Route 66 – 1 Samuël 2/2

Route 66 – 1 Samuël 2/2

1 Samuël deel 2 van 2

Goedemorgen en hartelijk welkom allemaal op de livestream van Calvary Chapel Haarlemmermeer. Ook een warm welkom aan alle jongens en meisjes die er in de woonkamers bij zitten. Luister goed en leid elkaar niet af, en doe je best om je leerblad van Kees en Lianne in te vullen. Ouders neem een voorbeeld aan jullie kinderen die hun leerbladen invullen en maak voor jezelf ook aantekeningen.

Wij gaan verder met de preekserie Route 66 waarin wij elk Bijbelboek in vogelvlucht met elkaar doornemen, om 1) Jezus erin te ontdekken, 2) om de belangrijkste levenslessen eruit te halen, en 3) om Gods Woord beter te leren kennen zodat wij God beter gaan leren kennen, waardoor ons geloof in God en ons vertrouwen op God zal groeien.

Jesaja 40:8 – “Het gras verdort, de bloem valt af, maar het Woord van onze God bestaat voor eeuwig.”

Psalm 119:89 – “Voor eeuwig, HEERE, staat Uw woord vast in de hemel.”

Mattheüs 24:35 – “De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen zeker niet voorbijgaan.

Toon volledige notities

Wat wij dus elke zondag doen wanneer wij het Woord van God, de Bijbel met elkaar openen, is investeren in het eeuwige; in datgene dat voor eeuwig in de hemel vastgesteld is, én wat voor eeuwig zal blijven bestaan.

Dit geldt trouwens ook voor wanneer jij zelf tijd en energie steekt in het lezen en in het bestuderen en het eigen maken van de Bijbel. Voorwaarde is dan wel dat je een dader bent van het Woord en niet slechts een lezer.

Ik spreek iemand wekelijks die een paar maanden geleden is gestart met het dagelijks lezen en bestuderen van de Bijbel, en ik geniet gewoon van hoe God in deze persoon, en in het verlengde daarvan in het gezin, geestelijke groei teweegbrengt. Het is prachtig om te zien dat God trouw is aan Zijn Woord:

Psalm 1:1-3 –1Gelukkig de mens die niet de raad volgt van wie zonder God leven, die niet omgaat met wie slecht zijn, die niet aan tafel wil zitten met wie alleen maar spotten. 2Gelukkig de mens die vreugde vindt in de woorden van de Heer, ze steeds weer overdenkt, overdag en ’s nachts. 3Hij is als een boom aan het water, een boom die altijd vrucht draagt als het de tijd ervoor is, en waarvan nooit de bladeren verdorren. Zo’n mens zal slagen, wat hij ook doet.” (GNB96)

Vanmorgen kijken wij naar het 9e Bijbelboek, 1 Samuël. Noem de eerste 9 Bijbelboeken. . .

INLEIDING: We zijn in de vorige studie geëindigd bij de roeping van God op het leven van een jonge David. Hij was de jongste van de acht zonen van Isaï; een knul van tussen de 13-15 jaar oud toen God hem riep als koning van Israël.

Wij zagen dat God de profeet Samuël naar het huis van Isaï stuurde om David, de man naar Gods hart te zalven als koning van Israël.

Nu had ik aan het eind van de vorige studie gezegd dat dit de eerste keer dat David als Koning gezalfd werd en dat hij hierna nog twee keer gezalfd zou worden. Hebben jullie deze twee andere zalving momenten gevonden?

2e keer = 2 Samuël 2:4 (Juda)

3e keer = 2 Samuël 5:3 (Israël)

Samuël zalft David hier in 1 Samuël 16 voor de eerste keer als de nieuwe koning van Israël. De Geest van de HEERE kwam op David en vanaf dat punt kwam Davids voorbereiding op het koningschap in een stroomversnelling. Maar vanaf dit punt duurde het nog zo’n 15 jaar voordat David Koning David werd en de troon van Israël besteeg.

Alles dat na deze 1e zalving met David gebeurt, alles dat hem overkomt is tot voorbereiding op het koningschap. En hierin zit een belangrijk principe voor de ware dienstknecht van de God van de Bijbel.

Alles dat mij nu overkomt, alles waar ik totaal geen controle over heb, alles waarin God mij de overwinning geeft, alles waarin ik verlies lijdt, alles dat een zegen is, en alles dat mij een hoop hartzeer, verdriet, pijn en ellende verzorgd is tot voorbereiding op het volgende dat God voor mij voor ogen heeft.

