Waarom zou ik mijn kerk financieel ondersteunen 1 van 4 – 1 Korinthe 9:1-14

Waarom zou ik mijn kerk financieel ondersteunen 1 van 4 – 1 Korinthe 9:1-14

Waarom zou ik mijn kerk financieel ondersteunen 1 van 4

Wij hebben twee zondagen besteed aan I Korinthe 8, waarin Paulus antwoord geeft op weer een andere vraag die de Korin-thiërs aan hem hadden gesteld.

De vraag was of de Korinthiërs nou wel of geen vlees mochten eten dat aan de afgoden geofferd werd.

En alhoewel het specifiek gaat over het wel of niet mogen eten van dit offervlees (dat voor ons niet van toepassing is), geeft God ons in dit hoofdstuk een principe, dat wél voor elke wedergeboren christen toepasselijk is.

En het principe is dat alhoewel wij vrij zijn en het recht hebben op bepaalde dingen, of om bepaalde dingen te mogen doen, is het soms noodzakelijk dat wij onze vrij-heid en ons recht, naast ons neer leggen.

En waarom is dat? Omdat mijn vrijheid en mijn recht nooit iemand tot aanstoot mag zijn, het mag niemand verhinderen om zowel dichterbij als uberhaupt tot Jezus Christus te komen.

En zo in hoofdstuk 8 geeft Paulus ons het principe.

In hoofdstuk 9 t/m 10:13 illustreerd Paulus het principe.

En vanaf 10:14 t/m 11:1 geeft Paulus ons de toepassing van het principe.

Vanmorgen gaan wij kijken naar hoe Paulus de Korinthiërs uitlegd waar hij als apostel, als dienstknecht van de Heere, recht op heeft, maar geen gebruik van heeft gemaakt.

Hij zet zijn zaak uiteen en geeft hun zes redenen waarom de gemeente in Korinthe hem financiëel zouden moeten on-dersteunen.

We zouden deze studie van vanmorgen evt. kunnen noemen:

Zes redenen waarom de plaatselijke gemeente haar voorganger en gezin zou moeten onderhouden.

Of zes redenen waarom de plaatselijke gemeente haar evangelisten of haar zendelingen zouden moeten onderhouden.

Ik vindt het moeilijk om het hier vanmorgen over te hebben omdat het mij als jullie voorganger persoonlijk aangaat.

En ik wil niet de indruk wekken dat ik jullie om iets vraag waar ik persoonlijk baat bij heb.

Dus ik hoop dat jullie de boodschap zullen aanvaarden in de geest van hoe het vanmorgen gebracht gaat worden, na-melijk dit:

Omdat dit onderwerp nu, in hoofdstuk 9 aan de orde is gekomen kom ik er sowieso niet onderuit, want ik heb een heilige plicht om de gehele raad van God met de jullie te delen, dus ook dit.

En, omdat er nogal verschillende ideeën zijn over dit onderwerp wil ik er iets langer bij stil staan zodat ook wij, als plaatselijke gemeente zullen weten wat God van een ieder van ons hierin verwacht.

Dus, vanmorgen gaan wij kijken naar de zes redenen waarom, en vervolgens gaan wij kijken naar hoe.

Hoe gaat dit in z’n werk?

Nou, Paulus zei in hoofdstuk 8 dat men vrij is om bepaalde dingen te doen. Sterker nog, dat men zelfs het recht heeft om bepaalde dingen te doen.

Maar, in vers 13 vat hij het principe samen:

“Daarom, als het voedsel een aanstoot wordt voor mijn broeder, dan zal ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, opdat ik mijn broeder geen aanleiding geef tot vallen.”

Paulus zegt hiermee dat als zijn vrijheid of zijn goed recht een aanstoot wordt voor zijn broeder of zuster, of als het aanleiding geeft tot geestelijk te vallen, dan zal hij zijn vrijheid en zijn goed recht naast zich neer leggen.

En in hoofdstuk 9 t/m hoofdstuk 10:13 geeft Paulus ons dan ook een praktijk voorbeeld uit zijn eigen leven waarin hij zijn vrijheid en zijn goed recht naast zich neer heeft gelegd.

