Vissen, om geen aanstoot te geven – Mattheüs 17:22-27

Vissen, om geen aanstoot te geven – Mattheüs 17:22-27

Vissen, om geen aanstoot te geven

Mattheüs 17:22-27

  1. Twee zondagen terug waren we gebleven bij het stuk waarin Jezus, Petrus, Jakobus en Johannes terug kwamen van hun bergtop ervaring, en zij meteen al werden geconfronteerd met het werk van de satan die een jongen, jaren lang bezet had.
    1. De overige negen discipelen die niet met Jezus de berg op-gingen konden deze jongen niet helpen, ondanks dat Jezus hen in hoofdstuk 10 de macht over demonen had gegeven.
    2. En sinds die tijd hadden zij ook daadwerkelijk demonen uitgedreven, maar op een gegeven moment hadden zij blijk-baar een onvoldoende verbinding met God de Vader die hen deze macht gegeven had.
    3. Maar goed. Jezus was er helemaal klaar voor en dus dreef Hij de demon uit de jongen.
    4. Vervolgens vroegen de discipelen waarom zij de demon niet uit konden drijven en Jezus geeft hen daar een heel dui-delijk antwoord op. . .
      1. Mocht je deze studie gemist hebben, dan raad ik je sterk aan om deze te gaan beluisteren. Het staat op onze website onder de titel “Mosterdzaadgeloof vs. kleingeloof”.

Lees Mattheüs 17:22-27

Toon volledige notities

Vers 22-23 – 22Toen zij in Galilea verbleven, zei Jezus tegen hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen van mensen. 23En zij zullen Hem doden, maar op de derde dag zal Hij opgewekt worden. En zij werden erg bedroefd.”

  1. Er staat in de HSV boven vers 22 “Tweede aankondiging van het lijden”. Dit hebben de vertalers van de HSV er fout in ge-plaatst. Want dit is nu de derde keer dat Jezus tracht Zijn di-scipelen wijs te maken dat Hij in Jeruzalem gedood zal worden.
    1. Mattheüs 16:21 – “Van toen aan begon Jezus Zijn disci-pelen te laten zien dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden van de kant van de oudsten en de over-priesters en de schriftgeleerden, en dat Hij gedood zou wor-den en op de derde dag zou worden opgewekt.”
      1. Dit is de eerste aankondiging.
    2. Mattheüs 17:12 – “Ik zeg u echter dat Elia al gekomen is, en ze hebben hem niet erkend, maar ze hebben met hem ge-daan alles wat ze wilden; zo zal ook de Zoon des mensen door hen lijden.”
      1. Dit is de tweede aankondiging van Zijn lijden.
    3. En dus hier, in de tekst van vanmorgen, Mattheüs 17:22-23 is de derde aankondiging van Zijn lijden.
  2. Hier noem Jezus Zichzelf de Zoon des Mensen. Dit is een uit-drukking die de profeet Daniël gebruikte toen hij van God een visioen kreeg van de komende Messias.
    1. Daniël 7:13-14 – 13Ik keek toe in de nachtvisioenen, en zie, er kwam met de wolken van de hemel Iemand als een Mensenzoon. Hij kwam tot de Oude van dagen en men deed Hem voor Zijn aangezicht naderbijkomen. 14Hem werd gege-ven heerschappij, eer en koningschap, en alle volken, natiën en talen moesten Hem vereren. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die Hem niet ontnomen zal worden, en Zijn koningschap zal niet te gronde gaan.”
      1. Daniël sprak hier van Jezus Christus, de Messias. En hij zag Jezus in de vorm van een Mensenzoon, oftewel, als de Zoon des Mensen.
      2. Dit betekent enerzijds dat Jezus 100% mens geworden is; het identificeert Jezus die God is, met de mens.
  • Anderzijds, is de uitdrukking: “Mensenzoon, of Zoon des Mensen” een beschrijving van Jezus als de Messias.
  1. En Jezus gebruikte deze uitdrukking voor Zichzelf; waarmee Hij beweerde de Messias te zijn.
    1. In Mattheüs noemt Jezus Zichzelf 32x de Zoon des Mensen. De naam “Zoon van God” komt in Mattheüs 10x voor en alle tien keren is het iemand anders die Jezus de Zoon van God noemt.
    2. De naam “Zoon des Mensen” is dus belangrijk.