Dit alles heeft te maken met het bouwen van mijn karakter. God wil mijn karakter hervormen naar Zijn karakter. Gods doel met mij is dat het karakter van Jezus Christus gestalte in mij krijgt zodat ik, zoals Jezus, een bruikbaar instrument voor God zal zijn.

En als je graag door God gebruikt wil worden, dan zal dat altijd gepaard gaan met het hervormen van je karakter. Het proces dat mij daartoe voorbereid is helaas een lijdensweg. Helaas is het zo dat het hervormen van mijn karakter alleen tot stand kan komen d.m.v. het lijden met een lange IJ.

In Handelingen 9, kort nadat Jezus aan Saulus verscheen op de weg naar Damascus, verscheen Jezus aan een zekere discipel in Damascus, Ananias. Deze Ananias kreeg van God de instructies om Saulus op te gaan zoeken om voor hem te bidden en om hem te dopen, enz. Saulus is de apostel Paulus.

En terwijl deze Ananias met Jezus aan het praten was zei Jezus op een gegeven moment dit:

Handelingen 9:15-16 –15Ga (naar Saulus toe), want deze is voor Mij een uitverkoren instrument om Mijn Naam te brengen naar de heidenen en de koningen en de Israëlieten. 16Want Ik zal hem laten zien hoeveel hij moet lijden voor Mijn Naam.”

Om het karakter van de apostel Paulus te hervormen naar Gods karakter, en om hem bruikbaar te houden moest Paulus veel lijden. Het hield hem nederig en klein, ondanks dat hij het Evangelie mocht prediken voor koningen.

Filippenzen 1:29-30 –29… aan u is het uit genade gegeven in de zaak van Christus niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden, 30omdat u dezelfde strijd hebt als die u bij mij gezien hebt en nu van mij hoort.”

Dat de ware dienstknecht van God zal lijden omwille van Jezus’ naam is een Bijbels gegeven. Maar hoe ga je hier praktisch mee om?

1 Petrus 4:19 – “… laten ook zij die lijden naar de wil van God, hun zielen aan Hem, als de getrouwe Schepper, toevertrouwen in het doen van het goede.”

Dus, wanneer je lijdt omwille van Christus, omwille van het hervormen van je karakter, omwille van het bruikbaar voor God worden en blijven, dan moet je jezelf geheel aan de getrouwe Schepper toevertrouwen door het goede, het juiste te blijven doen. Dit is precies wat wij in het leven van David zullen zien.

HOOFDSTUK 16-31

Direct nadat de profeet Samuël David gezalfd had lezen wij in hoofdstuk 16 dat de Geest van God, de Heilige Geest koning Saul verliet. Sterker nog de HEERE stuurde een boze geest naar Saul toe om hem te kwellen.

1 Samuël 16:14 – “De Geest van de HEERE was van Saul geweken, en een boze geest bij de HEERE vandaan joeg hem angst aan.”

Toen dit gebeurde stelde de dienstknechten van Saul voor om op zoek te gaan naar een harpspeler zodat wanneer de boze geest Saul bang maakte, de harpspeler op zijn harp zou spelen waardoor de boze geest van Saul weg zou gaan.

Heel ‘toevallig’ was David een harpist. En hij stond er ook nog eens om bekend bij een van de dienstknechten.

Koning Saul liet zijn boden David halen en zij brachten hem vervolgens naar Saul toe.

Saul zag veel groeipotentieel in David en nam hem in dienst, ten eerste als harpist en vervolgens ook als zijn wapendrager.

1 Samuël 16:23 – “En telkens wanneer de boze geest van God over Saul kwam, gebeurde het dat David de harp nam en erop tokkelde. Voor Saul was dat dan een verademing: het ging beter met hem en de boze geest week van hem.”

Ik wil niet über geestelijk zijn, maar als jij door onze vijand gekweld wordt in je gedachten of in je emoties en je kan op zo’n moment je Bijbel niet openslaan, zet wat Bijbels verantwoord lofprijs en aanbiddingsmuziek aan. Je zal merken dat wanneer jij je focus d.m.v. het muziek en de Bijbelse teksten van de liederen op God gaat richten, dat je rust en vrede in je hoofd en hart zal krijgen. Aanbidding van God doet de vijand wijken!