Maar eerst, on zijn zaak te onderbouwen geeft Paulus ons zes redenen waarom hij wél recht had op financiële ondersteuning van de plaatselij-ke gemeente in Korinthe.

De eerste reden geeft hij meteen al in vers 1:

Vers 1 – 1Ben ik niet een apostel? Ben ik niet vrij? Heb ik niet Jezus Christus, onze Heere, gezien? Bent u niet mijn werk in de Heere?”

Natuurlijk is Paulus een apostel! Hij heeft de opgestane Heere gezien!

In Handelingen 9 op weg naar Damascus is de opgestane Jezus aan hem verschenen om hem te roepen als apostel.

In Handelingen 18 toen Paulus in Korinthe was, verscheen Jezus aan hem in een visioen om hem te bemoedigen.

In Handelingen 22 toen Paulus vertelde dat hij in Jeruza-lem was en Jezus verscheen aan hem om hem te waarschuw-en om zo snel mogelijk uit Jeruzalem te vertrekken.

Dus, ja, Paulus heeft de opgestane Heere Jezus met eigen ogen gezien. Maar, waarom is dit zo belangrijk?

Het zien, het meemaken van de opgestane Heer was één van de voorwaarden om één van de twaalf apostelen te kun-nen zijn.

Nadat Judas de 12e apostel zelfmoord had gepleegd zien wij in Handelingen 1 dat Petrus opstond om de plaatsvervang-er van Judas uit te kiezen en aan te stellen.

En één van de voorwaarden om daar uberhaupt voor in aanmerking te komen, was dat degene Jezus in levende lijve had meegemaakt.

En Paulus, die Jezus in levende lijve had meegemaakt komt daar dus in aanmerking voor.

Daarnaast gaat Paulus mee met de gedachten van de Korin-thiërs dat zij vrij waren om te doen wat zij maar wilden. En hij zegt: “ben ik niet vrij?”

M.a.w. als jullie Korinthiërs zo vrij zijn om te doen waar je recht op hebt, hoe meer vrij ben ik dan als apostel zijnde om mijn rechten uit te oefenen?

En dan zegt Paulus: “Bent u niet mijn werk in de Heere?” M.a.w. Als ik geen apostel ben, hoe is het dan mogelijk dat jullie tot geloof zijn gekomen? Hoe is het dan mogelijk dat de kerk in Korinthe gesticht werd?”

Het feit dat jullie Korinthiërs tot geloof zijn gekomen, het feit dat de kerk in Korinthe bestaat is het bewijs van mijn be-diening als apostel, als evangelist, als voorganger, als herder en leraar.

Hallo Korinthiërs, jullie hebben dit aan mij te danken! Ik ben de apostel die door de Heere geroepen werd om jullie het Evangelie te brengen!

Vers 2 – 2Als ik voor anderen geen apostel ben, dan ben ik het toch wel voor u, want het zegel van mijn apostelschap bent u in de Heere.”

In die tijd werd gebruik gemaakt van een zegelring of een stempel die in gesmolten lak of was werd gedrukt waardoor de afdruk van de stempel in het lak of was bleef.

Zo’n zegel was het bewijs van echtheid en van eigendom.

Het is vergelijkbaar aan zo’n certificaat die je bij de aankoop van een Windows besturing systeem krijgt. Het certificaat garandeerd de echtheid van het product en ook het eigendom van degene die het gekocht heeft.

Dus, Paulus zegt hiermee dat de gelovige Korinthiërs het bewijs waren van Paulus’ apostelschap. Hun bestaan verklaarde zijn authenticiteit als apostel!

Vers 3 – 3Dit is mijn verdediging tegenover hen die mij beoor-delen.”

Het blijkt dat door sommige Korinthiërs, het apostelschap van Paulus in twijfel getrokken werd.

Eén reden is dat Paulus’ doen-en-laten niet overeen kwam met hun beeld van hoe een ‘apostel’ zich hoorde te gedragen.

Juist omdat hij een apostel is verwachtte deze mensen dat hij zich meer als een apostel profileerde.

Uiteindelijk hadden de andere apostelen wel gebruik gemaakt van hun rechten om door de kerk in Korinthe financieel ondersteund te worden.