Vers 22-23 – 22Jezus zei dus tegen Zijn discipelen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen van mensen. 23En zij zullen Hem doden, maar op de derde dag zal Hij opge-wekt worden. En zij werden erg bedroefd.”

  • Mattheüs zegt hier dat de discipelen erg bedroefd werden. In de parallelpassage in Lukas 9:45 staat: “Maar zij begrepen die woorden niet. Ze konden zich niet voorstellen wat Jezus bedoelde. Maar ze durfden Hem hierover ook niet om uitleg te vragen.” (gnb)
    1. Zij waren dus erg bedroefd omdat zij het niet snapten of misschien niet wilde snappen!
    2. In Johannes 11 is Lazarus, de vriend van Jezus overleden. En tegen de tijd dat Jezus bij de familie kwam lag Lazarus al vier dagen in z’n graf. En toen Jezus met zijn zus Martha sprak zei Jezus in 11:23-24 dit:
      1. 23…‘Je broer zal opstaan uit de dood.’ 24‘Ik weet,’ zei Martha, ‘dat hij zal opstaan bij de opstanding op de laatste dag.’” (gnb)
        1. Jezus bedoelde dat Hij Lazarus op dat moment uit de dood zou opwekken. Maar Martha was onder de ver-onderstelling dat Jezus het had over de opstanding van alle mensen op de dag des oordeels.
          1. Alle bijbelgetrouwe Joden van die tijd geloof-den in deze opstanding. Want over deze opstan-ding wordt geschreven in de Psalmen en de Profeten.
          2. Jezus Zelf haalt het aan in Johannes 5.
            • Dus, het was niet vreemd dat de door-snee Jood, inclusief Jezus’ discipelen, in deze opstanding uit de dood geloofde.
          3. Het kan dus zijn dat wanneer Jezus tegen de discipelen zei dat Hij gedood moet worden en vervolgens uit de dood zou opstaan, dat de discipelen, net als Martha dachten dat Jezus het had over de opstanding uit de dood op de dag des oor-deels.
            1. Als dat zo was, dan is het logisch dat zij erg bedroefd waren, want die dag zou nog lang niet komen; zeer zeker niet in hun tijd.
            2. En dat zou voor hen betekenen dat hun hoop dat Jezus de politieke en sociale Messias zou zijn, volkomen van de baan zou zijn als Jezus gedood zou worden.
          4. Ik kan het de discipelen absoluut niet kwalijk nemen, want jij en ik doen precies hetzelfde.
            1. Wij kennen een bepaald Bijbelvers uit Gods Woord en op basis daarvan gaan wij met bepaalde situaties om. Op basis van die Bijbelvers bidden wij, geloven wij, handelen wij. En dit is hartstikke goed!
            2. Maar, zoals Martha en de discipelen alleen de waarheid over de opstanding uit de dood op de dag des oordeels ken-den, en op basis daarvan een onvolledige veronderstelling van de situatie hadden, kwamen zij tot de verkeerde conclusie.
            3. En hoe vaak bevinden wij ons niet in situaties, in toestan-den waarin wij alles inzetten op één Bijbelvers?
            4. Natuurlijk is het goed om op basis van Gods Woord te han-delen. Maar, al te vaak bidden wij, geloven wij en handelen wij naar een onvolledige openbaring van Gods Woord.
              1. , in Mattheüs 7:1 zegt Jezus: “1Oordeel niet, op-dat u niet geoordeeld wordt;”
              2. Wij die al een tijd meedraaien in Gods Koninkrijk zijn ongetwijfeld bekend met deze tekst. En wij die deze woor-den van Jezus naar eer en geweten willen gehoorzamen willen absoluut niet oordelen zoals Jezus hier bedoeld. Maar Jezus zegt even verder op in Mattheüs 7:6:
                1. Mattheüs 7:6 – “Geef het heilige niet aan de honden, en gooi jullie parels niet voor de varkens, op-dat zij die niet met hun poten vertrappen, zich tegen je keren en je verscheuren.” (Willibrord)
                2. Mattheüs 7:15 – “Pas op voor de valse profeten. Ze komen in schaapskleren naar u toe, maar in werke-lijkheid zijn het roofzuchtige wolven.” (gnb)
  • In Mattheüs 7 zegt Jezus dus: “Oordeel niet. . .” En te-gelijkertijd leert Jezus Zijn discipelen honden, varkens en valse profeten te kunnen onderscheiden.
  1. Kijk, om geestelijke zaken te kunnen onderscheiden, moeten wij als Zijn discipelen in staat zijn om een oordeel te kunnen vormen. Wij moeten oordelen, wij moeten beoordelen.