Eenmaal bij Koning Saul in dienst krijgt David steeds meer verantwoordelijkheid. Maar, tegelijkertijd hoed David nog steeds de schapen van zijn vader, Isaï.

Op een gegeven moment wordt Koning Saul en het Israëlisch leger uitgedaagd door een zekere Filistijn, Goliath. Hij was een echte reus van 3 meter lang. Zijn borstharnas woog zo’n 50 kilo en zijn speer was als een weversboom met een punt dat zo’n 7 kilo woog. Grof geschut uit die tijd.

Hij was super intimiderend en bedreigend waardoor Koning Saul en zijn leger beefde van angst. Goliath vroeg spottend om een tegenstander uit het Israëlisch leger die één tegen één met hem zou vechten tot de dood. Deze Goliath was er voor 100% zeker van dat hij dit gevecht zou winnen.

Nu zaten de drie oudste broers van David in het leger van Saul en Isaï vroeg aan David om wat eten naar hen toe te brengen aan de gevechtslinie, en om te kijken hoe het met hen gaat.

Toen David daar naartoe ging en met zijn broers sprak kwam Goliath tevoorschijn en David hoorde zijn bedreigingen richting Israël. Toen de broers van David en de rest van het leger Goliath zagen en hoorden, vluchtte zij allemaal omdat ze bang van hem waren.

Het Israëlisch leger, onder de leiding van de ongelovige en aan God ongehoorzame koning Saul, had hun ogen puur gericht op de onmogelijkheid van hun situatie. Het enige dat zij zagen was een onwinbare strijd. Maar David keek door andere ogen, hij keek door gelovige ogen en reageerde er totaal anders op!

1 Samuël 17:32-37 –32David zei tegen Saul: ‘Laat vanwege die Filistijn niemand de moed verliezen; uw dienaar zal met hem gaan vechten.’ 33Saul zei tegen David: ‘Jij kunt toch niet met die Filistijn gaan vechten! Je bent nog maar een knaap en hij is een vechtersbaas vanaf zijn jonge jaren.’ 34Maar David zei tegen Saul: ‘Toen uw dienaar de schapen van zijn vader hoedde, kwam er soms een leeuw of een beer die een schaap uit de kudde roofde; 35dan ging ik achter dat dier aan, sloeg het neer en redde het schaap uit zijn muil. En viel het dier mij aan, dan greep ik het bij zijn baard en sloeg ik het dood. 36Leeuwen en beren heeft uw dienaar neergeslagen. Die onbesneden Filistijn zal hetzelfde lot ondergaan omdat hij de gelederen van de levende God durft uit te dagen. 37De HEER, die mij gered heeft uit de klauwen van leeuwen en beren’, zei David, ‘zal mij ook redden uit de handen van die Filistijn.’ Daarop zei Saul tegen David: ‘Ga dan en moge de HEER met je zijn.’” (WV2012)

David zag de bedreigingen van Goliath niet zo zeer als iets tegen koning Saul en het leger van Israël, maar tegen de gelederen van de levende God. Goliath daagde God uit en David wilde daar niets van hebben.

David dacht, als niemand anders dit aanpakt, dan pakt hij het wel aan. En de reden voor zijn zekerheid was dit:

Vers 37 –37De HEERE, die mij gered heeft uit de klauwen van leeuwen en beren zal mij ook redden uit de handen van die Filistijn.”

Vervolgens pakte David zijn slinger, koos 5 gladde stenen uit de beek en ging Goliath tegemoet en zei tegen de Filistijn:

1 Samuël 17:45-50 –45…U komt naar mij toe met een zwaard, met een speer en met een werpspies, maar ik kom naar u toe in de Naam van de HEERE van de legermachten, de God van de gelederen van Israël, Die u bespot hebt. 46Op deze dag zal de HEERE u in mijn hand overleveren. Ik zal u verslaan en uw hoofd van u wegnemen. Ik zal deze dag de dode lichamen van het leger van de Filistijnen aan de vogels in de lucht geven en aan de dieren van de aarde, en heel de aarde zal weten dat Israël een God heeft. 47En deze hele gemeente zal weten dat de HEERE niet door zwaard of door speer verlost, want de strijd is van de HEERE. Hij zal u in onze hand geven. 48En het gebeurde, toen de Filistijn opstond en naar voren kwam, David tegemoet, dat David snel naar de gevechtslinie liep, de Filistijn tegemoet. 49Vervolgens stak David zijn hand in de tas, nam daar een steen uit, slingerde die weg, en raakte de Filistijn daarmee tegen zijn voorhoofd, zodat de steen in zijn voorhoofd drong en hij met zijn gezicht ter aarde viel. 50Zo overwon David de Filistijn met een slinger en met een steen, hij versloeg de Filistijn en doodde hem. Maar een zwaard had David niet in zijn hand.”