Maar omdat Paulus daar geen gebruik van maakte en zijn brood verdiende door tenten te maken, door met zijn handen te werken, vonden zij dat Paulus niet echt ‘aposto-lisch’ genoeg was, waardoor zij zijn apostelschap niet aanvaarden.

En in dit schriftgedeelte verdedigd hij zichzelf tegen degenen die hem beoordelen.

Vers 4 – 4Hebben wij geen recht op eten en drinken?”

Paulus vraagt of hij en Barnabas geen recht hebben om door de gemeente voorzien te worden in hun levensonderhoud. Jezus Zelf leerde Zijn discipelen dit principe!

Mattheus 10:5-10 – “5Deze twaalf zond Jezus uit, en hij gaf hun de volgende instructies: ‘Sla niet de weg naar de hei-denen in en bezoek geen Samaritaanse stad. 6Ga liever op zoek naar de verloren schapen van het volk van Israël. 7Ga op weg en verkondig: “Het koninkrijk van de hemel is nabij.” 8Genees zieken, wek doden op, maak mensen die aan huid-vraat lijden rein en drijf demonen uit. Om niet hebben jullie ontvangen, om niet moeten jullie geven! 9Neem in je beurs geen gouden, zilveren of koperen munten mee, 10schaf je voor onderweg geen reistas aan, geen extra kleren, geen sandalen en geen stok, want een arbeider is het waard dat er in zijn onderhoud wordt voorzien.

Tegen de 70 discipelen die Jezus in Lukas 10 uitzond zei Jezus precies hetzelfde: “7Blijf in dat huis, en eet en drink wat men je aanbiedt, want de arbeider is zijn loon waard.

Vers 5 – 5Hebben wij niet het recht om een zuster, als vrouw, mee te nemen, zoals ook de andere apostelen en de broers van de Heere en Kefas?”

Hier vraagt Paulus of hij en Barnabas geen recht hebben op fianciële steun van de gemeente zodat ook in de levensonder-houd van hun vrouwen wordt voorzien.

Paulus was op dat moment niet getrouwd, maar blijkbaar waren de andere apostelen dat wel.

Zelfs de broers ofwel de half-broers van Jezus, waren blijkbaar getrouwd en brachten hun vrouwen (gezinnen) met zich mee en werden financiëel ondersteund.

Jezus had vier half broers, Jakobus, Joses, Simon en Judas. Dit waren de half broers die Jozef en Maria samen hadden nadat Jezus geboren werd.

Ook de apostel Petrus was getrouwd en had blijkbaar zijn vrouw met zich meegenomen en ook die werden financiëel ondersteund door de gemeente in Korinthe.

In Mattheus 8 genas Jezus de schoonmoeder van Petrus die met hoge koorts voor pampus lag. Om een schoon-moeder te kunnen hebben, moet je een vrouw hebben.

Vers 6 – 6Of hebben alleen ik en Barnabas geen recht om niet te werken?”

Naast het recht, om op kosten van de gemeente te worden voorzien in zijn en evt. zijn gezin’s levensonderhoud, noemt Paulus nu het recht om door de gemeente vrijgesteld te wor-den van het hebben van een baan.

M.a.w. Paulus en Barnabas als apostels, als evangelisten, als voorgangers, hebben het recht om niet voor een aparte werkgever te hoeven werken om in hun levensonderhoud te voorzien.

Dus, de eerste reden waarom de plaatselijke gemeente Paulus, Barnabas en evt. hun gezinnen zouden moeten onderhouden is om het simpele feit dat zij geroepen zijn om het werk van God te verrichten. Zij zijn geroepen en uitgezonden door de Heere.

De tweede reden is omdat het gebruikelijk is om betaald te worden voor de functie die je bekleed, voor het werk dat je verricht.

Vers 7 – 7Wie trekt ooit ten strijde en betaalt zijn eigen soldij? Wie plant een wijngaard en eet niet van zijn vrucht? Of wie weidt een kudde en voedt zich niet met de melk van de kudde?”

Welke soldaat moet zijn eigen uniform en kleding kopen, en zijn eigen wapens, en zijn eigen uitrusting.