De apostel Paulus verwoord het goed:

  1. 1 Korinthe 2:14-15 – 14Een mens die de Geest niet bezit, aanvaardt niet wat van de Geest van God komt, want voor hem is het dwaasheid. Hij kan het ook niet begrijpen, omdat het geestelijk moet worden be-oordeeld. 15De geestelijke mens beoordeelt wel alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoor-deeld.”
    1. Hier legt Paulus uit dat de wedergeboren Christen die in de Geest wandelt alle dingen, oftewel, alle geestelijke dingen beoordeelt.
  2. Stel, ik ben met een van jullie in gesprek en je verteld mij over een broeder die van zijn vrouw gaat scheiden. Je verteld ook dat deze broeder inmiddels een relatie is aan-gegaan met een andere vrouw en dat zij nu samenwonen.
    1. En dan zeg je dit: “Ik weet dat dit verkeerd is, maar wie ben ik om daar iets over te zeggen. De Bijbel zegt: ‘Oordeel niet!’. Wie ben ik dan om te oordelen?”
      1. Deze zienswijze kom ik regelmatig tegen, en dat komt omdat Christenen hun Bijbel niet kennen.
      2. Want als Christenen de Bijbel wél kenden, dan zouden zij wel degelijk een oordeel durven te vellen over een dergelijke situatie.
        • En misschien zouden zij niet alleen een oordeel vellen, maar zelfs in alle liefde en zachtmoedigheid met die persoon te gaan praten.
      3. Kijk, als je je geloof, je gebeden en je hande-len aan één Bijbelvers hangt, dan kom je net zoals de discipelen tot de verkeerde conclusie.
      4. En het gevolg daarvan is dat je heel veel dingen in jouw eigen leven en in de levens van de mensen om je heen niet kan begrijpen. Je zult verward zijn.
        • De discipelen waren erg bedroefd omdat zij de woorden van Jezus niet hadden begrepen.

Vers 24 – 24Toen zij Kapernaüm binnengekomen waren, gingen zij die de twee drachmen inden, naar Petrus toe en zeiden: Be-taalt uw Meester de twee drachmen niet?”

  1. Elk voorjaar moest iedere Joodse man boven 19 jaar oud de tempelbelasting betalen. Dit was voor het onderhoud van de tempel in Jerusalem.
    1. Het bedrag dat iedere Joodse man boven de 19 jaar oud jaarlijks moest betalen was twee drachmen; wat ongeveer gelijk was aan twee dagen salaris van een dagloner.
    2. En verspreid over het gebied waar de Joden zich bevonden waren loketten geplaatst waar men deze belasting kon beta-len; en dus ook hier in Kapernaüm.
    3. Waarom de tollenaar Petrus benaderde en niet Jezus is niet duidelijk. Hoe dan ook, zei vroegen aan Petrus: “Betaalt uw Meester de twee drachmen niet?”
      1. Petrus antwoorde: “Jawel”.

Vers 25 – 25Hij zei: Jawel. En toen hij in huis gekomen was, was Jezus hem voor en zei: Wat denkt u, Simon? De koningen van de aarde, van wie ontvangen zij tol of belasting, van hun zonen of van vreemden?”