Bij David ging het om God en om Gods eer, om Gods reputatie onder de volkeren, om Gods verlangen om de niet Joodse volkeren te redden. David begreep de Grote Opdracht en hij handelde ernaar.

Als gevolg van de overwinning stelde Saul David aan als bevelhebber over zijn strijdmacht en David had alleen maar succes in de strijd tegen alle vijanden van Israël.

In hoofdstukken 18 en 19 zien wij dat David steeds meer bij de mensen in de smaak valt en dat Saul steeds meer jaloers en afgunstig wordt jegens David.

Jonathan, de zoon van Saul wordt Davids beste vriend en het volk hield steeds meer van David.

1 Samuël 18:16 – “… heel Israël en Juda hielden van David, want hij trok voor hen uit ten strijde en keerde weer terug.”

1 Samuël 18:12 – “Saul was bevreesd voor David, want de HEERE was met hem, en Hij was van Saul geweken.”

Vanaf dat moment was Saul erop uit om David te doden, maar er staat in vers14: ‘David gedroeg zich verstandig op al zijn wegen, en de HEERE was met hem.’

Weet je dat als de HEERE met jou is en als je Hem navolgt en gehoorzaamd, dan zal je ook verstandig zijn op al je wegen; dan zal je geen domme dingen doen waar je later spijt van zal krijgen. Het loont echt om jezelf aan de heerschappij van Jezus Christus over te geven.

In hoofdstukken 19 en 20 zien wij dat David op de vlucht gaat van koning Saul en vanaf dat moment zal David zich voor zo’n 8 jaar lang in ballingschap bevinden met Saul op zijn hielen. In die periode gebeurde er van alles.

David sloot vervolgens een verbond met Jonathan, de zoon van Saul en ze zweren aan elkaar dat God hen aan elkaar verbonden houdt en dat hun verbond ook geld voor hun nageslacht. We zullen later in 2 Samuël 9 zien dat David trouw blijft aan dit verbond.

In hoofdstuk 21 gaat David naar de plaats Nob toe waar hij de priester Achimelech tegenkomt, waarvan David de geheiligde toonbroden mee kreeg als eten en ook het zwaard van Goliath, wat daar opgeslagen lag.

Jezus verwijst trouwens naar deze gebeurtenis wanneer de Farizeeën Jezus aanspreken op het feit dat Zijn discipelen aren plukte en aten toen zij door de korenvelden liepen. Lees Mattheüs 12 maar een keer.

Vanuit Nob gaat David in hoofdstuk 22 naar de grot van Adullam toe en daar komen zijn oudere broers hem tegemoet.

1 Samuël 22:2 – “Ook voegde ieder zich bij hem die in nood verkeerde, ieder die een schuldeiser had en ieder die verbitterd van gemoed was, en hij werd hun leider, zodat er ongeveer vierhonderd mannen bij hem waren.”

David is duidelijk een typebeeld van Jezus Christus die jou en mij naar zich toegetrokken heeft; wij die in nood verkeerde vanwege onze zonden, wij die in de schuld zaten en de schuld van de zonde niet kon betalen, en wij die door al het onrecht in het leven verbitterd zijn geraakt. Jezus heeft ons voor eeuwig gered, zoals David deze mannen tijdelijk uit hun ellende heeft gered.

In hoofdstukken 24 en 26 krijgt David tot twee keer toe een uitgelezen kans om Saul, die hem wil doden, om te brengen. Maar hier zien wij het karakter van David. Hier zien wij zijn onwrikbaar vertrouwen op de HEERE.

David en zijn 600 heldhaftige mannen bevonden zich in de bergvestingen van Engedi. Saul kwam erachter en ging daar met 3.000 strijders naartoe. Op een gegeven moment ging koning Saul een grot in om een grote boodschap te doen en het was ‘toevallig’ de grot waarin David en zijn mannen zich verschuilde.