Stel je voor dat je de luchtmacht in gaat en je bent bevor-derd als F16 piloot.

En dan krijg je van de kolonel te horen dat je zelf voor de F16 moet gaan betalen.

Uhhhh, deze F16 kost 40 miljoen euro en het zal heel lang duren voordat je het afbetaald hebt.

Of, welke soldaat die op dit moment in Afghanistan zit, vecht overdag tegen de Taliban en werkt vervolgens ‘s avonds nog eens 40 uur bij een bedrijf om in zijn levensonderhoud te voorzien?

Geen enkele soldaat hoeft zelf te zorgen voor zijn eigen levensonderhoud.

Vers 7b-c – 7b-cWie plant een wijngaard en eet niet van zijn vrucht? Of wie weidt een kudde en voedt zich niet met de melk van de kudde?”

Ten tweede als een boer de hele dag staat te ploeteren op het land, dan gaat hij vervolgens toch niet ‘s nachts bij een call center werken om in zijn levensonderhoud te voorzien?

Nee, als boer zijnde verdient hij zijn kost door het werk dat hij als boer verricht!

En de herder gaat heus niet zijn schapen melken zonder dat hij daarmee zijn kost verdient.

Het punt is namelijk dat alle drie hun brood verdienden uit hun beroep en als het gebruikelijk is voor de soldaat, de boer en de herder, dan is het toch heel normaal dat ook de geestelijke werker zijn brood uit zijn beroep verdient.

De derde reden zien wij in vers 8 t/m11 en dat is omdat het in de wet van Mozes staat. Het wordt in Gods wet voorgeschreven.

Vers 8 – 8Spreek ik dit naar de mens, of zegt ook de wet niet hetzelfde?”

Paulus gaf in vers 7 aan dat vanuit het menselijk oogpunt het de normaalste zaak van de wereld is om vanuit jouw beroep jouw brood te verdienen.

Maar, spreekt hij hier puur vanuit een menselijk oogpunt? Nee! Want God zegt precies hetzelfde!

Vers 9 – 9Want in de wet van Mozes staat geschreven: U mag een dorsende os niet muilbanden. Bekommert God Zich alleen maar om de ossen?”

In die tijd gebruikte zij ossen om bijvoorbeeld tarwe te dorsen.

Achteraan zo’n os werd een grote steen vastgemaakt en deze os trok de steen over de dorsvloer om het kaf van het koren te schijden, ofwel om de tarwe te schillen.

En zo’n dier werd de hele dag ingezet om die steen maar heen en weer te slepen over die dorsvloer.

Dus, het zou wreed zijn om zo’n hardwerkende os te muilbanden zodat hij niets van de tarwe of hooi kon eten.

En Paulus vraagt hier of het bij God gaat om de ossen.

M.a.w. heeft God dit in de wet van Mozes geschreven om de rechten van de os te beschermen? Of, vers 10:

Vers 10 – 10Of zegt Hij dit vooral om ons? Immers, ter wille van ons is dit geschreven, omdat wie ploegt, op hoop moet ploegen en wie op hoop dorst, verkrijgt het deel waarop hij hoopt.”

Als een boer een maand lang, dag in en dag uit keihard aan het ploegen is, dan doet hij dit met de hoop op een oogst.

En dan doet hij dit niet om daarnaast nog eens een baan te hebben om zichzelf en z’n gezin te onderhouden.

Nee, hij verkrijgt het deel waarop hij hoopt. Zijn deel, waar hij recht op heeft.

Vers 11 – 11Als wij voor u het geestelijke gezaaid hebben, is het dan te veel, als wij van u het stoffelijke zullen oogsten?”

Paulus en Barnabas hebben dag en nacht, op het geestelijk gebied geploeterd om de Korinthiërs het Evangelie te brengen, het Woord van God te verkondigen, leiders te trainen, kerken te stichten, enz…

En Paulus zegt hiermee, dat als hij en Barnabas zo veel tijd en energie in dingen van eeuwigheidswaarde hebben geinves-teerd, dan is het toch niet te veel gevraagd om in materiële dingen gecompenseerd te worden t.b.v. hun levensonderhoud.

