort” geeft simpelweg aan dat Jezus het over demonen an sich heeft.
    2. Jezus zegt hier eigenlijk: “Demonen gaan er niet zomaar uit zonder bidden en vasten.”
  • Vasten gaat altijd gepaard met bidden. Want wanneer je vast, wanneer je jezelf onthoudt van eten dan raak je lichame-lijk verzwakt. Je lichaam schreeuwt op een gegeven moment naar eten.
    1. En het idee is dan dat je God gaat zoeken, met God gaat praten, tot God gaat bidden om dichter bij Hem te komen en om jouw afhankelijkheid van God te tonen.
    2. Bidden en vasten is nooit bedoeld om dingen bij God af te dwingen. Het is voornamelijk bedoeld om jou dichter bij God te brengen.
    3. Wanneer het doen van de werken van God niet gepaard gaat met een ootmoedige overgave aan God d.m.v. bidden en vasten, dan gaat het doen van wonderen een eigen leven leiden en wordt de gave losgemaakt van de Gever.
  1. Jezus ging volgens Lukas 9:28 in eerste instantie de berg op met Petrus, Jakobus en Johannes om te bidden.
    1. En vanuit zijn tijd in gebed, vanuit het moment in de heer-lijkheid met God de Vader was Jezus er klaar voor om de demon uit te drijven.