De mannen van David zagen dit als een uitgelezen kans om eens en voor altijd van Saul af te komen, maar David sloop heel stilletjes naar Saul toe en sneed een stukje van zijn mantel af.

1 Samuël 24:7-8 –7En hij zei tegen zijn mannen: Moge de HEERE er geen sprake van laten zijn dat ik ooit zoiets zou doen bij mijn heer, bij de gezalfde van de HEERE, dat ik mijn hand tegen hem uit zou steken, want hij is de gezalfde van de HEERE. 8En David weerhield zijn mannen met deze woorden, en hij liet hun niet toe tegen Saul op te staan. En Saul stond op en ging de grot uit, naar de weg.”

Ondanks dat David voortvluchtig was waardoor zijn leven menselijk gezien gewoon zuur was, nam hij het heft niet in eigen hand. David bleef op God vertrouwen en hij bleef wachten op de timing van de HEERE. Vervolgens zei David tegen koning Saul in vers 13 en 16 dit:

1 Samuël 24:13 & 16 –13De HEERE zal rechtspreken tussen mij en u. De HEERE zal Zich vanwege mij op u wreken, maar mijn hand zal niet tegen u zijn. 16De HEERE zal Rechter zijn en oordelen tussen mij en u. Hij zal toezien en het voor mij opnemen, en mij recht doen en bevrijden uit uw hand.”

In dit gesprek zien wij niet alleen dat David met mooie woorden spreekt, maar ook dat David naar zijn mooie woorden handelt. Saul daartegenover spreekt ook met mooie woorden, maar zijn woorden zijn inhoudsloos. Kijk wat er gebeurt:

1 Samuël 24:17-21 –17En het gebeurde, toen David geëindigd had deze woorden tot Saul te spreken, dat Saul zei: Is dit jouw stem, mijn zoon David? En Saul begon luid te huilen. 18Hij zei tegen David: Jij bent rechtvaardiger dan ik, want jij bent goed voor mij geweest, en ik ben slecht voor jou geweest. 19Je hebt vandaag verteld dat je mij goedgedaan hebt; want de HEERE had mij in jouw hand overgeleverd, maar je hebt mij niet gedood. 20En wanneer iemand zijn vijand vindt, laat hij hem dan ongehinderd gaan? Moge de HEERE jou belonen voor het goede dat je mij vandaag gedaan hebt. 21En nu, zie, ik weet dat jij zeker koning zult worden en dat het koninkrijk van Israël in jouw hand zal standhouden.”

Wat Saul zegt klinkt hartstikke mooi. Saul huilde zelfs, maar dit was geen echte bekering. Even later, in hoofdstuk 26 zien wij dat hij David alweer probeert te doden.

In hoofdstuk 25 komt de profeet Samuël te overlijden en werd in Rama, bij zijn huis begraven.

Ook zien wij in hoofdstuk 25 een prachtig verhaal over een zeer wijze vrouw die Abigaïl heet. Zij heeft door haar wijsheid een gigantisch bloedbad weten te voorkomen. David was zo onder de indruk van haar, dat hij haar als vrouw nam.

In hoofdstuk 26 gaat Saul wederom achter David aan om hem te doden. Maar David komt te weten dat Saul en zijn troepen in de buurt waren.

En toen David precies wist waar Saul en zijn leger hun kamp opsloegen sloop David met een zekere Abisai het legerkamp binnen toen iedereen sliep.

Zij vonden koning Saul, en Abisai zei tegen David dat God zijn vijand Saul in zijn hand overgeleverd had. En Abisai wilde met de speer van Saul, Saul aan de grond spietsen. Maar wederom weigerde David om Saul om te brengen.

1 Samuël 26:9-11 –9David zei echter tegen Abisai: Breng hem niet om; want wie sloeg zijn hand aan de gezalfde van de HEERE en is onschuldig gebleven? 10Verder zei David: Zo waar de HEERE leeft, voorzeker, de HEERE zal hem treffen: óf zijn dag komt, dat hij sterft, óf hij wordt weggevaagd als hij ten strijde trekt. 11Moge de HEERE er geen sprake van laten zijn dat ik mijn hand sla aan de gezalfde van de HEERE. Neem echter wel de speer mee, die bij zijn hoofdeinde staat, en de waterkruik, en laten wij gaan.”

David toont hier alweer zijn goddelijk karakter en zijn onwrikbaar vertrouwen op de HEERE.