Volgens Handelingen 18 waren zij daar minstens ander-half jaar bezig.

De vierde reden is dat anderen het wel krijgen.

Vers 12 – 12Als anderen aan dit recht op u deelhebben, waarom wij niet nog meer? Wij hebben echter van dit recht geen gebruik gemaakt, maar wij verdragen alles opdat wij geen enkele hindernis geven voor het Evangelie van Christus.”

Blijkbaar werden Apollos, Petrus en wellicht andere voorgang-ers wel financiëel ondersteund door de Korinthiërs.

Als zij door de Korinthiërs werden ondersteund, des te meer zou Paulus en Barnabas, de stichters van de gemeente in Korinthe door hun ondersteund moeten worden.

Maar, zij hebben geen gebruik gemaakt van hun recht. Zij hebben hun recht op financiële ondersteuning naast zich neer-gelegd.

Hier kom ik op terug wanneer we het volgende gedeelte in hoofdstuk 9 gaan behandelen.

De vijfde reden is dat het in Gods huishouden een algemeen geldende regel is.

Vers 13 – 13Weet u niet dat zij die de heilige dienst verrichten, van het heilige eten? En dat zij die steeds bij het altaar verkeren, meedelen in de offers van het altaar?”

Zo’n 3.500 jaar geleden toen God Mozes de tabernakel liet maken, werden de Levieten, de priesters die God in de taber-nakel dienden, verantwoordelijk gesteld om voor de mensen de offers aan God te maken.

En in Numeri 18 zien wij dat van alles dat de mensen aan God offerde, de priesters, daar een deel van kregen.

Numeri 18 – “8De HERE gaf Aäron vervolgens deze instruc-ties: “Ik heb de priesters alle geschenken gegeven die het volk de HERE brengt; de offers die de HERE als beweegoffer werden aangeboden, zijn voor u en uw zonen; dat is een eeuwige wet.

9De spijsoffers, de zondoffers en de schuldoffers zijn voor u,

11Alle andere geschenken die voor het altaar als beweegoffer aan Mij worden geofferd, zijn voor u en uw gezinnen, zowel voor de zonen als de dochters. Want al uw gezinsleden mogen dit eten,

12Ook voor u zijn de geschenken, die het volk aan de HERE brengt van de eerste opbrengsten van hun oogst: het beste van de olijfolie, de wijn, het graan

13en de andere gewassen. Uw gezinnen mogen hiervan eten,

20U, als priester, mag geen land in eigendom hebben noch een andere bron van inkomsten, want Ik ben alles wat u nodig hebt.

21Wat de stam Levi betreft, uw familie, zij zullen voor hun werk worden betaald uit de tienden, die het hele land Israël opbrengt.”

Paulus haalt dit aan omdat het in Gods Koninkrijk altijd al zo was. God heeft het vanaf het begin zo bedoeld.

En als je nu nog niet overtuigd bent, dan moet de zesde reden jou zeer zeker moeten overtuigen!

De eerste reden is omdat Paulus geroepen was om God te dienen.

De tweede reden is omdat het gebruikelijk is om betaald te worden werk dat je verricht.

De derde reden is omdat het voorgeschreven wordt in de wet van God.

De vierde reden is omdat anderen er wel van mogen genieten.

De vijfde reden is dat het in Gods huishouden een algemeen geldende regel is. Het hoort in Gods huis-houden zo te zijn. . .

En de zesde reden waarom de plaatselijke gemeente haar voorganger en gezin zou moeten onderhouden is dat Jezus Zelf het aan ons opdraagt.

Vers 14 – 14Zo heeft de Heere ook met het oog op hen die het Evangelie verkondigen, opgedragen dat zij van het Evangelie leven.”

Dit is geen verzinsel van mensen, het is ook niet een niet geldende Oud Testamentische wet.

Nee, de Heere Zelf geeft ons het gebod dat degene die het Evangelie verkondigt, daarmee zijn brood verdient.

 

Dit is dan deel 1. Het waarom de plaatselijke gemeente haar voorgangers dient te onderhouden.

In deel 2 zullen we gaan zien hoe.