Vers 26 – 26Petrus zei tegen Hem: Van vreemden. Jezus zei tegen hem: Dan zijn de zonen dus vrijgesteld.”

  1. Dit is prachtig! Hier zien wij o.a. dat Jezus alwetend is, dat Hij inderdaad God is. Blijkbaar wilde Petrus het hierover met Jezus hebben, maar voordat Petrus er over begon begint Jezus er Zelf over.
  2. Het was destijds gebruikelijk dat een koning alle onderdanen in zijn koninkrijk belastte. Alleen de leden van het koninklijk huis waren vrijgesteld.
    1. Dus wanneer Jezus de vraag aan Petrus stelt: “van wie ontvangen zij tol of belasting, van hun zonen of van vreem-den?”, beantwoord Petrus de vraag goed; van vreemden.
    2. De koning ind dus alleen belasting van vreemden, niet van de leden van het koninklijk huis. En Jezus bevestigd dan, dat de zonen dus vrijgesteld zijn van het betalen van belasting.
  • Kijk, in het geval van Jezus is de tempel het eigendom van God de Vader. En als Zoon van God zou Jezus rechtmatig vrij-gesteld moeten zijn geweest van het betalen van de tempelbe-lasting. Daarnaast zouden de discipelen, de dienstknechten van Jezus ook vrijgesteld moeten zijn.
    1. Maar, stel dat Jezus op Zijn strepen zou staan en de tem-pelbelasting niet betaald, dan zou Hij iedereen de indruk ge-ven dat Hij de tempel, en alles waar de tempel voor staat, verwerpt.
      1. Wij weten vanuit de Evangeliën dat Jezus dit absoluut niet deed. Daarentegen hield Jezus Zich nauwkeurig aan ALLE voorschriften van de Wet van Mozes en de Profeten.
    2. Daarnaast moest Jesus ook aan de tollenaars denken. Stel dat Jezus de tempelbelasting niet betaalde, dan zou Jezus hen in een benarde situatie brengen. Want dan zouden zij zich aan hun manager in Jeruzalem moeten verantwoorden, die hen dan weer in een moeilijke situatie zou plaatsen door hen de belasting van Jezus af te laten dwingen.
    3. Jezus is verreweg meer geintereseerd in het behoud van mensen dan in Zijn eigen rechten. Al is Hij als zoon vrijgesteld van het betalen van belasting, dan is Hij nog niet vrijgesteld van de wet der liefde. Luister naar wat Jezus hier zegt:

Vers 27 – 27Maar om hun geen aanstoot te geven: ga naar de zee, werp een vishaak uit, en pak de eerste vis die bovenkomt. Doe zijn bek open en u zult een stater vinden. Neem die en geef hem aan hen voor Mij en voor u.”