Eenmaal op afstand van het legerkamp van Saul, stond David op een berg en riep luid tot Abner, de bevelhebber van Saul en sprak hem op zijn grove nalatigheid aan. Want Abner had slechts één taak en dat was om Saul te beschermen.

Vervolgens sprak David Saul ook toe en liet hem de speer en de waterkruik van Saul zien als bewijs dat hij wederom de gelegenheid had om Saul om te brengen, maar dat hij hem heeft gespaard.

Saul antwoord David wederom met veel mooie woorden.

In hoofdstuk 27 zien wij dat David denkt dat Saul hem op een zekere dag nog zal wegvagen en dus besloot hij om naar het gebied van de Filistijnen toe te gaan en zich aan te sluiten bij koning Achis van de Filistijnen. Er staat dat David en zijn 600 mannen 16 maanden lang samen met de Filistijnen oorlog voerde tegen hun vijanden.

Hoofdstuk 28 is het meest bizar en trieste hoofdstuk in het boek. We lezen dat Saul wederom oorlog voert tegen de Filistijnen en toen Saul het leger van de Filistijnen zag werd hij doodsbang. Hij beefde van de angst. Saul raadpleegde de HEERE, maar de HEERE gaf Saul geen antwoord. Saul was dus radeloos en wanhopig omdat hij niet wist wat hij militaire moest doen.

Dus, wat doet Saul? Hij gaat naar een waarzegster toe; iemand die zogenaamd met de doden kan spreken. En hij vraagt deze vrouw om de reeds overleden profeet Samuël op te roepen zodat Saul hem om raad kan vragen.

Toen deze waarzegster Samuël zag, schreeuwde zij met een luide stem. Hoogstwaarschijnlijk omdat zij nooit eerder een echte geest van een overledene heeft gezien. Want dit kan helemaal niet; ik geloof dat dit een eenmalig iets is geweest.

Maar goed, Samuël komt tevoorschijn en is zelfs als dode niet blij met Saul omdat Saul wederom fout bezig is.

1 Samuël 28:15-18 –15Ik ben in grote nood, want de Filistijnen strijden tegen mij en God is van mij weggegaan: Hij antwoordt mij niet meer, niet door de dienst van de profeten, en ook niet door dromen. Daarom heb ik u geroepen, om mij te laten weten wat ik doen moet. 16Toen zei Samuel: Waarom raadpleegt u míj dan, als de HEERE van u weggegaan is en uw vijand geworden is? 17Want de HEERE heeft gedaan zoals Hij door mijn dienst gesproken heeft: Hij heeft het koninkrijk van uw hand gescheurd en dat aan uw naaste gegeven, aan David. 18Omdat u niet naar de stem van de HEERE geluisterd hebt, en Zijn brandende toorn niet uitgevoerd hebt tegen Amalek, daarom heeft de HEERE u dit heden aangedaan.”

Het meest gruwelijke in dit stuk is dat Samuël zegt dat de HEERE Saul verlaten heeft en dat Hij Sauls vijand geworden is. Niemand wil God als vijand hebben!

De apostel Paulus schrijft in Romeinen 5 dat iedere ongelovige een vijand van God is, maar dat Jezus zelfs voor ons aan het kruis gestorven is terwijl wij nog vijanden van God waren. Wat een genade!

Wij die in Christus zijn hoeven dus nooit meer bang te zijn dat God onze vijand wordt.

Maar, er staat in Jakobus 4:6 en in 1 Petrus 5:5 wel dat God zich tegen de hoogmoedigen keert. M.a.w. als jij je door hoogmoedigheid blijft afkeren van het geopenbaarde Woord van God, dan zal er een moment komen dat God zich tegen jou zal keren.

Wat dat per individu precies inhoudt en hoe dat tot uiting komt in het tijdperk van genade weet ik niet, maar ik wil mezelf daar heel ver vandaan houden. Ik wil het niet weten!

Verder zei Samuël tegen Saul dat de Filistijnen de overwinning zullen behalen over Saul en Israël en dat Saul en zijn zonen morgen bij Samuël in het dodenrijk zullen zijn.

In hoofdstuk 29 trok koning Achis van de Filistijnen ten strijde tegen Israël. Maar omdat David en zijn 600 mannen zich in hoofdstuk 27 aansloten bij Achis vonden de bevelhebbers van Achis het niet verstandig dat David en zijn mannen samen met hen ten strijde trokken tegen Israël, want stel dat David zich te midden van de strijd bedenkt en zich tegen Achis en de Filistijnen keert.