  1. Jezus Christus, de Schepper van hemel en aarde, die als geen ander het recht heeft om op Zijn strepen te staan, vernederd Zichzelf om, mensen die Hij voor Gods Koninkrijk wil winnen, geen aanstoot te geven.
    1. Hier kiest Jezus ervoor om een wonder te verrichten i.p.v. dat Hij aanstoot geeft aan een tollenaar.
  2. Er zijn momenten wanneer je als Christen de genade en liefde van God kan tonen door jezelf te onderwerpen i.p.v. je te verzetten. En dat geldt op alle gebieden in je leven.
    1. Als Nederlandse staatsburger is het mogelijk dat je het niet altijd eens bent met de beslissingen die in Den Haag genomen worden. Het is mogelijk dat je het niet eens bent met de hef-fingen die de belastingdienst wil innen.
      1. Maar wat in deze situaties van groter belang is: “Draag ik bij aan het bouwen van Gods Koninkrijk als ik me verzet tegen Den Haag of de belastingdienst?”
      2. Wat draagt het bij aan het bouwen van Gods Koninkrijk als ik continu zit te klagen over hoe veel belasting er be-taald moet worden, of dat mijn geld de werklozen onder-houdt, of dat de overheid niet goed met mijn geld omgaat, en ga zo maar door.
        1. Wat voor getuigenis is dat jegens mijn partner, of mijn kinderen, of mijn familie, of vrienden, of buren, of collega’s die ik tracht te winnen voor Gods Koninkrijk?
        2. Kijk, als de beslissingen die in Den Haag of in de Gemeente Haarlemmermeer genomen worden mijn relatie met God geen kwaad doen, dan is het beter om mezelf in vrede aan hen over te geven, dan aan wie dan ook aanstoot te geven.
      3. Deze houding geldt ook voor ons in het gemeenteleven. Misschien is men het niet eens met hoe bepaalde dingen gaan in de kerk.
        1. Misschien heeft men allerlei redenen waarom hij/zij niet tevreden is met hoe dingen aangepakt worden, of met de beslissingen die genomen worden, met de liederen die gezongen worden, of met de visie van de kerk en hoe dat tot uiting komt.
        2. De belangrijke kwestie hierin is of alle redenen waarom men ontevreden is van essentiële belang zijn. M.a.w. zijn de dingen waaraan men zich ergerd schadelijk voor het Evangelie? Wordt het Woord van God niet gepredikt en nageleeft?

Zo nee, dan is het beter dat men zichzelf in vrede over-geeft, dan aan wie dan ook aanstoot te geven.

  1. 1 Korinthe 9:12b – “… maar wij verdragen alles, opdat wij geen enkele hindernis opwerpen voor het Evangelie van Christus.”

Vers 27 – 27Maar om hun geen aanstoot te geven: ga naar de zee, werp een vishaak uit, en pak de eerste vis die bovenkomt. Doe zijn bek open en u zult een stater vinden. Neem die en geef hem aan hen voor Mij en voor u.”

  1. Jezus vernederd Zichzelf, onderwerpt Zichzelf, geeft Zichzelf over om hun geen aanstoot te geven. En wat doet Hij? De al-wetende en almachtige God, draagt Petrus op om te gaan vis-sen. Tegelijkertijd leidt Jezus deze bijzondere vis naar de vis-haak van Petrus toe om zo aan het belastinggeld te komen. Jezus heeft de macht over de gehele schepping:
    1. Psalm 8:7-9 – 7U gaf Hem zelfs macht over alles wat U had gemaakt; alles staat onder Zijn gezag: 8Alle schapen en runderen en andere dieren in het veld, 9de vogels in de lucht en de vissen en alles wat wemelt in de zee.” (het boek)
  2. Tot slot wil ik nog even een opmerking maken over iets dat hier niet expliciet in staat. Het is mijn eigen observatie en wat je hiermee doet is aan jou. . .
    1. Uitgaande van de eerste zin in vs. 24: “Toen zij Kapernaüm binnengekomen waren”. De “zij” die hier genoemd worden zijn Jezus en Zijn discipelen. De context geeft dat ook aan.
    2. Maar Jezus geeft Petrus de opdracht om de stater uit de vis te nemen om de tempelbelasting voor Jezus en Petrus te betalen. Een stater was precies genoeg om de belasting voor twee personen te betalen.
    3. Waarom alleen voor Jezus en Petrus? Waarom niet voor de overige 11 discipelen?
      1. Exodus 30:14 – “Alle mannen van twintig jaar en ouder moeten zich laten inschrijven en de bijdrage voor de HEERE betalen.” (Willibrord)
        1. Wie de tempelbelasting hoort te betalen is gebaseerd op dit vers uit Exodus 30. Dit houdt expliciet in dat iedere man boven de 19 verplicht was om de tem-pelbelasting te betalen.
      2. Op basis van deze wetgeving én op basis van de op-dracht van Jezus, én op basis van de gebruikelijke leeftijd van de discipelen van een Rabbi, denk ik dat de overige 11 discipelen op dit moment 19 jaar oud of jonger waren.
        1. Het kan dus zo zijn dat Jezus een groep tieners had getraind om Zijn werk hier op aarde voort te zetten.