Dus, David en zijn mannen keerde terug naar de Filistijnse stad Ziklag, waar zij met al hun vrouwen en kinderen woonde.

In hoofdstuk 30 toen David en zijn mannen terugkwamen in Ziklag zagen zij dat de Amalekieten de hele stad met vuur verbrand hadden en ze hadden alle vrouwen en kinderen als gevangenen weggevoerd. Dit waren dezelfde Amalekieten die door Saul eigenlijk geheel uitgeroeid moesten worden.

Op dit moment zat iedereen er doorheen. David en zijn mannen waren luid aan het huilen en op een gegeven moment gebeurde dit:

1 Samuël 30:6 – “David werd zeer benauwd, want het volk sprak erover hem te stenigen. De zielen van het hele volk waren namelijk verbitterd, ieder over zijn zonen en over zijn dochters. David echter sterkte zich in de HEERE, zijn God.”

Op dat moment kon David bij niemand terecht, dus David sterkte zich in de HEERE, zijn God.

Dit is iets dat elke wedergeboren Christen moet leren doen. Want alhoewel het lichaam van Christus er is, voor elkaar, dus onze broers en zussen, er zullen momenten in ons leven zijn waarin niemand ons zou kunnen helpen, alleen de HEERE. Dit geldt vooral voor voorgangers.

Gelukkig komt dit niet al te vaak voor, maar wanneer je jezelf in zo’n situatie bevindt, dan is het levensbelangrijk dat je weet hoe jij jezelf moet sterken in de HEERE, en het begint bij het eigen maken van Gods Woord, de Bijbel.

David zocht de HEERE en de HEERE zei tegen David dat hij de Amalekieten moest achtervolgen en dat God alles zou herstellen. Uiteindelijk brachten David en zijn mannen hun vrouwen en kinderen terug. Er staat dat niets ontbrak en dat zij zelfs veel buit meenamen.

Hoofdstuk 31 is ook zo’n triest hoofdstuk. Saul en Israël waren in strijd gewikkeld met de Filistijnen en de Filistijnen doodde veel Israëlieten op het gebergte Gilboa, waaronder de zonen van Saul, dus ook Jonathan, de beste vriend van David.

Ook Saul werd door de boogschutters getroffen en toen dit gebeurde zei Saul tegen zijn wapendrager om hem te doden zodat de onbesneden Filistijnen niet met de eer zouden strijken dat zij de koning van Israël hebben gedood en met hem de spot zouden drijven.

Maar de wapendrager weigerde om koning Saul te doden, dus viel Saul op zijn eigen zwaard en pleegde zelfmoord.

1 Samuël 31:6 – “Zo stierven Saul, zijn drie zonen, zijn wapendrager, en al zijn mannen tegelijk op die dag.”

En zo eindigt het boek 1 Samuël.

Alles dat David in zijn leven meemaakte was ter voorbereiding op het volgende ding dat God voor David voor ogen had.

Zijn leven als een herdersjongen bereidde hem voor om een goede herder te zijn voor Gods volk, én het bereidde hem voor om Goliath te verslaan.

Zijn rol als stagiaire in het koninklijk huis van Saul bereidde hem voor op zijn toekomstig koningschap.

Zijn rol als aanbiddingsleider in het koninklijk huis van Saul bereidde hem voor om zo veel prachtige Psalmen te schrijven.

Davids ballingschap en voorvluchtigheid van bijna 10 jaar lang vormde zijn karakter zodat hij steeds meer een man naar Gods hart werd.

Hoe zie jij jouw leven? Zie jij dat wat in het verleden gebeurt is bijgedragen heeft in het vormen van jouw karakter? Zie jij het als het voorbereidend werk van God voor waar je nu bent? Zie jij je huidige situatie als het voorbereidend werk van God in jouw leven voor het volgende dat God voor jou voor ogen heeft?

Ik hoop het wel, want dan kan je jezelf berusten in het feit dat de soevereine God van de Bijbel alles in jouw leven onder controle heeft, en dat geeft rust en vrede in je hart; zelfs in tijden van een crisis.

Efeze 2:8-10 –8Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; 9niet uit werken, opdat niemand zou roemen. 10Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus om goede werken te doen, die God van tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.”